ECLI:NL:RBAMS:2022:3010

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1766
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leges omgevingsvergunning en de beoordeling van een conceptaanvraag

In deze zaak heeft eiser, wonende te Diemen, beroep ingesteld tegen de legesaanslag die door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam is opgelegd in verband met een aanvraag om een omgevingsvergunning. De legesaanslag van € 11.180,- werd opgelegd na de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om een omgevingsvergunning te verlenen voor het vervangen van bestaande PH-schuiframen door nieuwe kunststof kozijnen. Eiser stelde dat hij een conceptaanvraag had ingediend en dat de heffingsambtenaar ten onrechte de legesaanslag had opgelegd op basis van een definitieve aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar onzorgvuldig heeft gehandeld door de aanvraag als een definitieve aanvraag te beschouwen, terwijl uit de correspondentie van eiser met de gemeente blijkt dat hij de intentie had om een conceptaanvraag in te dienen. De rechtbank oordeelde dat het belastbare feit, het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning, zich niet heeft voorgedaan en dat de legesaanslag ten onrechte was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de legesaanslag herroepen en bepaald dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht aan eiser dient te vergoeden. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1766

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Diemen, eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Grapperhaus),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H.J. Stelwagen).

Procesverloop

Op 19 juli 2018 heeft de heffingsambtenaar aan eiser een legesaanslag opgelegd ter hoogte van € 11.180,- in verband met een aanvraag om een omgevingsvergunning (de legesaanslag).
Met de uitspraak op bezwaar van 11 februari 2021 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 20 januari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt allereerst vast dat de vermelding van het bestuursorgaan onder de bestreden uitspraak onjuist is. Dit heeft de heffingsambtenaar in het verweerschrift gecorrigeerd en ter zitting heeft de gemachtigde van de heffingsambtenaar bevestigd dat de heffingsambtenaar zich inhoudelijk achter de bestreden uitspraak schaart. Omdat aannemelijk is dat eiser door deze gang van zaken niet is benadeeld zal de rechtbank hier geen consequenties aan verbinden. [1]
Wat ging er aan deze zaak vooraf?
2. Op 19 juli 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) geweigerd aan eiser een omgevingsvergunning te verlenen voor het vervangen van de bestaande PH-schuiframen door nieuwe kunststof kozijnen op de locaties [adres 1] (even) en [adres 2] (oneven) te Amsterdam (hierna: de appartementen).
3. Vervolgens heeft de heffingsambtenaar aan eiser een legesaanslag opgelegd ter hoogte van € 11.180,- voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning. De heffingsambtenaar heeft de hoogte van de legesaanslag gebaseerd op de door eiser opgegeven bouwsom van € 300.000,-. In de bestreden uitspraak heeft de heffingsambtenaar de legesaanslag gehandhaafd.
Het geschil
4. Eiser is het niet eens met de opgelegde legesaanslag. Volgens eiser had de heffingsambtenaar een legesaanslag moeten opleggen voor het beoordelen van een conceptaanvraag omgevingsvergunning. Het tarief is in dat geval € 210,-. [2] De heffingsambtenaar is echter uitgegaan van het (hogere) tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning, in dit geval € 11.180,-. [3]
5. Eiser was in de veronderstelling dat hij een conceptaanvraag omgevingsvergunning indiende en geen definitieve aanvraag. Dat het zijn bedoeling was een conceptaanvraag in te dienen blijkt volgens eiser uit de correspondentie tussen eiser en de gemeente. Hij heeft kennelijk op de verkeerde knop gedrukt in het omgevingsloket online (OLO). Eiser vindt dat de heffingsambtenaar onzorgvuldig handelt door hem desondanks een legesaanslag op te leggen voor het in behandeling nemen van een (definitieve) aanvraag omgevingsvergunning. Eiser wenste geen besluit van het college, maar wilde geïnformeerd worden over de haalbaarheid van een bouwplan. Op grond van het dienstbaarheidsbeginsel verwachtte eiser een hulpvaardige overheid, die behulpzaam is bij het herstellen van vergissingen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft ruimte voor het herstel van een vergissing, die ruimte ligt volgens eiser besloten in het zorgvuldigheidsbeginsel.
Beoordeling van het geschil
6. De rechtbank stelt voorop dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen het college, dat het bevoegde gezag is om te beslissen op een (concept)aanvraag om een omgevingsvergunning en de heffingsambtenaar, die bevoegd is om een legesaanslag op te leggen. De legesaanslag is onderwerp van het beroep. Er ligt geen besluit van het college ter beoordeling voor. In geschil is of het belastbare feit, het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning, zich heeft voorgedaan.
