ECLI:NL:RBAMS:2022:2990

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
13/264731-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor straatroven met geweld en bedreiging

Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere straatroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 augustus 2021 in Amsterdam, samen met anderen, geweld heeft gebruikt om goederen van slachtoffers af te nemen. De tenlastelegging omvatte onder andere het afnemen van telefoons en andere waardevolle spullen, waarbij de slachtoffers met geweld en bedreiging onder druk werden gezet. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten beoordeeld en geconcludeerd dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor diefstal met geweld en afpersing, en heeft hem een jeugddetentie opgelegd van 90 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade die door zijn daden is veroorzaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.264731.21
Datum uitspraak: 25 mei 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende op het adres [adres verdachte]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Barendregt en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.A. Zevenbergen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1
(zaak 1)
hij op of omstreeks 14 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
a. a) een telefoon (Iphone) (merk Apple) en/of een riem (merk Valentino) en/of een fles parfum (merk Versace)
b) een telefoon (Iphone) (merk Apple), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan
ad a) [slachtoffer 1] en/of
ad b) [slachtoffer 2] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde
- [slachtoffer 1] (met kracht) bij zijn kraag, in elk geval bij zijn kleding vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) zijn/hun hand(en) op de keel en/of nek, in elk geval op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te zetten en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) (in een stoel) te duwen en/of (vervolgens) daarbij te zeggen; "pak je telefoon en haal de code en icloud eraf" en/of "zet je wachtwoord in notities" en/of "geef je telefoon" en/of "geef het, of ik ga je steken" en/of "laat me je tasje zien", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- [slachtoffer 2] (met kracht) bij zijn arm, in elk geval bij zijn lichaam vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer 2] te zeggen; "zet je code uit" en/of "haal je Icloud eraf" en/of (vervolgens) (onverhoeds) (met kracht) de telefoon van voornoemde [slachtoffer 2] uit zijn hand(en) te trekken en/of te rukken;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2
(zaak 1)
hij op of omstreeks 14 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een ketting, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), door voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) bij zijn kraag, in elk geval bij zijn kleding vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) zijn/hun hand(en) op de keel en/of nek, in elk geval op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te zetten en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) (in een stoel) te duwen en/of (vervolgens) daarbij te zeggen; "haal je ketting los, anders ga ik je steken" en/of "doe snel", in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
3
(zaak 3)
hij op of omstreeks 7 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een jas (merk Moncler), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (op korte afstand) een machete en/of een kapmes, in elk geval een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp (op korte afstand) aan voornoemde [slachtoffer 3] te tonen en/of voor te houden en/of (vervolgens) een beweging met zijn hand(en) bij zijn/hun verdachtes (broeks)riem te maken (waardoor bij voornoemde [slachtoffer 3] de indruk werd gewekt dat voornoemde verdachte(n) een wapen bij zich droegen) en/of (vervolgens) (daarbij) te zeggen; "welke maat is je jas" en/of "doe je jas uit" en/of (vervolgens) aan de rits, in elk geval aan de jas van voornoemde [slachtoffer 3] te trekken en/of te rukken;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
4
(zaak 3)
hij op of omstreeks 7 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (Iphone) (merk Apple), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) door (op korte afstand) een machete en/of een kapmes, in elk geval een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp (op korte afstand) aan voornoemde [slachtoffer 3] te tonen en/of voor te houden en/of (vervolgens) een beweging met zijn hand(en) bij zijn/hun verdachtes (broeks)riem te maken (waardoor bij voornoemde [slachtoffer 3] de indruk werd gewekt dat voornoemde verdachte(n) een wapen bij zich droegen) en/of (vervolgens) (daarbij) te zeggen "wat voor teli heb je daar" en/of "hou je bek en geef gewoon je telefoon", in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
5
(zaak 6)
hij op of omstreeks 19 september 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een paar airpods (merk Apple), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde [slachtoffer 4] eenmaal of meermalen (met kracht) met een helm, in elk geval met een soortgelijk hard voorwerp tegen zijn hoofd, in elk geval tegen zijn lichaam te slaan;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
6
(zaak 6)
hij op of omstreeks 19 september 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een paar schoenen, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) door voornoemde [slachtoffer 4] eenmaal of meermalen (met kracht) met een helm, in elk geval met een soortgelijk hard voorwerp tegen zijn hoofd, in elk geval tegen zijn lichaam te slaan;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht ).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Overwegingen ten aanzien van de feiten

4.1.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. De raadsman heeft betoogd dat het medeplegen van deze feiten door verdachte niet kan worden bewezen en dat hij alleen verantwoordelijk kan worden gehouden voor het wegnemen van de iPhone van aangever [slachtoffer 2] . Van een nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte(n) is geen sprake geweest, waardoor verdachte niet verantwoordelijk is voor het handelen van zijn medeverdachte(n).
