ECLI:NL:RBAMS:2022:2989

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
13/264686-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing in vereniging met geweld tegen meerdere slachtoffers

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing in vereniging. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 11 mei 2022, waar de officier van justitie, mr. I. Barendregt, en de raadsman van de verdachte, mr. B.W.J. Krämer, hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte werd beschuldigd van het afnemen van goederen van meerdere slachtoffers, waaronder telefoons en een jas, door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging voor twee van de vier feiten niet bewezen kon worden, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, het derde feit, waarbij de verdachte samen met anderen een slachtoffer heeft gedwongen tot afgifte van een telefoon en een jas, werd wel bewezen verklaard. De rechtbank heeft daarbij gebruik gemaakt van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan een deel voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd in het kader van de jeugdreclassering. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die door de rechtbank is vastgesteld op €793,-, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.264686.21
Datum uitspraak: 25 mei 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende op het adres [adres verdachte]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Barendregt en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.W.J. Krämer, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mw. [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mw. [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), dhr. [naam 3] , namens IFA
en door de vader van verdachte naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen namens de benadeelde partij [slachtoffer 3] door zijn advocaat, mw. mr. S. Bijl en door de moeder van de benadeelde partij naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1
(zaak 1)
hij op of omstreeks 14 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
a. a) een telefoon (Iphone) (merk Apple) en/of een riem (merk Valentino) en/of een fles parfum (merk Versace)
b) een telefoon (Iphone) (merk Apple), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan
ad a) [slachtoffer 1] en/of
ad b) [slachtoffer 2] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde
- [slachtoffer 1] (met kracht) bij zijn kraag, in elk geval bij zijn kleding vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) zijn/hun hand(en) op de keel en/of nek, in elk geval op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te zetten en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) (in een stoel) te duwen en/of (vervolgens) daarbij te zeggen; "pak je telefoon en haal de code en icloud eraf" en/of "zet je wachtwoord in notities" en/of "geef je telefoon" en/of "geef het, of ik ga je steken" en/of "laat me je tasje zien", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- [slachtoffer 2] (met kracht) bij zijn arm, in elk geval bij zijn lichaam vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer 2] te zeggen; "zet je code uit" en/of "haal je Icloud eraf" en/of (vervolgens) (onverhoeds) (met kracht) de telefoon van voornoemde [slachtoffer 2] uit zijn hand(en) te trekken en/of te rukken;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2
(zaak 1)
hij op of omstreeks 14 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een ketting, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), door voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) bij zijn kraag, in elk geval bij zijn kleding vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) zijn/hun hand(en) op de keel en/of nek, in elk geval op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te zetten en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) (in een stoel) te duwen en/of (vervolgens) daarbij te zeggen; "haal je ketting los, anders ga ik je steken" en/of "doe snel", in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
3
(zaak 2)
hij op of omstreeks 13 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (Iphone) (merk Apple) en/of een jas (merk Canada Goose), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) door tegen voornoemde [slachtoffer 3] te zeggen; "geef je tel en je jas af", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens) (op
korte afstand) een machete en/of een kapmes, in elk geval een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp (op korte afstand) aan voornoemde [slachtoffer 3] te tonen en/of voor te houden en/of (vervolgens) voornoemd voorwerp tegen de keel, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] te zetten en/of te houden en/of (vervolgens) (nadat [slachtoffer 3] verdachte(n) van zich af had geduwd) een slaande beweging met voornoemd voorwerp tegen het lichaam [slachtoffer 3] te maken en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 3] in zijn hand te snijden en/of te steken en/of (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer 3] te zeggen; "doe je jas uit" en/of "geef je telefoon af", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
4
(zaak 2)
hij op of omstreeks 13 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas (merk Nike), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] en/of " [slachtoffer 5] " , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door tegen [slachtoffer 4] te zeggen; "geef je tas af" en/of "geef je spullen af", in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens) (op korte afstand) een machete en/of een kapmes, in elk geval een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp (op korte afstand) aan voornoemde [slachtoffer 4] te tonen en/of voor te houden en/of (vervolgens) voornoemde tas (onverhoeds) over het hoofd van voornoemde [slachtoffer 4] te trekken en/of te rukken;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het onder 1 en 2 ten laste gelegde

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Hoewel de officier van justitie de indruk heeft dat verdachte niet het achterste van zijn tong laat zien, kan niet worden bewezen dat hij als (mede)pleger betrokken is geweest bij de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Dat er bewijsmiddelen zijn die die suggestie wekken, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van deze feiten te kunnen komen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bepleit, omdat de bewijsmiddelen onvoldoende aanknopingspunten opleveren voor een bewezenverklaring.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman en op de door hen aangevoerde gronden, van oordeel dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Verdachte zal van die feiten worden vrijgesproken.

