ECLI:NL:RBAMS:2022:2978

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
13/238098-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf voor medeplegen mishandeling, bedreiging en diefstal in vereniging

Op 4 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 augustus 2021 in Amsterdam betrokken was bij een gewelddadig incident. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van medeplegen van mishandeling, bedreiging met een vuurwapen en diefstal in vereniging. Tijdens de zitting op 18 februari 2022 was de verdachte aanwezig en werd de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, besproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met drie anderen de woning van het slachtoffer was binnengedrongen en hem had mishandeld, bedreigd en zijn telefoon had gestolen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte handelde uit zelfverdediging, omdat er geen bewijs was dat het slachtoffer een mes had gebruikt. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat het medeplegen van de feiten wettig en overtuigend bewezen maakte. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en behandeling bij een zorginstelling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van €3.000,- aan immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/238098-21
Datum uitspraak: 4 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1996 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] .

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 februari 2022. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Veltheer, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat [naam] van Stichting Slachtofferhulp Nederland, gemachtigde van benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich op 30 augustus 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van mishandeling van [slachtoffer] ;
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling van [slachtoffer] , door onder andere een vuurwapen op [slachtoffer] te richten;
diefstal in vereniging van een telefoon van [slachtoffer] .
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van medeplegen bij alle tenlastegelegde feiten en heeft daartoe onder meer het volgende naar voren gebracht. Vier verdachten zijn de woning van de aangever binnengegaan. Met zijn vieren zijn zij getalsmatig in overwicht geweest en ieder heeft zijn rol in het geweld, de bedreiging en de diefstal gehad. De rollen van de vier verdachten waren inwisselbaar, waardoor sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en daarmee van medeplegen.
Volgens de officier van justitie moet het beroep op noodweer van verdachte bij de mishandeling worden verworpen, omdat het niet aannemelijk is geworden dat aangever op het moment van de confrontatie met verdachte een mes heeft gebruikt. Van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte is dan ook geen sprake geweest.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle feiten en heeft hiertoe - voor zover relevant - het volgende naar voren gebracht.
Verdachte heeft aangever mishandeld, maar heeft daarbij gehandeld uit zelfverdediging (noodweer). Aangever heeft verdachte bedreigd met een mes en heeft daarbij steekbewegingen gemaakt richting verdachte. Daardoor was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte waartegen hij zich heeft mogen verdedigen.
Voor medeplegen van de mishandeling bevat het dossier geen bewijs.
Voor (mede)plegen van bedreiging of diefstal ontbreekt het wettig bewijs. De verklaring van aangever dat hij woordelijk of met een vuurwapen is bedreigd en dat zijn telefoon is weggenomen wordt niet ondersteund door een ander bewijsmiddel.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie oordeelt de rechtbank dat alle feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Feit 1: medeplegen van mishandeling
De rechtbank verwerpt het verweer dat sprake is geweest van een noodweersituatie waartegen verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Niet aannemelijk is geworden dat aangever, zoals verdachte heeft verklaard, een mes heeft gehad en verdachte daarmee heeft proberen te steken toen verdachte aangever in zijn woning bezocht. De verklaring van verdachte dat aangever hem met een mes probeerde te steken vindt geen enkele steun in het dossier. Van een noodweersituatie is niet gebleken. Dit betekent dat de geweldshandelingen door verdachte niet zijn verricht om zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangever. Dat verdachte een wond op zijn vinger had, doet hier niet aan of, omdat deze wond ook kan zijn opgelopen bij de vechtpartij die in de woning van aangever heeft plaatsgevonden.