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de – intellectuele en/of materiële – bijdrage van verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht is.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het onder 1 en 2 ten laste gelegde het volgende af.
Verdachte heeft verklaard dat hij met medeverdachte [medeverdachte 1] samen was en dat zij de andere medeverdachte zijn tegengekomen. Op de plaats delict, een zgn. ‘chillplek’ bleken de aangevers aanwezig te zijn, met wie [medeverdachte 1] ruzie had. Daar is het uit de hand gelopen en zijn van de aangevers spullen afgepakt. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] kan worden afgeleid dat hij door medeverdachte [medeverdachte 1] met geweld is beroofd van zijn ketting. Vervolgens heeft verdachte tegen [medeverdachte 1] gezegd: “Pak ook zijn telefoon”. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 1] vervolgens opgedragen zijn telefoon te pakken en de code en de iCloud eraf te halen. Verdachte heeft toen [slachtoffer 1] de opdracht gegeven zijn wachtwoord in de notities te zetten. [medeverdachte 1] heeft daarop de telefoon van [slachtoffer 1] uit zijn hand gepakt. Verdachte hield zich intussen bezig met aangever [slachtoffer 2] , die hij aan de arm trok en van wie hij de telefoon heeft weggenomen. Ook [slachtoffer 2] had van verdachte instructies gekregen hoe de code van zijn telefoon af te halen waarna de telefoon door verdachte is. Een medeverdachte stond al die tijd bij de in-/uitgang van de hangplek
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd en dat daarmee sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Verdachte is degene geweest die [slachtoffer 2] heeft beroofd, ongeveer gelijktijdig met en op dezelfde plek als waar [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] beroofde. Er is sprake van onderlinge samenwerking nu verdachte zich ook actief heeft bemoeid met die laatstgenoemde beroving, door zowel een opdracht, als een aanwijzing te geven. Verdachte en medeverdachte zijn samen aangekomen op de plaats delict en na de berovingen ook weer met elkaar vertrokken. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen van de feiten 1 en 2 bewezen, met uitzondering van het ’bij de keel of nek vastpakken’ en zal verdachte daarom van dit bestanddeel partieel vrijspreken.
4.2.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen van het onder 3 en 4 ten laste gelegde kan worden bewezen. De raadsman heeft betoogd dat medeplegen juist niet kan worden bewezen.
De rechtbank is, met de raadsman en op de door hem aangevoerde gronden, van oordeel dat het medeplegen van het onder 3 en 4 ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Kort gezegd, heeft verdachte zelf de uitvoeringshandelingen verricht zonder dat zijn medeverdachten daarbij betrokken zijn geweest. Ook voorafgaand en na de uitvoeringshandelingen kan de rechtbank uit de bewijsmiddelen geen voldoende nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen afleiden om het medeplegen van de feiten 3 en 4 te kunnen bewijzen. Dat betekent dat verdachte zal worden veroordeeld voor het alleen plegen van de feiten 3 en 4.