7. Uit het besluit van 19 juli 2018 van het college kan worden afgeleid dat het college een aanvraag om een omgevingsvergunning in behandeling heeft genomen. Op basis van dit besluit heeft de heffingsambtenaar geconcludeerd dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan. De rechtbank vindt het echter aannemelijk dat eiser de intentie had om een conceptaanvraag in te dienen. De rechtbank baseert dit oordeel op de correspondentie tussen eiser en de gemeente
voorafgaandaan het besluit van het college van 19 juli 2018.
8. Zo heeft eiser zijn aanvraag van 17 april 2018 ‘
concept omgevingsvergunning vervangen kozijnen VvE’ genoemd. In de automatische ontvangstbevestiging van het omgevingsloket staat “Uw aanvraag concept omgevingsvergunning (…) is ingediend via Omgevingsloket online. (…) U ontvangt van ons binnenkort een uitgebreid bericht waarin u wordt geïnformeerd over de behandeling van uw aanvraag. (…)” Vervolgens heeft eiser in mailberichten van 24 april 2018, 18 mei 2018, 21 mei 2018 en 20 juni 2018 telkens aan het college geschreven dat hij een conceptaanvraag heeft ingediend. In een mailbericht van 24 april 2018 reageert eiser op het verzoek van het college om aanvullende gegevens zoals detailtekeningen van de bestaande kozijnen. Eiser vraagt zich in het bericht van 24 april 2018 af wat detailtekeningen toevoegen aan zijn concept omgevingsvergunning aanvraag, waarbij hij het woord ‘concept’ dikgedrukt en onderstreept heeft. In een ander mailbericht van eveneens 24 april 2018 reageert eiser op de vraag van de afdeling Vergunningen of er een asbestinventarisatierapport is van de te slopen objecten. Eiser antwoordt:
“In 1e instantie lijkt dat voor de concept omgevingsvergunning niet nodig. Bij het (uiteindelijk) aanvragen van de omgevingsvergunning (…) moeten wij dit sowieso toevoegen (…). Vooruitlopend op uw besluit concept omgevingsvergunning hebben wij dit al opgestart. (…) Ons doel bij het aanvragen van de concept omgevingsvergunning is te toetsen of onze huidige plannen voldoen aan de visie van de gemeente. Tevens willen wij graag weten of wij omgevingsvergunning plichtig zijn voor zowel de voor-, zijgevel als achtergevel.”
Op 20 juni 2018 wordt door een medewerker Vergunningen Bouw aan eiser gemaild dat hij het dossier van een collega heeft overgenomen. Deze medewerker schrijft in de mailwisseling met eiser dat hij niet bekend is met een conceptaanvraag en dat hij een aanvraag omgevingsvergunning in behandeling heeft. Daarop antwoordt eiser in een e-mail van 20 juni 2018 dat het wel degelijk gaat om een concept omgevingsvergunning.
9. Ondanks de berichten van eiser aan de gemeente dat hij heeft bedoeld een conceptaanvraag in te dienen, wordt de aanvraag door het college in behandeling genomen als een reguliere aanvraag omgevingsvergunning. De heffingsambtenaar vindt dat hij om die reden terecht een legesaanslag heeft opgelegd voor het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning. De heffingsambtenaar stelt dat eiser niet de juiste stappen heeft gevolgd in het OLO indien hij een conceptaanvraag had willen indienen. In plaats van een aanvraag in te dienen, had eiser moeten drukken op de knop ‘contact met bevoegd gezag’ en vervolgens op ‘vooroverleg starten’. Eiser had de fout zelf kunnen herstellen door de aanvraag in te trekken, zodat hij minder leges hoefde te betalen. Ook had eiser bezwaar kunnen maken tegen het besluit van het college en kunnen aanvoeren dat niet de juiste procedure was gevolgd.
10. De rechtbank vindt de argumenten van de heffingsambtenaar niet overtuigend. Intrekking van de aanvraag zou hebben geleid tot een vermindering van de leges met 50%. [4] Nog daargelaten dat eiser dan nog steeds zou worden geconfronteerd met een legesaanslag van € 5.590,-, had eiser de aanvraag dan binnen drie weken na de dag van ontvangst moeten intrekken. Eiser was echter in de veronderstelling dat hij een conceptaanvraag had ingediend, zodat er voor hem op dat moment geen aanleiding bestond om de aanvraag in te trekken. Volgens de heffingsambtenaar had eiser er ook voor kunnen kiezen om de gevraagde gegevens niet aan te leveren. Het niet in behandeling nemen van een aanvraag vanwege het ontbreken van de gevraagde stukken, zou hebben geleid tot een legestarief van € 250,-. [5] De heffingsambtenaar gaat er echter aan voorbij dat eiser in twee afzonderlijke mailberichten van 24 april 2018 vraagtekens heeft gezet bij het verzoek om aanvullende gegevens, omdat het gaat om een conceptaanvraag. Van de zijde van de gemeente is hier niet op gereageerd. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar gesteld hij ervan uitgaat dat er contact is geweest met eiser over de bedoeling van zijn aanvraag. Het is volgens de heffingsambtenaar namelijk vaste praktijk dat er contact wordt opgenomen met de aanvrager als er signalen zijn dat er een onjuiste aanvraag is ingediend. Eiser heeft echter ten stelligste betwist dat dit contact er is geweest en de heffingsambtenaar heeft op de zitting aangegeven dat hij niet aannemelijk kan maken dat een dergelijk gesprek heeft plaatsgevonden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat dit contact er niet is geweest.