Daarnaast merkt de rechtbank verdachte aan als medepleger. Zij stelt daarbij voorop dat voor alle verwijten sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank gaat hierbij uit van het volgende.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij samen met medeverdachte en twee andere mannen naar de woning van aangever is gegaan en dat hij aangever heeft geslagen, aan zijn haren heeft getrokken en in een nekklem heeft gehouden. Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat alle vier de mannen bij binnenkomst direct tegen hem begonnen te schelden en dat hij door alle mannen is geslagen en geschopt. Uit de letselverklaringen blijkt dat aangever letsel in de vorm van bloeduitstortingen bij de ogen, hals, borst, flanken, rug, bovenarmen en een kraswond aan de mishandeling heeft bekomen en dat sprake is van diverse kneuzingen. Dat letsel past ook bij het relaas van aangever. Verder zijn plukken haar aangetroffen in de woonkamer van aangever.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vier mannen niet alleen getalsmatig in overwicht geweest, maar ook hun rollen zijn inwisselbaar geweest. Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld en daardoor is sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering van dit feit. Hierdoor kan worden gesproken van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank acht daarom ook het medeplegen van mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2: medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling
Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat één van de vier mannen hem heeft bedreigd met een wapen. Direct na het incident heeft aangever het alarmnummer 112 gebeld en gemeld dat een wapen op hem is gericht. Uit het proces-verbaal van bevindingen ter plaatse blijkt bovendien dat aangever direct na het incident bij de politie heeft verklaard dat er een vuurwapen is gericht op zijn hoofd en dat hierbij werd geroepen: “Ik ga je doodmaken hè, ik ga je schieten”. De rechtbank ziet hierin voldoende wettig en overtuigend bewijs om bewezen te verklaren dat aangever is bedreigd met een wapen en dat hierbij dreigende woorden zijn geuit. De rechtbank kan in dit geval niet vaststellen dat aangever is bedreigd met een werkend vuurwapen, maar kan wel vaststellen dat aangever met een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp is bedreigd. Dat aangever direct na de bedreiging in de 112-melding heeft verteld dat er een wapen op hem is gericht, weegt hierin zwaar.
Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat hij door verdachte en twee andere mannen werd geslagen, terwijl een vierde man een wapen op hem richtte. Doordat verdachte tijdens de bedreiging is doorgegaan met het mishandelen van aangever, heeft verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan de bedreiging. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook hier sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, zodat het medeplegen van bedreiging wettig en overtuigend zal worden bewezen. Dat verdachte niet de persoon met het wapen is geweest, maakt dit oordeel niet anders.
Feit 3: diefstal in vereniging
Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat zijn telefoon tijdens het gevecht is weggenomen uit zijn woning. Het alarmnummer 112 is gebeld door een voorbijganger. Nadat zij haar telefoon aan aangever heeft gegeven, heeft aangever verklaard dat de mannen die in zijn woning zijn geweest, zijn telefoon hebben meegenomen. Daarnaast was getuige [getuige] kort voor en tijdens het begin van het incident met aangever aan het bellen. Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij, nadat zij via de telefoon hoorde dat er mensen bij aangever binnen waren, aangever niet meer telefonisch heeft kunnen bereiken. Tot slot heeft medeverdachte voorafgaand aan het incident via WhatsApp aan verdachte gevraagd of de bewoner ‘wat leuks heeft in zijn woning.’ De rechtbank ziet hierin voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de diefstal van de telefoon van aangever uit zijn woning. Zij verwerpt het verweer van de verdediging.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIbewezen dat verdachte
1.op 30 augustus 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag)
- tegen het gezicht, in elk geval het hoofd, van die [slachtoffer] te slaan en/of
- tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of
- aan het haar van die [slachtoffer] te trekken en/of
- een nekklem bij die [slachtoffer] aan te brengen;
2.op 30 augustus 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen te tonen en dat vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer] te richten en die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je doodmaken he, ik ga je schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.op 30 augustus 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning op de [adres 3] , een telefoon (merk: Samsung S5), die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 210 dagen, waarvan 126 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaar. Daaraan moeten de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling bij De Waag of een daarmee vergelijkbare instelling;
  • een contactverbod met aangever en met medeverdachte en
  • het meewerken aan toeleiding naar een stabiele woonplek.
