ECLI:NL:RBAMS:2022:2980

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
13/256255-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf voor medeplegen mishandeling, bedreiging, diefstal in vereniging, en voorhanden hebben van wapen en drugs

Op 4 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder medeplegen van mishandeling, bedreiging, diefstal in vereniging, en het voorhanden hebben van een vuurwapen en verdovende middelen. De feiten vonden plaats in Amsterdam op 30 augustus 2021 en 22 september 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de mishandeling van een slachtoffer, waarbij hij meermalen heeft geslagen en een vuurwapen heeft getoond. Daarnaast heeft hij samen met anderen een telefoon van het slachtoffer gestolen. De verdachte heeft ook een vuurwapen voorhanden gehad en was in het bezit van MDMA en amfetamine. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij deze feiten als wettig en overtuigend bewezen verklaard, ondanks de verweren van de verdediging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer, en het strafblad van de verdachte. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/238098-21
Datum uitspraak: 4 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1998 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte]

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 februari 2022. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Landsman, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat [naam] van Stichting Slachtofferhulp Nederland, gemachtigde van benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van mishandeling van [slachtoffer] op 30 augustus 2021;
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling van [slachtoffer] , door onder andere een vuurwapen op [slachtoffer] te richten op 30 augustus 2021;
diefstal in vereniging van een telefoon van [slachtoffer] op 30 augustus 2021;
het voorhanden hebben van een vuurwapen op 22 september 2021;
het aanwezig hebben van 35 pillen MDMA en/of 12 pillen MDMA/amfetamine op 22 september 2021.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten. Ook het medeplegen bij de feiten 1, 2 en 3: de mishandeling, bedreiging en diefstal kan worden bewezen. Vier verdachten zijn de woning van aangever binnengegaan. Met zijn vieren zijn zij getalsmatig in overwicht geweest en ieder heeft zijn rol in het geweld, de bedreiging en de diefstal gehad. De rollen van de vier verdachten waren inwisselbaar, waardoor sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en daarmee van medeplegen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier ook wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan vuurwapen- en drugsbezit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het (mede)plegen van mishandeling en bedreiging . Hiertoe is - kortweg - het volgende aangevoerd.
Verdachte is slechts in de woning van aangever aanwezig geweest en heeft geen wezenlijke bijdrage geleverd aan de geweldshandelingen en de bedreiging die daar hebben plaatsgevonden. Bij de beoordeling van feit 2 is het van belang dat verdachte heeft ontkend dat hij een vuurwapen heeft meegebracht naar de woning van aangever en dat hij aangever heeft bedreigd. Bij bewezenverklaring van feit 2 dient verdachte partieel vrij te worden gesproken van de tenlastegelegde dreigend toegevoegde woorden, omdat aangever hierover wisselend heeft verklaard.
Ook dient verdachte te worden vrijgesproken van diefstal in vereniging wegens het ontbreken van bewijs dat de telefoon van aangever is weggenomen. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte oogmerk heeft gehad om zich de telefoon van aangever wederrechtelijk toe te eigenen of dat verdachte opzet heeft gehad op de samenwerking om te komen tot een diefstal.
Daarnaast moet verdachte worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen. Niet is immers vastgesteld dat het gas-/alarmpistool deugdelijk is omgebouwd en daardoor is gewijzigd naar een vuurwapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie. Als de rechtbank hier anders over oordeelt, moet de behandeling van de zaak worden aangehouden, zodat nader onderzoek aan het vuurwapen kan worden verricht.
Tot slot heeft te gelden dat slechts het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen kan worden bewezen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie vindt de rechtbank dat alle feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Feit 1: medeplegen van mishandeling
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en stelt dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit kan worden bewezenverklaard als medeplegen wanneer is vast komen te staan dat bij het begaan van het feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij samen met drie anderen in de woning van aangever is geweest en dat medeverdachte en aangever daar aan het vechten waren. Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat alle vier de mannen bij binnenkomst direct tegen hem begonnen te schelden en dat hij door alle mannen is geslagen en geschopt. In een aanvullend gesprek heeft aangever verklaard dat ook een nekklem bij hem is aangelegd en dat hij aan zijn haren is getrokken. De rechtbank vindt dat hieruit blijkt dat verdachte meer heeft gedaan dan enkel passief aanwezig zijn. Verdachte is met de drie anderen meegegaan naar de woning en heeft zich vervolgens op geen enkele manier gedistantieerd van het geweld dat daar op aangever werd toegepast. De vier mannen zijn niet alleen getalsmatig in overwicht geweest, maar ook hun rollen zijn inwisselbaar geweest. Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld en daardoor is sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering van het feit.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, medeverdachte en de twee onbekend gebleven mannen, zodat het medeplegen van mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 2: medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat geen sprake is geweest van medeplegen. Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat hij door medeverdachte en twee andere mannen werd geslagen, terwijl een vierde man een wapen op hem richtte. Verdachte heeft ontkend dat hij een wapen heeft meegebracht naar de woning van aangever en hem heeft bedreigd. De rechtbank heeft gelet op het dossier echter geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangever. De rechtbank kan in dit geval niet vaststellen dat aangever is bedreigd met een werkend vuurwapen, maar kan wel vaststellen dat aangever met een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp is bedreigd. De rechtbank kan op basis van het procesdossier ook vaststellen dat verdachte of één van de personen is geweest die is doorgegaan met het mishandelen van aangever, of dat hij de persoon is geweest die een voorwerp op aangever heeft gericht. Verdachte heeft daarmee een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan de bedreiging. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, medeverdachte en de twee onbekend gebleven mannen en verklaart het medeplegen van bedreiging wettig en overtuigend bewezen. Dat verdachte wellicht niet de persoon is geweest die met een wapen heeft gedreigd, maakt dit oordeel niet anders.
Uit het proces-verbaal van bevindingen ter plaatse blijkt daarnaast dat aangever bij de politie heeft verklaard dat een vuurwapen is gericht op zijn hoofd en dat hierbij werd geroepen: “Ik ga je doodmaken hè, ik ga je schieten”. Omdat aangever dit direct na het incident heeft verklaard, ziet de rechtbank ook hier geen reden om te twijfelen aan deze verklaring. Daarmee bestaat voldoende wettig en overtuigend bewijs om de tenlastegelegde dreigend toegevoegde woorden bewezen te verklaren. De rechtbank verwerpt ook op dit punt het verweer van de verdediging.
Feit 3: diefstal in vereniging
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en overweegt het volgende. Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat zijn telefoon tijdens het gevecht is weggenomen uit zijn woning. Het alarmnummer 112 is gebeld door een voorbijganger. Nadat zij haar telefoon aan aangever heeft gegeven, heeft aangever verklaard dat de mannen die in zijn woning zijn geweest, zijn telefoon hebben meegenomen. Daarnaast was getuige [getuige] kort voor en tijdens het begin van het incident met aangever aan het bellen. Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij, nadat zij via de telefoon hoorde dat er mensen bij aangever binnen waren, aangever niet meer telefonisch heeft kunnen bereiken. Tot slot heeft verdachte voorafgaand aan het incident via WhatsApp aan medeverdachte gevraagd of de bewoner ‘wat leuks heeft in zijn woning.’ De rechtbank ziet hierin voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de diefstal van de telefoon van aangever uit zijn woning.
De rechtbank stelt dat voor het medeplegen van diefstal opzet op de samenwerking en opzet op de diefstal moet zijn geweest. Dat sprake is geweest van opzet op de samenwerking voor mishandeling en bedreiging, blijkt uit hetgeen onder feit 1 en feit 2 is overwogen. Voordat de vier mannen naar de woning van aangever zijn gegaan, heeft verdachte via WhatsApp aan medeverdachte gevraagd of de bewoner ‘wat leuks heeft in zijn woning.’ Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij hiermee heeft bedoeld of aangever iets van waarde in zijn woning had. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte ook oogmerk heeft gehad op diefstal, al dan niet samen met een of meer anderen omdat hij wist dat hij samen met medeverdachte naar de woning van aangever zou gaan. Dat er vervolgens iets is weggenomen dat verdachte niet wilde wegnemen, doet niets af aan een bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal. Door mee te gaan naar de woning van aangever met het opzet om iets weg te nemen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat iemand anders hetzelfde idee had iets weg te nemen en vervolgens de telefoon van aangever heeft weggenomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de samenwerking en oogmerk op de diefstal, zodat het medeplegen van diefstal van de telefoon van aangever kan worden bewezen.
Feit 4: voorhanden hebben van een vuurwapen
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat niet kan worden vastgesteld dat het gas-/alarmpistool deugdelijk is omgebouwd. Uit het proces-verbaal van technisch onderzoek blijkt dat het vuurwapen is omgebouwd door de oude loop te verwijderen en een nieuwe loop te plaatsen. De nieuwe loop is geschikt voor het verschieten van patronen van het kaliber 9 mm kort. Dat een dergelijk proces-verbaal van technisch onderzoek niet volstaat om vast te stellen dat het vuurwapen deugdelijk is omgebouwd, vindt geen steun in het recht.