5.Beoordeling van het onder 3 ten laste gelegde

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat het onder 3 ten laste gelegde kan worden bewezen.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft wat betreft feit 3 geen bewijsverweren gevoerd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor het bewijs van het onder 3 ten laste gelegde gebruikt de rechtbank de inhoud van de hieronder vermelde processen-verbaal, evenals de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd. Nu hij daarbij het ten laste gelegde heeft bekend en de raadsman ten aanzien van de feiten geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de hieronder genoemde opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 3 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 mei 2022;
  • het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2021165449-5 van 14 augustus 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , doorgenummerde pag. B126-B134 inhoudende de aangifte van [slachtoffer 3] en foto’s van het letsel

6.Beoordeling van het onder 4 ten laste gelegde

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 4 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, bij gebrek aan wettig bewijs. De raadsman heeft eveneens vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde bepleit, bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het aan verdachte onder 4 ten laste gelegde niet kan worden bewezen en dat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Hoewel het dossier op zichzelf voldoende wettige bewijsmiddelen bevat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen (zoals de verklaringen van aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ), is er daartegenover de verklaring van verdachte die stelt dat er helemaal niets van [slachtoffer 4] is afgepakt. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 4] zelfs betrokken is geweest bij (het beramen van) de beroving van [slachtoffer 3] , die op dezelfde plaats en hetzelfde tijdstip heeft plaatsgevonden. Hij was daarvan op de hoogte en heeft [slachtoffer 3] naar een afgelegen plek in het park gebracht.
De rechtbank concludeert dat op basis van de voornoemde wettige bewijsmiddelen zoveel twijfel bestaat over wat er op 13 augustus 2021 in het Beatrixpark ten aanzien van aangever [slachtoffer 4] heeft plaatsgevonden, dat bij de rechtbank de overtuiging ontbreekt dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Daarom zal verdachte van het onder 4 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

7.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 5.3 opgesomde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 13 augustus 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon, iPhone, merk Apple en een jas, merk Canada Goose, toebehorende aan [slachtoffer 3] , door tegen [slachtoffer 3] te zeggen: “Geef je tel en je jas af” en een machete aan hem te tonen en tegen de keel van [slachtoffer 3] te zetten en vervolgens, nadat [slachtoffer 3] verdachte van zich af had geduwd, een slaande beweging met voornoemd voorwerp tegen het lichaam van [slachtoffer 3] te maken en [slachtoffer 3] in zijn hand te snijden en tegen hem te zeggen: “Doe je jas uit” en “Geef je telefoon af”, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

8.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf

10.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder 3 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, met aftrek, waarvan een gedeelte, groot 60 uren, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad en JBRA.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht er bij het bepalen van de strafmaat rekening mee te houden dat het letsel bij [slachtoffer 3] is ontstaan doordat hij het mes heeft vastgepakt en verdachte dat daarop heeft teruggetrokken, en niet door het maken van een stekende beweging. Ook heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het verloop van het schorsingstoezicht.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
Het betreft in de onderhavige zaak het oriëntatiepunt voor diefstal met geweld/afpersing. Als uitgangspunt voor strafoplegging voor een dergelijk feit geldt als oriëntatiepunt dat – bij een
first offender– een werkstraf/ onvoorwaardelijke jeugddetentie zal worden opgelegd van 60 uren, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie. Strafverzwarende omstandigheden kunnen aanleiding zijn de strafmaat naar boven te wijzingen. Iedere strafverzwarende omstandigheid geldt daarbij in beginsel voor 60 uur werkstraf dan wel 1 maand jeugddetentie. In het onderhavige geval gelden als strafverzwarende omstandigheden:
  • letsel;
  • bedreiging met een wapen;
  • georganiseerd karakter van de groep.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de hierna te noemen straf, het voorwaardelijk strafdeel en de duur daarvan het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich met zijn mededaders schuldig gemaakt aan de beroving van aangever [slachtoffer 3] , waarbij verdachte een machete heeft getrokken. [slachtoffer 3] is door die machete gewond geraakt aan zijn hand. Daarvoor zijn verdachte en zijn medeverdachten verantwoordelijk. Het voorhanden hebben van messen en machetes is, letterlijk, levensgevaarlijk. Er zijn helaas genoeg voorbeelden waarin het gebruik van messen een ernstige en zelfs fatale afloop kent. Dat is in deze zaak gelukkig niet gebeurd, maar dat laat onverlet dat verdachte een riskante keuze heeft gemaakt door een machete bij zich te dragen. Het dragen van een machete brengt een risico op het gebruik daarvan mee, hetgeen zich hier ook heeft verwezenlijkt. Verdachte moet de gevolgen van zijn verkeerde keuzes en de verantwoordelijkheid voor het aan [slachtoffer 3] toegebrachte letsel dragen. Bovendien heeft hij er blijk van gegeven dat hij niet voldoende respect heeft voor de eigendommen en lichamelijke integriteit van anderen want hij heeft, met zijn mededaders, kostbare spullen van [slachtoffer 3] weggenomen. Dat neemt de rechtbank hem kwalijk.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
van 31 maart 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als
first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • het briefrapport van de Raad van 4 mei 2022;
  • het rapport van JBRA van 29 april 2022.
Ter zitting heeft JBRA geadviseerd aan de bijzondere voorwaarden een proeftijd van een jaar te verbinden.
Ter zitting heeft de Raad geadviseerd aan de algemene voorwaarden een proeftijd van twee jaren te verbinden. Ten aanzien van de proeftijd bij de bijzondere voorwaarden, heeft de Raad zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit en de strafverzwarende omstandigheden de eis van de officier onvoldoende recht doet aan het gepleegde feit. De rechtbank zal dan ook in verzwarende zin afwijken van deze eis als hierna te noemen, waarbij zij rekening houdt met het feit dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en verder niet met politie en justitie in aanraking is gekomen.

