ECLI:NL:RBAMS:2022:298

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
30 januari 2022
Zaaknummer
13/287822-21 en 13/145983-21 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd aan verdachte wegens diefstal en lokaalvredebreuk

Op 21 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een verkort vonnis uitgesproken in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1978 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De verdachte was gedetineerd in een Justitieel Complex en werd beschuldigd van diefstal en lokaalvredebreuk. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van flessen wijn en bier uit een Jumbo-winkel in Amsterdam op 21 oktober 2021, terwijl de verdachte eerder schriftelijk de toegang tot de winkel was ontzegd. Tijdens de zitting op 7 januari 2022 heeft de officier van justitie, mr. C. Nij Bijvank, de vordering ingediend, en de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. B.G.M.C. Peters.

De rechtbank oordeelde dat de diefstal en de lokaalvredebreuk bewezen waren, waarbij de bekennende verklaring van de verdachte als bewijs diende. De rechtbank overwoog dat de verdachte problemen had op verschillende leefgebieden, waaronder een alcoholverslaving, en dat hulpverlening in Nederland niet mogelijk was. De officier van justitie eiste een ISD-maatregel van twee jaar, maar de rechtbank besloot deze voorwaardelijk op te leggen voor de duur van één jaar, met de mogelijkheid van terugkeer naar het geboorteland van de verdachte. De rechtbank legde ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één week op, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen rechtvaardigingsgronden waren. De beslissing om de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen, was gebaseerd op de omstandigheden van de verdachte en zijn plannen voor terugkeer naar zijn geboorteland, waarbij de rechtbank de mogelijkheid bood om aan de ISD-maatregel te ontkomen, mits de verdachte zich aan de voorwaarden hield.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/287822-21 en 13/145983-21 (TUL)
Datum uitspraak: 21 januari 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in Justitieel Complex [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. C. Nij Bijvank, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.G.M.C. Peters, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 21 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meerdere fles(sen) wijn en/of een fles(je) bier, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan winkelketen Jumbo (filiaal: [filiaal] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 21 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in het
besloten lokaal aan [filiaal] bij winkelketen Jumbo, althans bij
een ander of anderen dan bij verdachte in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 4 juni 2021 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van 1 jaar;
( art 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 ten laste gelegde diefstal en de onder 2 ten laste gelegde lokaalvredebreuk bewezen.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 ten laste gelegde diefstal kan worden bewezen. Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde lokaalvredebreuk heeft zij vrijspraak bepleit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 21 oktober 2021 te Amsterdam meerdere flessen wijn en een fles bier, die aan winkelketen Jumbo (filiaal: [filiaal] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
op 21 oktober 2021 te Amsterdam in het besloten lokaal aan [filiaal] bij winkelketen Jumbo wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 4 juni 2021 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van 1 jaar.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De bewezenverklaring van feit 1 volgt rechtstreeks uit de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, omdat uit de in het dossier gevoegde winkelontzegging niet zou blijken dat die geldig is voor een jaar, zoals is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt over dit verweer het volgende.
Uit de winkelontzegging blijkt dat die is ingegaan op 4 juni 2021. Verder is in de winkelontzegging vermeld dat verdachte de toegang wordt ontzegd voor de duur van “…. jaar”. De rechtbank begrijpt dat op de puntjes had moeten worden ingevuld voor hoeveel jaar de ontzegging geldt. Nu dit niet is gebeurd, is het logisch uit de gaan van de kortste mogelijkheid, namelijk één jaar. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij een jaar lang de winkel niet binnen mocht. Hieruit begrijpt de rechtbank dat de ontzegging inderdaad voor een jaar is opgelegd en dat dit voor verdachte kenbaar was. Gelet hierop verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest. Ter onderbouwing van haar eis heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht, kort samengevat.
Er is voldaan aan de zogenoemde harde en zachte criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Verdachte heeft problemen op de leefgebieden wonen, werken en inkomen en een daarmee samenhangende alcoholverslaving. Hulpverlening in Nederland is niet mogelijk voor verdachte, omdat verdachte als EU-onderdaan die geen rechten heeft opgebouwd in Nederland, geen recht heeft op voorzieningen. . De veiligheid van personen en goederen eist oplegging van de ISD-maatregel. Het is de enige manier om een einde te maken aan het aanhoudende delict-gedrag van verdachte. De door verdachte op de zitting voorgestelde terugkeer naar [geboorteland] is een onverwachte wending. Het is geen reële optie, omdat verdachte niet in staat moet worden geacht zelfstandig terug te keren naar [geboorteland] . Binnen de ISD-maatregel kan een terugkeer naar [geboorteland] goed worden voorbereid.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Oplegging van de ISD-maatregel is niet passend, omdat dit een ultimum remedium is. Verdachte heeft niet eerder een dwangkader opgelegd gekregen, nooit ambulante hulp aangeboden gekregen en er is nooit reclasseringstoezicht geweest. Ook ontbreekt een diagnose van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie. Verdachte is van plan naar [geboorteland] terug te keren. Zijn zus heeft daartoe geld overgemaakt op zijn rekening. De advocaat heeft toegezegd dat zij verdachte zal helpen met het kopen van een ticket voor de reis naar [geboorteland] en erop zal toezien dat hij daadwerkelijk op de bus stapt naar [geboorteland] .