De officier van justitie heeft ten slotte de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij een bewezenverklaring rekening te houden met het feit dat verdachte naar de woning van aangever is gegaan met het doel om te praten en dat de situatie onvoorzien uit de hand is gelopen. Verdachte heeft zelf ook letsel opgelopen en hij heeft inkomsten misgelopen door de periode die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De verdediging verzoekt te volstaan met een straf die gelijk is aan de tijd die in voorarrest is doorgebracht en mocht de rechtbank dat nodig achten als waarschuwing daarnaast een voorwaardelijke straf op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Anders dan de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het opleggen van een (geheel) voorwaardelijke straf niet passend en is naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf passend en geboden. Bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de mishandeling en bedreiging van aangever in zijn eigen woning. Verdachte was hierbij de initiator en hij heeft meerdere mensen meegenomen om het gebeuren voor aangever extra intimiderend te maken. Met zijn handelwijze heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en hem angst aangejaagd. Bij de bedreiging is gebruik gemaakt van een wapen, waarvan het bezit verboden is. Het ongecontroleerde bezit van wapens kan in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengen en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken. Tot slot is de telefoon van aangever weggenomen. Verdachte heeft hiermee laten zien geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen.
Dit zijn ernstige feiten. De rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij drie mannen heeft opgetrommeld om met hem mee te gaan naar aangever met wie hij kennelijk problemen had en dat de daarop volgende mishandeling, bedreiging en diefstal van het slachtoffer hebben plaatsgevonden in de woning waar het slachtoffer op dat moment woonde. De woning is immers bij uitstek een plek waar hij zich veilig moet kunnen voelen. Uit de slachtofferverklaring van aangever is naar voren gekomen dat hij niet alleen te maken heeft met fysieke maar ook met psychische gevolgen van het gebeuren. Het heeft aangever zodanig angstig gemaakt dat hij tot op de dag van vandaag nog erg bang is en zich niet veilig voelt. Bovendien maken dergelijke strafbare feiten een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken zij gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Op de zitting heeft verdachte naast weinig probleembesef nauwelijks inzicht in het laakbare van zijn handelen getoond. Hij heeft niet stilgestaan bij de vraag wat het met aangever zou doen of heeft gedaan. Ook dit weegt de rechtbank mee in zijn nadeel.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De rechtbank is aangehaakt bij straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd voor geweld in huiselijke sfeer en bedreigingen en diefstallen die gepaard gaan met geweld en een wapen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 27 oktober 2021. Daaruit volgt dat verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezenverklaarde herhaaldelijk is veroordeeld voor het overtreden van de Opiumwet en inmiddels langere tijd geleden meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder een straatroof in 2012. De veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op verschillende rapportages die over verdachte zijn opgemaakt, in het bijzonder het reclasseringsadvies voor de rechtszitting van
21 oktober 2021 en het voortgangsverslag van de reclassering van 10 februari 2022. De reclassering constateert dat verdachte blijkens zijn jeugddossier een belast verleden heeft en ziet de woonomgeving van verdachte en het sociale netwerk wat daaruit voortvloeit als risicofactor voor delictgedrag. De reclassering ziet bij verdachte aanwijzingen voor een laag zelfbeeld, onverwerkte gebeurtenissen uit het verleden en mogelijk hieruit voortvloeiende beperkingen in de emotieregulatie die in het onderhavige geval delictgerelateerd kunnen zijn. Ook de eerdere op volwassen leeftijd gepleegde delicten roepen bij de reclassering vragen op over het probleembesef. De reclassering acht het bij een veroordeling in de onderhavige zaak geïndiceerd dat verdachte behandeld wordt voor deze beperkingen. In het voorgangsverslag wordt voorts aangegeven dat verdachte zich binnen het reclasseringstoezicht vriendelijk en meewerkend opstelt.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden bestaat naar het oordeel van de rechtbank reden om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De strafeis doet immers geen recht aan de ernst van de feiten en het feit dat verdachte relevante documentatie heeft. De rechtbank acht een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur op zijn plaats. Het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf dient als stok achter de deur om verdachte in de toekomst ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. Met het opleggen van een onvoorwaardelijk deel wil de rechtbank bewerkstelligen dat verdachte daadwerkelijk ervaart dat hij zich aan een ernstige strafbare feiten schuldig heeft gemaakt.
