ECLI:NL:RBAMS:2022:2987

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
C/13/714779
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing in jeugdbeschermingszaak met instandhouding van rechtsgevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een jeugdbeschermingskwestie betreffende de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012. De moeder van [minderjarige] heeft verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de Gecertificeerde Instelling (GI) van 24 februari 2022, die de contacten tussen haar en [minderjarige] beperkte, geheel of gedeeltelijk te vervallen. De GI had de moeder een begeleid contact van één uur per week opgelegd, wat de moeder als onzorgvuldig en niet in het belang van [minderjarige] beschouwde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de GI niet voldoende gelegenheid heeft gegeven aan de moeder om haar zienswijze kenbaar te maken, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor is de schriftelijke aanwijzing niet op de juiste wijze tot stand gekomen. De rechtbank heeft de aanwijzing daarom vervallen verklaard, maar de rechtsgevolgen van de aanwijzing in stand gelaten, zodat de GI moet bezien hoe de omgang tussen de moeder en [minderjarige] kan worden uitgebreid. Het verzoek van de GI om de aanwijzing te bekrachtigen is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Meervoudige kamer
Zaaknummer: C/13/714779 / JE RK 22-170
Datum uitspraak: 18 mei 2022

Beschikking van de rechtbank over een schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

mw. [de moeder] ,

wonende te [woonplaats 1] , hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
tegen

JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM,

hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .

[de vader] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
is de vader.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de moeder van 7 maart 2022, ingekomen bij de griffie op 8 maart 2022;
- het verweer, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek, met bijlagen van de GI van 8 april 2022, ingekomen bij de griffie op die datum.
Op 14 april 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak mondeling behandelend met gesloten deuren.
Verschenen zijn:
- de moeder en haar advocaat;
- mw. [naam 1] en mw. [naam 2] als vertegenwoordigsters van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 2 september 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 2 september 2022.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 10 februari 2022 een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling in een voorziening voor pleegzorg.
De GI heeft op 24 februari 2022 in een schriftelijke aanwijzing de contacten tussen de moeder en [minderjarige] beperkt, in die zin dat de moeder vanaf week 9 eens per week gedurende één uur begeleid contact met [minderjarige] heeft een aantal voorwaarden aan de moeder gesteld.

Het verzoek van de moeder

De moeder verzoekt de schriftelijke aanwijzing geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren en een nieuwe contactregeling tussen haar en [minderjarige] vast te stellen, te weten iedere week op woensdag of vrijdag vanaf 14.30 (na school) tot 18.30 uur (na het eten) bij moeder thuis.
Ter onderbouwing heeft de moeder onder meer het volgende aangevoerd.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de aanwijzing, ten minste gedeeltelijk, onzorgvuldig is voorbereid door de GI. De moeder heeft alleen kunnen reageren op de omgangsregeling die is aangekondigd door de GI, maar niet op de voorwaarden die in de aanwijzing worden genoemd. Deze zijn namelijk niet in de vooraankondiging opgenomen. Nu de moeder haar zienswijze op deze voorwaarden niet kenbaar heeft kunnen maken, is sprake van strijd met de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De moeder is verder van mening dat de aanwijzing in strijd is met art. 3:4 Awb, nu de GI niet alle belangen kan hebben afgewogen omdat de moeder haar zienswijze niet kenbaar heeft kunnen maken ten aanzien van de voorwaarden die de GI in de aanwijzing heeft opgenomen. De moeder stelt zich op het standpunt dat de aanwijzing ten aanzien van de gestelde voorwaarden niet noodzakelijk is, waardoor de GI geen te respecteren belang heeft bij het geven van een aanwijzing ten aanzien van de voorwaarden. De nadelige gevolgen van de beslissing om een aanwijzing aan de moeder te geven ten aanzien van de voorwaarden zijn onevenredig met het te dienen doel. De moeder betwist verder dat de in de aanwijzing opgelegde omgang in het belang van [minderjarige] is. De moeder heeft een hechtingsrelatie met [minderjarige] , omdat zij altijd de verzorging en opvoeding voor [minderjarige] heeft gedragen. Een hechtingsbreuk moet zoveel mogelijk beperkt worden en dat gebeurt niet met één uur omgang per week. De moeder vindt het in het belang van [minderjarige] dat er langer omgang plaatsvindt en op een zo natuurlijk mogelijke wijze, te weten bij de moeder thuis. De moeder heeft geen bezwaar tegen begeleiding van de omgang, maar wel als die begeleiding wordt gegeven door mw. [naam 3] van Family Supporters. De moeder en [minderjarige] hebben geen goed contact met haar. Ten slotte voert de moeder aan dat de aanwijzing niet deugdelijk gemotiveerd is. In haar zienswijze heeft de moeder aangegeven dat zij zich niet kan verenigen met de beperkte duur van de omgangsregeling. De GI heeft daar niet op gereageerd en nagelaten te onderbouwen waarom zij een omgang van een uur passend vindt. De moeder kan zich daar voor dit moment weliswaar bij neerleggen, maar zij wil wel graag dat de omgang wordt uitgebreid en dat de begeleiding daarvan wordt afgebouwd.
De moeder heeft bij de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij zich kan vinden in de voorwaarden van de schriftelijke aanwijzing en dat zij daar aan meewerkt. Daarom is bekrachtiging daarvan wat de moeder betreft niet nodig. De moeder heeft zich op het standpunt gesteld dat de schriftelijke aanwijzing niet in het belang van [minderjarige] is en daarom gevraagd die vervallen te verklaren.