De rechtbank wijst om voornoemde reden ook het voorwaardelijk aanhoudingsverzoek van de verdediging af. De rechtbank acht het niet noodzakelijk dat nader onderzoek wordt verricht aan het vuurwapen. Het proces-verbaal van technisch onderzoek volstaat om bewezen te verklaren dat verdachte een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
Feit 5: aanwezig hebben verdovende middelen
Verdachte heeft bekend de verdovende middelen aanwezig te hebben gehad. Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier die zien op dit feit is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk 35 pillen MDMA en 12 pillen MDMA/amfetamine aanwezig heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
1.op 30 augustus 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag)
- tegen het gezicht, in elk geval het hoofd, van die [slachtoffer] te slaan en/of
- tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of
- aan het haar van die [slachtoffer] te trekken en/of
- een nekklem bij die [slachtoffer] aan te brengen;
2.op 30 augustus 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen te tonen en dat vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer] te richten en die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je doodmaken he, ik ga je schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.op 30 augustus 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning op de [adres 1] , een telefoon (merk: Samsung S5), die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.op 22 september 2021 te Amsterdam een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Ekol, type Gediz, kaliber 9mm Pak omgebouwd naar 9mmx17 voorhanden heeft gehad;
5.op 22 september 2021 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 35 pillen MDMA en 12 pillen MDMA/amfetamine.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaar. Daaraan moeten de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden;
  • een contactverbod met aangever en met medeverdachte en
  • en het volgen van een opleiding.
De officier van justitie heeft ten slotte de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij een eventuele strafoplegging te volstaan met een taakstraf al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Anders dan de verdediging vindt de rechtbank het opleggen van een taakstraf al dan niet gecombineerd met een (geheel) voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend en is naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf passend en geboden. Bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich op lichtvaardige wijze gemengd in een conflict dat niet het zijne was. Hij heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan de mishandeling en bedreiging van aangever in zijn eigen woning. Bij de bedreiging is gebruik gemaakt van een wapen waarvan het bezit is verboden. Ook is de telefoon van aangever weggenomen. Met zijn handelwijze heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en hem angst aangejaagd. Daarnaast heeft verdachte laten zien geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen.
Dit zijn ernstige feiten. De rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij mee is gegaan met medeverdachte [medeverdachte] , die kennelijk een probleem had met aangever en dat de daarop volgende mishandeling, bedreiging en diefstal hebben plaatsgevonden in de woning waar het slachtoffer op dat moment woonde. De woning is immers bij uitstek een plek waar hij zich veilig moet kunnen voelen. Uit de slachtofferverklaring van aangever is naar voren gekomen dat hij niet alleen te maken heeft met fysieke maar ook met psychische gevolgen van het gebeuren. Het heeft aangever zodanig angstig gemaakt dat hij tot op de dag van vandaag nog erg bang is en zich niet veilig voelt. Bovendien maken dergelijke strafbare feiten een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken zij gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Op de zitting heeft verdachte naast weinig probleembesef nauwelijks inzicht in het laakbare van zijn handelen getoond. Hij heeft niet stilgestaan bij de vraag wat het met aangever zou doen of heeft gedaan.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een verboden vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens kan in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengen en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het in zijn woning aanwezig hebben van 47 XTC-pillen. Verdachte is met zijn handelen medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van harddrugs veroorzaken. Harddrugs zijn sterk verslavend en zijn schadelijk voor de gezondheid. Verslaafden plegen vaak vermogensdelicten om in hun gebruik te kunnen voorzien. Met zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan de ondermijnende criminaliteit die gepaard gaat met georganiseerde drugshandel. De op de telefoon van verdachte aangetroffen berichten en foto’s doen sterk vermoeden dat verdachte zich bezig hield met de handel in verdovende middelen. De rechtbank gaat bij de bepaling van de strafmaat dan ook uit van bezit met een dealerindicatie. Deze omstandigheid werkt strafverzwarend.
