In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Amsterdam, op 28 augustus 2020 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om informatie met betrekking tot een demonstratie die op 4 juli 2020 in Utrecht plaatsvond. De korpschef van politie, als verweerder, heeft het verzoek deels toegewezen en deels afgewezen. In het bestreden besluit van 7 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en besloten om het primaire besluit te herroepen en alsnog een aantal documenten openbaar te maken. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 31 mei 2022 uitspraak gedaan en het beroep gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom bepaalde documenten niet openbaar konden worden gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder zich had beroepen op verschillende weigeringsgronden uit de Wob, maar dat de motivering niet voldeed aan de zorgvuldigheidsvereisten. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verweerder tijdens de zitting heeft erkend dat enkele namen van woordvoerders ten onrechte niet openbaar waren gemaakt en deze alsnog openbaar heeft gemaakt.
De rechtbank heeft de beslissing van verweerder vernietigd voor zover deze betrekking had op de documenten 32 en 44 van de inventarislijst, maar heeft het bestreden besluit voor het overige in stand gelaten. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden en heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.