ECLI:NL:RBAMS:2022:3024

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3760
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van bestuur en de weigeringsgronden van de Wob in relatie tot een demonstratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 31 mei 2022, is het beroep van eiser gegrond verklaard in een zaak die draait om de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had verzocht om informatie met betrekking tot een demonstratie die op een bepaalde datum in een bepaalde plaats had plaatsgevonden. Verweerder, de korpschef van politie, had het verzoek deels toegewezen en deels afgewezen, waarbij hij zich beriep op verschillende weigeringsgronden uit de Wob. De rechtbank oordeelde dat de motivering van verweerder onvoldoende was, omdat deze niet specifiek inging op de bezwaargronden van eiser en geen gedegen belangenafweging had gemaakt. De rechtbank stelde vast dat verweerder ten onrechte documenten had geweigerd op basis van de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, van de Wob, en dat de openbaarmaking van bepaalde informatie niet in strijd was met de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de beoordeling van specifieke documenten betrof en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3760

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: H. van Drunen),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J. Hamstra).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[gemeente], te [plaats]
(gemachtigde: S.T. de Graaf).

Procesverloop

Met het besluit van 23 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) deels toegewezen en deels afgewezen.
Met het besluit van 7 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en besloten het primaire besluit te herroepen en alsnog over te gaan tot openbaarmaking van een aantal documenten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2022.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Met een brief van 28 augustus 2020 heeft eiser bij verweerder een Wob-verzoek gedaan. Eiser heeft in zijn brief verzocht om informatie met betrekking tot inlichtingen- en opsporingshandelingen, databanken, situatierapportages, programma’s, informatieoverdracht, informatie-uitwisseling, dataverzameling, optreden, projecten en beleid met betrekking tot de demonstratie, protest of andere/vergelijkbare omschrijvingen/namen die op [datum] in [plaats] plaatsvond.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiser om openbaarmaking van documenten op grond van de Wob deels toegewezen en deels afgewezen.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en besloten het primaire besluit te herroepen en alsnog over te gaan tot openbaarmaking van een aantal documenten. Verweerder heeft in het bestreden besluit volstaan met een motivering die is onderverdeeld in veertien categorieën. Het gaat om de categorieën ‘informatiepositie’, ‘informatiebronnen’, ‘persoonsgegevens’, ‘strategie en toe te passen werkwijzen’, ‘communicatiestrategie’, ‘scenario's’, ‘inzetgegevens personeel’, ‘inzetgegevens materieel’, ‘logistieke zaken’, ‘rechtstreekse contactgegevens’, ‘feedback en evaluaties’, ‘bij de aangelegenheid betrokken rechtspersonen’, ‘persoonlijke beleidsopvattingen’ en ‘niet openbaar’. Verweerder heeft per categorie vermeld welke weigeringsgrond(en) aan de openbaarmaking van (een) document(en) in de weg staat. Verweerder heeft zich hierbij beroepen op de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, onder c, d, e en g en artikel 11, eerste lid, van de Wob.
Standpunt van eiser
2. Eiser betoogt – samengevat – dat het bestreden besluit niet voldoet aan de minimale zorgvuldigheidsvereisten doordat nauwelijks wordt ingegaan op de bezwaargronden en verweerder de motivering niet relateert aan specifieke documenten waarin de informatie is geweigerd. Eiser stelt verder dat verweerder geen gedegen belangenafweging heeft gemaakt per toegepaste weigeringsgrond en dat verweerder ten onrechte het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen, het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van bij de aangelegenheid betrokken rechtspersonen zwaarder heeft laten wegen dan het algemene belang bij openbaarmaking van de verzochte gegevens. Hieraan legt eiser met name ten grondslag dat niet aannemelijk wordt gemaakt dat openbaarmaking van de informatie kan leiden tot calculerend gedrag van de bij de manifestatie betrokken personen. Dit is volgens eiser slechts een ongefundeerde aanname. Ook heeft eiser specifieke gronden aangevoerd gericht op een aantal (deels) geweigerde documenten en heeft eiser de rechtbank daarnaast verzocht om alle informatie die op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob door verweerder is geweigerd te toetsen.
Relevante regelgeving
3. Voor het gehanteerde juridisch kader verwijst de rechtbank naar de bijlage die aan deze uitspraak is gehecht en hiervan deel uitmaakt.
Het oordeel van de rechtbank
4. Ter zitting heeft eiser zijn beroepsgrond gericht tegen het niet openbaar maken van het aantal arrestanten bij de betreffende demonstratie ingetrokken. Ter zitting heeft verweerder onderkend dat in de documenten 36 en 38 van de inventarislijst ten onrechte de namen van een aantal woordvoerders niet openbaar zijn gemaakt. Het gaat hier om personen die vanuit hun functie in de openbaarheid treden. Deze namen hadden volgens verweerder daarom wel openbaar moeten worden gemaakt. Verweerder heeft om die reden ter zitting toegezegd deze namen alsnog openbaar te maken. Dit heeft verweerder na de zitting vervolgens ook gedaan. Gelet op het voorgaande is het beroep reeds gegrond.
Beoordeling van de documenten
5. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kennisgenomen van de vertrouwelijk overgelegde stukken. Teneinde te beoordelen of de gegevens hier voorliggend terecht door verweerder zijn geweigerd, heeft de rechtbank een uitgebreide steekproef gedaan. [1]
De weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, van de Wob
6.1.