Ook bij verboden vuurwapenbezit en voorhanden hebben van harddrugs gaat het om ernstige feiten en dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De rechtbank is aangehaakt bij straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd voor geweld in huiselijke sfeer en bedreigingen en diefstallen die gepaard gaan met geweld en een wapen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 4 januari 2022. Daaruit volgt dat verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezenverklaarde in 2014 is veroordeeld tot jeugddetentie en dat verdachte daarbij voorwaardelijk de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen heeft opgelegd gekregen voor een steekincident, een straatroof en het voorhanden hebben van een wapen. Deze eerdere veroordeling heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op verschillende rapportages die over verdachte zijn opgemaakt, in het bijzonder het reclasseringsadvies voor de rechtszitting van
11 februari 2022. De reclassering ziet als risicofactoren voor recidive het sociaal netwerk van betrokkene en de keuzes die hij binnen zijn vriendenkring maakt. Betrokkene is loyaal aan zijn vrienden. Het gevolg hiervan is dat hij zich negatief laat beïnvloeden door hen. De reclassering acht voortzetting van het huidig toezicht van belang waarbij betrokkene deelneemt aan een gedragsinterventie, die gericht is op cognitieve vaardigheden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden reden bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De strafeis doet immers geen recht aan de ernst van de feiten en het feit dat verdachte relevante documentatie heeft. De rechtbank acht een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur op zijn plaats. Het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf dient als stok achter de deur om verdachte in de toekomst ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. Met het opleggen van een onvoorwaardelijk deel wil de rechtbank bewerkstelligen dat verdachte daadwerkelijk ervaart dat hij zich aan een ernstige strafbare feiten schuldig heeft gemaakt.
Alles afwegende zal de rechtbank dan ook aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden opleggen, met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Om verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden en om zijn behandeling en begeleiding zeker te stellen, zal de rechtbank hem tevens de door de officier van justitie gevorderde voorwaarden opleggen, met uitzondering van het contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] .
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van aangever. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, acht de rechtbank het van belang dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, zodat de beschermingsmaatregelen die in het schorsingstoezicht zijn opgenomen kunnen worden voortgezet en de behandeling kan worden gestart.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de op te leggen straf zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van vandaag.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Pistool (Omschrijving: G6101012);
  • 35 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: Groen);
  • 12 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101030, Blauw);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101038, Wit);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101041);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101044);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101052, Wit);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101055, Wit);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101061, Blauw);
  • 1 STK Computer (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101066, Grijs, merk: Apple);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101481, Zwart, merk: Apple);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101462, Zwart, merk: Samsung).
8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de telefoons moeten worden verbeurd verklaard, omdat er een indicatie is dat verdachte met zijn telefoons drugs heeft gedeald en een vuurwapen heeft gekocht. De officier van justitie vindt dat het vuurwapen en de verdovende middelen moeten worden onttrokken aan het verkeer en dat de computer kan worden teruggegeven aan verdachte.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de computer en de telefoons terug te geven aan verdachte, omdat de strafbare feiten niet met de telefoons zijn gepleegd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
Met de officier van justitie oordeelt de rechtbank dat de telefoons moeten worden verbeurd verklaard. De telefoons zijn daarvoor vatbaar omdat verdachte de telefoons heeft gebruikt bij het voorbereiden van het voorhanden hebben van een vuurwapen en het aanwezig hebben van drugs.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank overweegt dat de bewezenverklaarde gedragingen onder 4 en 5 met het vuurwapen en de verdovende middelen zijn begaan. Omdat deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, oordeelt de rechtbank dat deze voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank gelast de teruggave van de computer aan verdachte.