Het verzoek en het standpunt van de GI

De GI heeft de rechtbank verzocht de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen op grond van artikel 1:263 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De schriftelijke aanwijzing is erop gericht de omgang zo voorspelbaar mogelijk te houden voor [minderjarige] , omdat dat in zijn belang is. De GI meent de vooraankondiging met de voorwaarden die in de schriftelijke aanwijzing zijn gesteld wel aan de moeder te hebben voorgelegd. Op 23 februari 2022 is de contactregeling per e-mail aan de moeder voorgelegd en op 24 februari 2022 heeft de GI de moeder laten weten dat zij een schriftelijke aanwijzing zal krijgen en die per die datum gegeven.

De beoordeling

De GI is een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1:254 van het BW, die als een bestuursorgaan in de zin van de Awb moet worden aangemerkt.
Op grond van artikel 1:263 van het BW kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Op grond van artikel 1:265f van het BW kan de GI, voor zover dat noodzakelijk is in verband met de uithuisplaatsing van een minderjarige, voor de duur daarvan het contact tussen een ouder met gezag en de minderjarige beperken. Die beslissing geldt als een schriftelijke aanwijzing. Op grond van artikel 1:264 van het BW kan de kinderrechter op verzoek van een met het gezag belaste ouder een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
Een schriftelijke aanwijzing kan worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb en moet daarom voldoen aan de beginselen van behoorlijk bestuur. Dit betekent dat de rechtbank aan de hand van de gronden die daartegen zijn ingediend niet alleen dient te toetsen of de aanwijzing (voor zover hier van belang) noodzakelijk was om concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen, maar dat de aanwijzing ook moet worden getoetst aan de relevante bepalingen van de Awb. Het gaat daarbij in elk geval om de vereisten voor de totstandkoming van beschikkingen en in het bijzonder om de regels over de zorgvuldigheidseisen en motiveringseisen.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing overweegt de rechtbank het volgende. Het wettelijk kader van de uithuisplaatsing biedt de gezinsmanager de mogelijkheid het contact tussen de moeder en [minderjarige] te beperken als dat noodzakelijk is. Nu bij de beoordeling van de noodzaak een schriftelijke aanwijzing te geven aan de gecertificeerde instelling een zekere beleidsvrijheid toekomt, beziet de rechtbank naar de huidige stand van zaken – gegeven de taak van de gezinsmanager – of de GI voldoende gronden heeft (gehad) om de schriftelijke aanwijzing op te leggen.
Dat de (volledige) inhoud van de schriftelijke aanwijzing, waaronder ook begrepen de voorwaarden die in de schriftelijke aanwijzing zijn genoemd, middels een vooraankondiging door de GI aan de moeder kenbaar is gemaakt, voordat deze in de vorm van een schriftelijke aanwijzing is opgelegd, is niet gebleken. De moeder heeft dat betwist en de GI heeft dat niet aangetoond. De moeder heeft onvoldoende gelegenheid gehad om haar zienswijze kenbaar te maken, waarmee de GI dan rekening had kunnen houden bij het opstellen van de uiteindelijke schriftelijke aanwijzing.
Dat maakt dat de aanwijzing niet op de juiste wijze tot stand is gekomen en er derhalve in strijd is gehandeld met artikel de Awb.
De rechtbank zal de aanwijzing daarom vervallen verklaren. De moeder heeft bij de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij zich wil houden aan de gestelde voorwaarden, en dat zij zich daar ook aan houdt. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van dit deel van de schriftelijke aanwijzing in stand laten.
Op het moment dat de schriftelijke aanwijzing was gegeven, was een beperking van het contact tot één uur per week passend in het belang van [minderjarige] . Dat er nu ruimte is om de omgang uit te breiden en de begeleiding daarvan af te bouwen, zoals in de familierechtelijke procedure aangaande de zorgregeling is gebleken, maakt dat niet anders. De rechtbank zal daarom ook de rechtsgevolgen van dit deel van de schriftelijke aanwijzing in stand laten maar voorts bepalen dat de GI dient te bezien hoe de omgang tussen de moeder en [minderjarige] kan worden uitgebreid.
Nu de aanwijzing vervallen wordt verklaard en de moeder zich bereid heeft verklaard zich aan de voorwaarden te houden ziet de rechtbank geen aanleiding de aanwijzing te bekrachtigen. Het verzoek van de GI zal dan ook worden afgewezen.
De rechtbank beslist het volgende.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart de aanwijzing van de GI van 24 februari 2022 in zijn geheel vervallen en bepaalt dat de rechtsgevolgen van deze aanwijzing in stand blijven;
bepaalt dat de GI dient te bezien hoe de omgang tussen de moeder en [minderjarige] kan worden uitgebreid;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.M. Marseille, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. H.M. Patijn en M.R. Bruning, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.