4.3.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde gevorderd. Volgens aangever is hij zijn Airpods in het gevecht met de medeverdachte is kwijtgeraakt, maar hij heeft niet expliciet verklaard dat deze van hem zijn weggenomen. Verdachte heeft ontkend dat hij de Airpods heeft weggenomen, hij heeft verklaard dat deze tijdens het gevecht misschien op de grond zijn gevallen. Gelet daarop kan niet worden bewezen dat verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte, de Airpods van de aangever heeft weggenomen. De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman en op de door hen aangevoerde gronden, van oordeel dat het aan verdachte onder 5 ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Hij zal daarvan worden vrijgesproken.
4.4.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft betoogd dat het aan verdachte ten laste gelegde kan worden bewezen. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft de aangever met een helm geslagen en is vervolgens weggelopen. De aangever heeft verklaard dat hij daarop zijn schoenen aan verdachte heeft afgegeven en verdachte heeft verklaard dat hij die schoenen heeft meegenomen. Daarom kan de ten laste gelegde afpersing wat de officier van justitie betreft worden bewezen.
De rechtbank overweegt dat aan verdachte ten laste is gelegd dat hij de schoenen van aangever [slachtoffer 4] van hem heeft afgeperst. Om tot een bewezenverklaring van afpersing te kunnen komen, moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van geweld of bedreiging van geweld waardóór de aangever is gedwongen zijn schoenen af te geven. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de medeverdachte in gevecht is geraakt met de aangever en dat de hij de aangever heeft geslagen waarna hij is weggelopen. Uit de bewijsmiddelen kan de rechtbank niet afleiden dat het geweld tezamen en in vereniging met de medeverdachte is gepleegd en ook niet dat het geweld gericht is geweest op de afgifte van de schoenen van de aangever. Daarom kan het onder 6 ten laste gelegde niet worden bewezen en zal verdachte daarvan worden vrijgesproken. Dat vaststaat dat verdachte de schoenen van de aangever heeft meegenomen, zou tot bewezenverklaring van diefstal van die schoenen kunnen leiden, maar dat is niet aan verdachte ten laste gelegd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 14 augustus 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
een telefoon, iPhone, merk Apple en een riem, merk Valentino en een fles parfum, merk Versace, toebehorende aan [slachtoffer 1] en
een telefoon, iPhone, merk Apple, toebehorende aan [slachtoffer 2] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
  • [slachtoffer 1] bij zijn kraag vast te pakken en met kracht in een stoel te duwen en daarbij te zeggen: “Pak je telefoon en haal de code en iCloud eraf” en “Zet je wachtwoord in notities” en “Geef je telefoon” en “Geef het, of ik ga je steken” en “Laat me je tasje zien”, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en strekking en
  • [slachtoffer 2] bij zijn arm vast te pakken en tegen hem te zeggen: “Zet je code uit” en “Haal je iCloud eraf” en onverhoeds met kracht de telefoon van [slachtoffer 2] uit zijn handen te trekken;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 14 augustus 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een ketting, toebehorende aan [slachtoffer 1] , door hem bij zijn kraag vast te pakken en hem met kracht in een stoel te duwen en daarbij te zeggen: “Haal je ketting los, anders ga ik je steken” en “Doe snel”;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 7 augustus 2021 te Amsterdam een jas, merk Moncler, toebehorende aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door een beweging met zijn hand bij zijn broekriem te maken, waardoor bij [slachtoffer 3] de indruk werd gewekt dat verdachte een wapen bij zich droeg en vervolgens te zeggen: “Welke maat is je jas” en “Doe je jas uit” en aan de rits van de jas van [slachtoffer 3] te trekken;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 7 augustus 2021 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon, iPhone, merk Apple, toebehorende aan [slachtoffer 3] , door een beweging met zijn hand bij zijn broekriem te maken, waardoor bij [slachtoffer 3] de indruk werd gewekt dat verdachte een wapen bij zich droeg en vervolgens te zeggen: “Wat voor teli heb je daar” en “Hou je bek en geef gewoon je telefoon”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3, 4 en 6 bewezen geachte feiten, met toepassing van het adolescentenstrafrecht, zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 13 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een straf gelijk aan het voorarrest passend is. Mocht de rechtbank dat geraden achten, dan is verdachte bereid zich in het kader van een toezicht bij een voorwaardelijk strafdeel aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden te houden.