9.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in totaal € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade gevorderd. De benadeelde partij heeft gevorderd om de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Tot slot heeft de benadeelde partij de hoofdelijke veroordeling van verdachte en de mededader(s) gevorderd.
9.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering geheel en hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij een veroordeling van verdachte verzocht om de vordering van de benadeelde partij aanzienlijk te matigen en de immateriële schade te begroten op maximaal € 750,-.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt het volgende. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partij heeft aangegeven dat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen en daarnaast op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De benadeelde partij heeft het lichamelijk letsel onderbouwd aan de hand van een medisch stuk van de Spoedeisende Hulp en foto’s van het letsel. Het omschreven lichamelijk letsel past bovendien bij de bewezenverklaarde mishandeling. De rechtbank oordeelt dat het lichamelijk letsel voldoende onderbouwd.
De benadeelde partij heeft in de vordering ook omschreven welke psychische gevolgen de bewezenverklaarde feiten (1, 2 en 3) voor hem hebben gehad. Zo voelt de benadeelde partij zich niet meer veilig op straat en is hij één week na de mishandeling en bedreiging verhuisd. In zijn nieuwe woning voelt de benadeelde partij zich echter ook niet veilig. Bovendien heeft de benadeelde partij tot op heden moeite met slapen en voelt hij zich bang en paranoïde als hij op straat loopt. Gezien de bewezenverklaarde feiten is naar het oordeel van de rechtbank op intimiderende wijze een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. Daardoor is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze, als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank houdt bij het begroten van de hoogte van de immateriële schadevergoeding rekening met de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en met vergoedingen die in soortgelijke zaken zijn toegekend. Gelet hierop volgt de rechtbank het verzoek van de verdediging niet. De rechtbank begroot de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van billijkheid op € 3.000,- en wijst de vordering van immateriële schadevergoeding voor dit bedrag toe. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 30 augustus 2021. Daarbij geldt dat verdachte en medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld. Dit betekent dat zij samen, en ieder afzonderlijk, verantwoordelijk zijn voor het betalen van het totaalbedrag.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling van de schadevergoeding, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Als er niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast voor de hierna te noemen duur. De rechtbank verklaart verdachte ook hiervoor hoofdelijk aansprakelijk.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 14e, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 38z, 47, 57, 285, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
medeplegen van mishandeling;
Feit 2:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
Feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
Feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Feit 5:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt dat een deel van
6 (zes) maandenvan deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich na het ingaan van de proeftijd
meldt bij Reclassering Nederlandop het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- actief
deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve vaardigheidstraining COVAof een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
-
op geen enkele wijze- direct of indirect -
contactheeft of zoekt
met de heer [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Dit contactverbod mag alleen worden verbroken omwille het belang van een door de reclassering begeleid herstelgesprek, indien de reclassering dat nodig acht;
- een
structurele en zinvolle dagbestedingheeft. Veroordeelde volgt de
opleiding‘Metaal & Mechatronica algemeen’ niveau 2 bij [naam school] .
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart
verbeurd:
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101481, Zwart, merk: Apple);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101462, Zwart, merk: Samsung).
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Pistool (Omschrijving: G6101012);
  • 35 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: Groen - zoals ook blijkt uit het geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300- 2021177622-21 van 22 september 2021, doorgenummerde pagina’s 3081-3082);
  • 12 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101030, Blauw);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101038, Wit);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101041);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101044);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101052, Wit);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101055, Wit);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101061, Blauw).
Gelast de
teruggaveaan verdachte van:
1 STK Computer (Omschrijving: PL1300-2021177622-6101066, Grijs, merk: Apple).
Wijst de vordering van de benadeelde partij[slachtoffer] geheel
toetot een bedrag van
€ 3.000,-(drieduizend euro), geheel bestaande uit vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 augustus 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Verklaart verdachte hoofdelijk aansprakelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kostendie al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte hoofdelijk de
verplichtingop ten behoeve van [slachtoffer]
aan de Staat € 3.000,-(drieduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 augustus 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Als er niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast van
40 (veertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk opgesteld.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H.E. van der Pol, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Post, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 maart 2022.
Bijlage I - Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.hij op of omstreeks 30 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door een of meermalen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag)
- in/op/tegen het gezicht, in elk geval het hoofd, van die [slachtoffer] te slaan/stompen en/of
- in/op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan/stompen en/of
- aan het haar van die [slachtoffer] te trekken en/of
- een nekklem bij die [slachtoffer] aan te brengen;
2.hijop of omstreeks 30 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen te tonen en/of (vervolgens) dat vuurwapen op het hoofd, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] te richten en/of (vervolgens) die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je doodmaken he, ik ga je schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.hij op of omstreeks 30 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een woning op de [adres 1] , een telefoon (merk: Samsung S5), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.hij op of omstreeks 22 september 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Ekol, type Gediz, kaliber 9mm Pak omgebouwd naar 9mmx17, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
5.hij op of omstreeks 22 september 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 35 pillen MDMA en/of 12 pillen MDMA/amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

[---]

1.[---]

4.[---]

letsel.
[---]
.
[---]

6.[---]

14.[---]

27.[---]