In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 april 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De minderjarige, geboren in 2012, woonde sinds het uiteengaan van zijn ouders in 2014 bij zijn moeder. De rechtbank heeft eerder maatregelen getroffen, waaronder ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om verlenging van de uithuisplaatsing, omdat de minderjarige nu tot rust komt in het pleeggezin en de benodigde behandeling kan ondergaan. De moeder heeft zich verzet tegen het verzoek en pleit voor terugplaatsing van de minderjarige bij haar, terwijl de vader zich niet heeft verzet. De Raad voor de Kinderbescherming heeft zich aangesloten bij het standpunt van de GI.
De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige zwaar laten wegen en geconcludeerd dat het noodzakelijk is dat hij nog langer uit huis geplaatst blijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige in het pleeggezin goed functioneert en dat het in zijn belang is om daar te blijven totdat de behandeling is afgerond en er een gezinsopname kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 2 september 2022 en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12 mei 2022.