De rechtbank overweegt ten eerste dat zowel de officier van justitie als de raadsman redenen hebben gezien om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht bepaalt, samengevat, dat de rechtbank het jeugdstrafrecht kan toepassen als zij (voor zover hier van belang) daartoe aanleiding ziet in de persoonlijkheid van de dader. Bij de beslissing tot toepassing van het jeugdstrafrecht, baseert de rechtbank zich op het feit dat verdachte net volwassen was toen hij de feiten pleegde en op zijn persoonlijke omstandigheden zoals die uit het rapport van Reclassering Nederland van 25 april 2022 naar voren komen, alsook wat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard. Verdachte komt nog “jong” over en hij lijkt ontvankelijk te zijn voor pedagogische beïnvloeding. Bij het plegen van de feiten heeft een zekere mate van beïnvloeding en groepsdruk mogelijk een rol gespeeld: verdachte wilde niet onderdoen voor anderen en hij wilde aan zichzelf bewijzen dat ook hij “stoer” was. Dit alles leidt de rechtbank ertoe te beslissen dat verdachte zal worden berecht volgens het jeugdstrafrecht.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
Het betreft in de onderhavige zaak het oriëntatiepunt voor diefstal met geweld/afpersing. Als uitgangspunt voor strafoplegging voor een dergelijk feit geldt als oriëntatiepunt dat – bij een
first offender– een werkstraf / onvoorwaardelijke jeugddetentie zal worden opgelegd van 60 uren, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie. Strafverzwarende omstandigheden kunnen aanleiding zijn de strafmaat naar boven te wijzingen. Iedere strafverzwarende omstandigheid geldt daarbij in beginsel voor 60 uur werkstraf dan wel 1 maand jeugddetentie. In het onderhavige geval gelden als strafverzwarende omstandigheden:
  • georganiseerd karakter van de groep;
  • kwetsbaarheid slachtoffer.
Verdachte heeft zich, zoals hierna te melden, schuldig gemaakt aan twee straatroven waarbij in verschillende mate sprake is geweest van strafverzwarende omstandigheden. In beginsel is volgens het voornoemde oriëntatiepunt daarom een jeugddetentie voor de duur van zeven maanden passend.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de beroving en afpersing van slachtoffer [slachtoffer 3] , destijds 13 jaar oud. Verdachte was op dat moment 18 jaar en heeft bij dit kwetsbare jonge slachtoffer eerst de indruk gewekt dat hij een wapen bij zich droeg, hem afgezonderd van de groep en hem daarna beroofd van zijn kostbare jas en telefoon. Na het plegen van dit feit was het nog niet genoeg en heeft verdachte de aangever op een hele intimiderende manier onder druk gezet, om te proberen nog meer spullen van hem afhandig te maken. De rechtbank vindt het heel erg dat verdachte zo’n jonge jongen dermate ernstig onder druk heeft gezet dat hij heeft moeten onderduiken. Gevraagd naar het kwalijke van zijn handelen, komt verdachte niet verder dan “dat het niet om heel veel geld ging”. Dat doet uiteraard niets af aan de ernst van de intimidatie. Hoewel de intimidatie van [slachtoffer 3] niet aan verdachte is ten laste gelegd, weegt de rechtbank dat wel in strafverzwarende zin mee. Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan een straatroof in vereniging, waarbij van de aangevers dure spullen zijn afgenomen en is gedreigd hen te steken. Verdachte heeft er door zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen en zich niet te realiseren hoe bedreigend en beangstigend dit soort feiten voor hen zijn. Dat neemt de rechtbank hem kwalijk. Vanwege de ernst van de door verdachte gepleegde feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met het opleggen van een straf die gelijk is aan het voorarrest.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
van 31 maart 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als
first offender.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het hierboven genoemde rapport van Reclassering Nederland. De Reclassering schat het recidive risico in als laaggemiddeld. De rechtbank ziet ook overigens geen factoren die maken dat zij verwacht dat verdachte nogmaals een strafbaar feit zal plegen. Dat verdachte kan profiteren van een training gericht op zijn cognitieve vaardigheden mag zo zijn, maar de rechtbank vindt dat op zichzelf onvoldoende reden om een toezicht met bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen. Alles afwegend, vindt de rechtbank het meer passend bij de leeftijd van verdachte dat hij afrekent met zijn verleden en met een schone lei zijn volwassen leven begint. De rechtbank vindt het niet in het belang van verdachte of de maatschappij als verdachte nu opnieuw vast komt te zitten voor de gepleegde feiten. Anderzijds vindt de rechtbank wel dat verdachte nog meer gestraft moet worden, dan hij door het ondergaan van de voorlopige hechtenis gestraft is. De rechtbank zal daarom aan verdachte een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een taakstraf van de hierna te noemen duur opleggen. Deze straf wijkt af van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht.