11. Verder betwist eiser dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van het college. Het bezwaarschrift is volgens eiser zowel gericht tegen de legesaanslag als tegen de weigeringsbeschikking van het college, voor zover het de procedure betreft die het college heeft gevolgd. De rechtbank beperkt zich in dit geding tot een beoordeling van de uitspraak op bezwaar van 11 februari 2021. Zoals hiervoor overwogen, ligt hier geen besluit van het college ter beoordeling voor. Wel leest de rechtbank in het bezwaarschrift van eiser van 14 augustus 2018 dat eiser vindt dat de gemeente een verkeerde procedure heeft gevolgd en dat het gaat om een fout aan de zijde van de gemeente. Indien eiser een beslissing van het college wil op het bezwaar, kan hij een beroep niet tijdig beslissen indienen. Op voorhand valt niet uit te sluiten dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de procedure die het college heeft gevolgd.
12. De heffingsambtenaar heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat eiser kan worden aangemerkt als een professionele partij die bekend verondersteld mag worden met procedures over het aanvragen van een omgevingsvergunning. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar hierin niet. Eiser heeft in zijn beroepschrift en op de zitting toegelicht dat hij van zijn werkgever, Ymere, toestemming had gekregen om voor de VvE van de appartementen uit te zoeken of het, gezien de duurzaamheidsambities van de gemeente en de welstandseisen, haalbaar zou zijn om de kozijnen van de appartementen te vervangen. Het indienen van vergunningaanvragen behoort niet tot zijn normale werkzaamheden. Eiser heeft de aanvraag in zijn eigen tijd ingediend en heeft als particulier - met zijn eigen DigiD - ingelogd op het omgevingsloket. Bij de aanvraag heeft hij zijn privéadres opgegeven. Zowel het besluit van het college als de legesaanslag van de heffingsambtenaar is gestuurd naar zijn privéadres. Gelet op de toelichting van eiser, die door de heffingsambtenaar niet is betwist, vindt de rechtbank niet doorslaggevend dat eiser in dienst is van Ymere.
13. De rechtbank acht het onzorgvuldig dat de heffingsambtenaar voor het vaststellen van het belastbare feit doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het besluit van het college van 19 juli 2018. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de aanvraag en de correspondentie van eiser met de gemeente voorafgaande aan het besluit van 19 juli 2018, dat eiser meende dat hij een conceptaanvraag had ingediend. Gelet daarop heeft de heffingsambtenaar de aanvraag ten onrechte aangemerkt als een aanvraag tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning. De rechtbank acht het, gelet op hetgeen onder 8 is overwogen, onzorgvuldig en onredelijk om eiser tegen te werpen dat hij in het omgevingsloket op de verkeerde knoppen heeft gedrukt bij het indienen van zijn aanvraag.
14. De legesaanslag is ten onrechte opgelegd, omdat het belastbare feit zich niet heeft voorgedaan. Het belastbare feit dat zich wel heeft voorgedaan is het beoordelen van een conceptaanvraag omgevingsvergunning, met het bijbehorende tarief van € 210,-. Voor dit belastbare feit heeft de heffingsambtenaar (nog) geen legesaanslag opgelegd.
Conclusie
15. Het beroep is gegrond. De bestreden uitspraak zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de legesaanslag te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak. De rechtbank gaat ervan uit dat de heffingsambtenaar het legesbedrag aan eiser terugbetaalt, voor zover hij dit bedrag reeds heeft voldaan.
16. Omdat het beroep gegrond is dient de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
17. De rechtbank ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Voor de bezwaarfase is geen sprake van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak;
  • herroept de legesaanslag en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. T.W. Steenhoff, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
26 april 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie onderdeel 3.1.1.1. in de tarieventabel behorende bij de Legesverordening 2018 van de gemeente Amsterdam (hierna: Legesverordening 2018).
3.Zie onderdeel 3.1.2 in de tarieventabel behorende bij de Legesverordening 2018.
4.Zie onderdeel 3.1.9.4 in de tarieventabel behorende bij de Legesverordening 2018.
5.Zie onderdeel 3.1.9.3 in de tarieventabel behorende bij de Legesverordening 2018.