De rechtbank is, na kennis te hebben genomen van de door verweerder (deels) geweigerde documenten, van oordeel dat de documenten 1, 3 en 5 van de inventarislijst ten onrechte op de door verweerder aangevoerde weigeringsgronden zijn geweigerd. De rechtbank overweegt dat in document 1, onder nummer #8031643, ten onrechte op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob het vierde, vijfde, zesde en zevende gelakte tekstblok is geweigerd. In document 3 heeft verweerder ten onrechte op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob de naam van de vicevoorzitter van de Farmers Defence Force geweigerd. Het gaat hier om een persoon die vanuit zijn functie met zijn naam in de openbaarheid treedt. Met de vermelding van de functie is voor een ieder duidelijk (danwel te herleiden) om wie het gaat. Het document vermeldt niet andere tot deze persoon herleidbare informatie. In dit geval ziet de rechtbank dan ook niet in waarom het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking van de naam van de vicevoorzitter, die al met zijn naam in de openbaarheid bekend is. In document 5 heeft verweerder voorts ten onrechte op grond van artikel 10, tweede lid, onder c en d, van de Wob de tekst in rij 1 onder ‘Scenario’s’, ‘Voorbeelden/Gedragingen’ en ‘Handelingsperspectief’ geweigerd.
6.2.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder een nieuw besluit moet nemen, waarin verweerder de hiervoor genoemde geweigerde passages alsnog openbaar maakt of opnieuw beoordeelt. Voor zover van belang dient verweerder hierbij nader te motiveren waarom een weigeringsgrond (alsnog) van toepassing is.
Persoonlijke beleidsopvattingen (artikel 11 van de Wob)
7.1.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 11 van de Wob volgt dat als sprake is van interne documenten die persoonlijke beleidsopvattingen bevatten, deze in beginsel niet openbaar worden gemaakt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11 van de Wob volgt dat het interne karakter van een stuk wordt bepaald door het oogmerk waarmee dit is opgesteld. [2] Degene die het document heeft opgesteld moet de bedoeling hebben gehad dat dit zou dienen voor hemzelf of voor gebruik door anderen binnen de overheid. Onder persoonlijke beleidsopvatting wordt verstaan een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en daartoe door hen aangevoerde argumenten. Feitelijke gegevens zijn geen persoonlijke beleidsopvattingen en kunnen daarom in beginsel niet krachtens artikel 11, eerste lid, van de Wob worden geweigerd. [3]
7.2.
Na kennisneming van de documenten is de rechtbank van oordeel dat verweerder de documenten – voor zover van belang – terecht heeft aangemerkt als intern beraad en dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de betreffende passages als persoonlijke beleidsopvattingen dienen te gelden. Verweerder heeft de weigeringsgrond dus juist toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder, gelet op de aard en de inhoud van de passages, mogen afzien van gebruikmaking van de in artikel 11, tweede lid, van de Wob neergelegde bevoegdheid.
De motivering van het bestreden besluit
8.1.
Wat betreft de door verweerder in het bestreden besluit gehanteerde categorale motivering, is de rechtbank van oordeel dat dit er in het onderhavige geval niet toe leidt dat niet wordt voldaan aan de minimale zorgvuldigheidsvereisten. Het gaat immers om een veelheid aan categorieën die allemaal een eigen nadere toelichting hebben gekregen in het bestreden besluit. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat verweerder een overzichtelijke inventarislijst met daarin vermeld de per document toegepaste weigeringsgronden bij het bestreden besluit heeft gevoegd en ook ter zitting hierop nog een vrij uitvoerige toelichting heeft gegeven. Dit maakt dat sprake is van een zorgvuldig besluit met een degelijke motivering.
8.2.
Voor zover verweerder verder de naam van de betrokken officier van justitie heeft geweigerd omdat het in het onderhavige geval niet gaat om een zaaksofficier in het kader van de opsporing en vervolging maar om een gebiedsofficier ten behoeve van het veiligstellen van een bepaald gebied, volgt de rechtbank de motivering van verweerder dat een gebiedsofficier vanuit zijn functie niet per definitie in de openbaarheid treedt. Dit betekent dat verweerder niet was gehouden om vanwege die reden de naam van de officier van justitie openbaar te maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder vervolgens ook het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder mogen laten wegen dan het algemene belang bij openbaarmaking van de verzochte gegevens. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover openbaarmaking van de documenten 1, onder nummer #8031643, 3, 5, 36 en 38 van de inventarislijst (deels) is geweigerd en laat het bestreden besluit voor het overige in stand. Verweerder zal gelet op hetgeen in deze uitspraak is overwogen met betrekking tot de documenten 1, 3 en 5 een nieuw besluit moeten nemen. De gelakte namen in de documenten 36 en 38 heeft verweerder inmiddels, na afloop van de zitting, al openbaar gemaakt.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op de beoordeling van de documenten 1, 3, 5, 36 en 38 van de inventarislijst en laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, voorzitter, en mr. J.A.W. Jansen en mr. J.C.S. van Limburg Stirum, leden, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: Juridisch kader

Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. (…)
Artikel 10
1. (…).
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. (…);
b. (…);
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. (…);
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. (…);
Artikel 11
1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. (…)
2. Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. (…)

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:248.
2.Kamerstukken II 1986/87, 19 859, nr. 3, blz. 13.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:240.