Alles afwegende zal de rechtbank dan ook aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden opleggen, met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Om verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden en om zijn behandeling en begeleiding zeker te stellen, zal de rechtbank hem tevens de door de officier van justitie gevorderde voorwaarden opleggen, met uitzondering van het contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] .
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van aangever. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, acht de rechtbank het van belang dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, zodat de beschermingsmaatregelen die in het schorsingstoezicht zijn opgenomen kunnen worden voortgezet en de behandeling kan worden gestart.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de op te leggen straf zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van vandaag.

8.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in totaal € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade gevorderd. De benadeelde partij heeft gevorderd om de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Tot slot heeft de benadeelde partij de hoofdelijke veroordeling van verdachte en de mededader(s) gevorderd.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering geheel en hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij een veroordeling van verdachte verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen of aanzienlijk te matigen. Het lichamelijk letsel is onvoldoende onderbouwd en rechtvaardigt geen immateriële schadevergoeding zoals gevorderd. Dat de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast, had ook moeten worden onderbouwd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt het volgende. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partij heeft aangegeven dat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen en daarnaast op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De benadeelde partij heeft het lichamelijk letsel onderbouwd aan de hand van een medisch stuk van de Spoedeisende Hulp en foto’s van het letsel. Het omschreven lichamelijk letsel past bovendien bij de bewezenverklaarde mishandeling. De rechtbank oordeelt, anders dan de verdediging, dat het lichamelijk letsel hiermee voldoende is onderbouwd.
De benadeelde partij heeft in de vordering ook omschreven welke psychische gevolgen de bewezenverklaarde feiten voor hem hebben gehad. Zo voelt de benadeelde partij zich niet meer veilig op straat en is hij één week na de mishandeling en bedreiging verhuisd. In zijn nieuwe woning voelt de benadeelde partij zich echter ook niet veilig. Bovendien heeft de benadeelde partij tot op heden moeite met slapen en voelt hij zich bang en paranoïde als hij op straat loopt. Gezien de bewezenverklaarde feiten is naar het oordeel van de rechtbank op intimiderende wijze een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. Daardoor is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze, als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank houdt bij het begroten van de hoogte van de immateriële schadevergoeding rekening met de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en met vergoedingen die in soortgelijke zaken zijn toegekend. De rechtbank begroot de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van billijkheid op € 3.000,- en wijst de vordering van immateriële schadevergoeding voor dit bedrag toe. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 30 augustus 2021. Daarbij geldt dat verdachte en medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld. Dit betekent dat zij samen, en ieder afzonderlijk, verantwoordelijk zijn voor het betalen van het totaalbedrag.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling van de schadevergoeding, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Als er niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast voor de hierna te noemen duur. De rechtbank verklaart verdachte ook hiervoor hoofdelijk aansprakelijk.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 38z, 47, 57, 285, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
medeplegen van mishandeling;
Feit 2:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
Feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt dat een deel van
6 (zes) maandenvan deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich binnen één werkdag na het ingaan van de proeftijd
meldt bij Reclassering Nederland, locatie Amsterdam, op het adres: [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat
behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
-
op geen enkele wijze- direct of indirect -
contactheeft of zoekt
met de heer [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Dit contactverbod mag alleen worden verbroken omwille het belang van een door de reclassering begeleid herstelgesprek, indien de reclassering dat nodig acht;
-
meewerktaan het toe leiden naar een
stabiele, geschikte woonplek, ook als dat inhoudt dat het een beschermde of begeleide woonplek is.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van:
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: 6095302, Zwart, merk: Apple);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: goednummer onbekend, merk: Samsung).
Wijst de vordering van de benadeelde partij[slachtoffer] geheel
toetot een bedrag van
€ 3.000,-(drieduizend euro), geheel bestaande uit vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 augustus 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Verklaart verdachte hoofdelijk aansprakelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kostendie al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte hoofdelijk de
verplichtingop ten behoeve van [slachtoffer]
aan de Staat € 3.000,-(drieduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 augustus 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Als er niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast van
40 (veertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk opgesteld.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H.E. van der Pol, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Post, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 maart 2022.