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam van 23 december 2021, opgemaakt door [persoon] . In dit rapport is onder meer beschreven dat verdachte problemen heeft op verschillende leefgebieden en dat hij een alcoholverslaving heeft en het rapport houdt verder het advies in de ISD-maatregel onvoorwaardelijk aan verdachte op te leggen. Reclassering Inforsa meent dat interventies gericht op repatriëring het meest reële toekomstperspectief bieden voor verdachte en de meest reële kans op het terugdringen van recidive.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting de hiervoor genoemde opsteller van het rapport gehoord. Zij heeft verklaard – kort samengevat – dat zij het advies tot oplegging van de ISD-maatregel handhaaft. Zij heeft hierop nog aangevuld dat verdachte vooralsnog een rechtmatige verblijfsstatus heeft, en om die reden in eerste instantie zal worden geplaatst in de reguliere ISD. Daar komt hij in aanmerking voor het reguliere hulpaanbod, voor zover dat mogelijk is qua taal. Aan terugkeer naar [geboorteland] wordt in de reguliere ISD niet gewerkt. Ook als verdachte aangeeft zelf terug te willen keren, is dat binnen de reguliere ISD niet mogelijk. Terugkeer komt pas aan de orde na afloop van de maatregel. Als verdachte gedurende de looptijd van de maatregel ongewenst wordt verklaard, of de intrekking van zijn verblijfsrecht definitief wordt, dan zal hij worden overgeplaatst naar de vreemdelingen-ISD. In dat geval wordt wel gewerkt aan terugkeer, zoals ook in het rapport staat beschreven.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het onder 1 bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt.
Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, te weten een diefstal.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 6 januari 2022 (strafblad) blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het plegen van de diefstal (op 21 oktober 2021) ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Verder is die diefstal begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er moet, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan.
Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt. Verdachte is namelijk een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven. Verder is ten minste één van die processen-verbaal opgemaakt in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Ook eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de ISD-maatregel opleggen. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank echter aanleiding deze maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen. Van belang is, zoals de raadsvrouw ook heeft opgemerkt, dat oplegging van de ISD-maatregel een laatste redmiddel is. Hoewel de situatie van verdachte zeer problematisch is, ziet de rechtbank in het door hem en zijn raadsvrouw naar voren gebrachte plan voor terugkeer naar [geboorteland] een alternatief voor de ISD-maatregel. Verdachte wil terugkeren naar [geboorteland] om daar een behandeling voor zijn alcoholverslaving te ondergaan. Zijn zus heeft geld naar hem overgemaakt voor de busreis naar [geboorteland] en hij kan in [geboorteland] bij zijn zus en moeder verblijven. De raadsvrouw van verdachte heeft de toezegging gedaan verdachte te helpen bij zijn terugkeer naar [geboorteland] . In dat licht vindt de rechtbank onvoorwaardelijke oplegging van de ISD-maatregel een stap te ver. De rechtbank geeft verdachte dus een kans om aan de ISD-maatregel te ontkomen. Mocht hij toch zijn plan om terug te keren naar [geboorteland] geen gevolg geven en in Nederland opnieuw een strafbaar feit plegen, dan zal verdachte de nu voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel alsnog moeten ondergaan.
Het is, gelet op de verwachte ontwikkelingen rondom de verblijfsstatus van verdachte in Nederland, reëel dat de ISD-maatregel dan gericht zal zijn op terugkeer van verdachte naar [geboorteland] . Om die reden bepaalt de rechtbank dat de maatregel voor een termijn van één jaar wordt opgelegd en dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering wordt gebracht op de duur van de maatregel. De termijn van één jaar moet voldoende zijn om binnen de maatregel de terugkeer van verdachte naar [geboorteland] te realiseren.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 14 december 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/145983-21. Deze vordering ziet op het onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in Amsterdam van 15 juli 2021. Bij dat vonnis is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week. Als veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit zou schuldig maken, zou de tenuitvoerlegging van die straf kunnen worden gelast.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten. Gelet op de hoge mate van recidive bij verdachte is het afwijzen van de vordering of verlenging van de proeftijd, zoals verzocht door de raadsvrouw, een gepasseerd station.
9. Ten aanzien van de voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft, na het beraad in raadkamer over de afdoening van deze zaak, de voorlopige hechtenis van verdachte bij bevel van 10 januari 2022 met ingang van die datum opgeheven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38m, 38n, 138 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
diefstal;
2.
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
1 (één) jaar.
Beveelt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 15 juli 2021 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk
1 (één) weekgevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en M.J.A. Tax, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2022.