Ten slotte houdt de rechtbank er rekening mee dat de feiten in samenloop zijn gepleegd.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

10.1.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 1.270,95 aan materiële schadevergoeding en € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is geheel betwist.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van de vordering is wat de immateriële schade betreft betwist. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Omdat de vordering van [slachtoffer 1] in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] niet hoofdelijk is toegewezen, maar slechts voor het aan verdachte toe te rekenen deel, zal de rechtbank ook in de strafzaak tegen verdachte aldus beslissen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 en 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 885,48, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarvan € 635,48,- voor materiële schade en € 250,- voor immateriële schade.
10.2.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 359,80 aan materiële schadevergoeding en
€ 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is geheel betwist.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van de vordering is wat de immateriële schade betreft betwist. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Omdat de vordering van [slachtoffer 2] in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] niet hoofdelijk is toegewezen, maar slechts voor het aan verdachte toe te rekenen deel, zal de rechtbank ook in de strafzaak tegen verdachte aldus beslissen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 429,90,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarvan
€ 179,90,- voor materiële schade en € 250,- voor immateriële schade.
10.3.
[slachtoffer 4]
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] zal worden afgewezen, omdat aan verdachte wat betreft de feiten 5 en 6 geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 55, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde golden, dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder 5 en 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
eendaadse samenloop van
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 3 en 4 bewezen verklaarde:
eendaadse samenloop van
diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
en
afpersing.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie gelijk aan het voorarrest van
77 (zevenenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van
80 (tachtig) urenBeveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen.
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer 1], te dezen wettelijk vertegenwoordigd door [naam 1] ,
toe tot een bedrag van € 885,48(achthonderdvijfentachtig euro en achtenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, waarvan € 635,48, (zeshonderdvijfendertig euro en achtenveertig eurocent) voor materiële schade en € 250,- (tweehonderdvijftig euro) voor immateriële schade.
Veroordeelt verdachte aan de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op,
aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 885,48(achthonderdvijfentachtig euro en achtenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, waarvan € 635,48, (zeshonderdvijfendertig euro en achtenveertig eurocent) voor materiële schade en € 250,- (tweehonderdvijftig euro) voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat
de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer 2], te dezen wettelijk vertegenwoordigd door [naam 2] ,
toe tot een bedrag van € 429,90(vierhonderdnegenentwintig euro en negentig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, waarvan € 179,90 (honderdnegenenzeventig euro en negentig eurocent) voor materiële schade en
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro) voor immateriële schade.
Veroordeelt verdachte aan de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op,
aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen de som van € 429,90(vierhonderdnegenentwintig euro en negentig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, waarvan € 179,90 (honderdnegenenzeventig euro en negentig eurocent) voor materiële schade en € 250,- (tweehonderdvijftig euro) voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat
de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Verklaart
de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.W.T. Klappe, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.S. Dogan en I.M. Nusselder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 mei 2022.