11.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 1.759,- aan materiële schadevergoeding en € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank voor het deel dat ziet op de weggenomen iPhone niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Wat de rechtbank betreft staat vast dat de iPhone is weggenomen en is het daarvoor gevorderde bedrag voldoende onderbouwd. De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de jas niet is onderbouwd wanneer en voor welk bedrag deze is aangeschaft, zodat eveneens onduidelijk is welk afschrijvingspercentage voor de jas moet worden gehanteerd, zoals door de raadsman naar voren is gebracht. De rechtbank kan daardoor niet beoordelen of er nog enige restwaarde aan de jas kan worden toegekend en, zo ja, hoe hoog die is. Daarom zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van de vordering is ook wat de immateriële schade betreft betwist. Hoewel er geen enkele medische onderbouwing is gegeven van het letsel en de beperkingen die de benadeelde op dit moment nog ervaart, staat wel vast dat hem letsel is toegebracht aan zijn hand. Daarvan heeft de advocaat van de benadeelde partij de rechtbank een filmpje doen toekomen. De rechtbank is echter onvoldoende medisch onderlegd om daar een letselbeschrijving uit te kunnen destilleren. Dat laat onverlet dat de benadeelde, op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1000,-.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Omdat de vordering van [slachtoffer 3] in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] niet hoofdelijk is toegewezen, maar slechts voor het aan verdachte toe te rekenen deel, zal de rechtbank ook in de strafzaak tegen verdachte aldus beslissen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 793,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarvan € 459,66,- voor materiële schade en € 333,33 voor immateriële schade.‬‬‬‬
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde golden, dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen.
Beveelt dat van deze straf het gedeelte van
60 (zestig) uren,nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders mocht gelasten.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen.
Stelt de
proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Stelt de
proeftijd vast op 1 (één) jaar onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich houdt aan het rooster van school;
  • zijn medewerking verleent aan de betrokken hulpverlening en aanvullende hulpverlening, mocht JBRA dit nodig achten;
  • meewerkt aan het vinden en vasthouden van een positieve vrijetijdsbesteding en/of een bijbaan.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdamtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer 3], te dezen wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder, mw. [naam 4] , bijgestaan door mw. mr. S. Bijl,
toe tot een bedrag van € 793,00‭ (zevenhonderdendrieënnegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, waarvan € 459,66 (vierhonderdennegenenvijftig euro en zesenzestig eurocent) voor materiële schade en ‬€ 333,33 (driehonderdendrieëndertig euro en drieëndertig eurocent) voor immateriële schade.‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
Veroordeelt verdachte aan de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op,
aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] , te betalen de som van €
793,00(zevenhonderdendrieënnegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, waarvan € 459,66 (vierhonderdennegenenvijftig euro en zesenzestig eurocent) voor materiële schade en € 333,33,- (driehonderdendrieëndertig euro en drieëndertig eurocent) voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 0 (nul) dagen. ‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat
de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.S. Dogan, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. I.M. Nusselder en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 mei 2022.