ECLI:NL:RBAMS:2022:2972

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3366
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen bewoning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bewoner van Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres had een handhavingsverzoek ingediend tegen de bewoning van een woning door twee personen, die volgens haar in strijd met het bestemmingsplan handelden. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, stellende dat er sprake was van een gezamenlijk huishouden, wat volgens het bestemmingsplan is toegestaan.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin eiseres haar bezwaren tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek naar voren heeft gebracht. Eiseres stelde dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt, omdat zij overlast ondervond van de bewoners van de woning. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres inderdaad belanghebbende is, omdat zij mede-eigenaar is van het naastgelegen pand en zelf ook in de nabijheid woont.

De rechtbank heeft vervolgens de afwijzing van het handhavingsverzoek beoordeeld. Het oordeel was dat verweerder ten onrechte het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond had verklaard zonder een hoorzitting te houden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen duidelijke definitie van 'huishouden' in het bestemmingsplan staat, en dat de interpretatie van deze term in dit geval niet zonder meer kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Verweerder is opgedragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3366

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M.M. Jorritsma).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[de persoon 1] en [de persoon 2], te Amsterdam,
(gemachtigde: mr. J.R. Dobbelsteijn Bisschops).

Procesverloop

Met een besluit van 3 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen de bewoning van de [adres 1] door twee personen afgewezen.
Met een besluit van 11 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 9 februari 2022. Eiseres is verschenen tezamen met
[de persoon 3] . Derde-partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres woont op het adres [adres 2] te Amsterdam. Zij heeft verweerder met een brief van 26 november 2020 verzocht handhavend op te treden met betrekking tot de woning op het adres [adres 1] in Amsterdam (de woning). Hierbij heeft zij aangegeven dat de woning door twee personen wordt bewoond in strijd met het bestemmingsplan ‘ [naam] ’ (het bestemmingsplan). Derde-partijen zijn de bewoners van de woning. Naar aanleiding van het handhavingsverzoek van eiseres is een toezichthouder op 27 januari 2021 op huisbezoek geweest. De toezichthouder heeft de constateringen vastgelegd in een rapport van 29 januari 2021.
2. Met het primaire besluit is het handhavingsverzoek van eiseres afgewezen, omdat er volgens verweerder geen sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan. Uit het rapport volgt namelijk dat de toezichthouder heeft kunnen vaststellen dat er geen sprake is van kamerverhuur, maar van een gezamenlijk huishouden.
3. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 20 mei 2021, kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft het bezwaar in de eerste plaats kennelijk ongegrond verklaard omdat er volgens verweerder geen sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan. De derde-partijen hebben een relatie en voeren dus een gezamenlijke huishouding. Ten overvloede heeft verweerder opgemerkt dat het begrip huishouden niet is gedefinieerd in het bestemmingsplan, maar wel kan worden gekeken naar de Beleidsregel [1] en de Huisvestingsverordening [2] . Op grond van de Beleidsregel van verweerder geldt dat geen sprake is van een vergunningplicht in de zin van de Huisvestingsverordening zolang een woonruimte door ten hoogste twee volwassenen wordt bewoond. Uit de Huisvestingsverordening volgt ook dat verweerder twee vrienden die samenwonen in Amsterdam niet anders wil behandelen dan een stel. Hierbij treden namelijk geen extra leefbaarheidseffecten op. Handhaving van bewoning door twee personen zou voor verweerder ook onredelijke gevolgen met zich meebrengen in verhouding tot het ermee te dienen doel.
Juridisch kader
4. Artikel 1.74 van het bestemmingsplan bepaalt dat onder een woning het volgende moet worden verstaan: een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouden inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis.
5. Op grond van artikel 18.1 van het bestemmingsplan zijn de voor wonen aangewezen gronden bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis/bedrijf aan huis, in alle bouwlagen inclusief bijzondere bouwlagen.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen.
Is eiseres belanghebbende?
7. Volgens de derde-partijen is eiseres geen belanghebbende. Eiseres ondervindt namelijk geen feitelijke gevolgen van enige betekenis. Dat eiseres zich ergert aan derde-partijen en last heeft van geluidsoverlast zijn geen gevolgen van betekenis. De derde-partijen hebben in dit kader verwezen naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 23 augustus 2017. [4]
8. Eiseres voert aan dat zij wel belanghebbende is, omdat zij een persoonlijk belang heeft. Eiseres ondervindt namelijk overlast van het strijdig gebruik.
9. Uit de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2017 volgt dat het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
10. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres worden aangemerkt als belanghebbende. Eiseres is namelijk mede-eigenaar van het pand dat naast de woning van de derde-partijen staat. Eiseres woont zelf ook op de tweede verdieping van het pand naast de woning van de derde-partijen. Daarbij gaat het bovendien om woningen zonder moderne geluidsisolatie waardoor aannemelijk is dat geluid uit een naastgelegen woning hoorbaar is. Deze factoren in samenhang bezien maken dat eiseres een persoonlijk belang heeft en dus belanghebbende is.
Is het bezwaar terecht kennelijk ongegrond verklaard?
11. Volgens eiseres had haar bezwaar niet kennelijk ongegrond verklaard moeten worden. Daarbij heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Eiseres stelt dat er ook een hoorzitting gehouden had moeten worden, waardoor het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Een bezwaar kan namelijk alleen kennelijk ongegrond, dat willen zeggen ongegrond zonder het houden van een hoorzitting, [5] worden verklaard indien er in redelijkheid geen twijfel mogelijk is omtrent het oordeel dat het bezwaar ongegrond is. In dit geval gaat het om de interpretatie van een planregel, namelijk of er in dit geval sprake is van een huishouden zoals in artikel 1.74 van het bestemmingsplan is opgenomen. Bij een besluit waarin het gaat om de interpretatie van een planregel en het bestemmingsplan zelf geen omschrijving geeft voor het begrip huishouden, kan niet worden gezegd dat in redelijkheid geen twijfel mogelijk is omtrent het oordeel dat het bezwaar ongegrond is. Nu verweerder het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard had er ook een hoorzitting plaats moeten vinden.
13. Nu verweerder het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard en ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. De rechtbank zal in het kader van finale geschilbeslechting hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Is er sprake van een huishouden?
14. Volgens eiseres had verweerder wel moeten handhaven, omdat de derde-partijen geen relatie hebben en geen gezamenlijke huishouding vormen. Verweerder heeft hier onvoldoende onderzoek naar gedaan. Volgens eiseres zijn er twee slaapkamers in de woning. Mocht er slechts één slaapkamer zijn dan is er alsnog geen sprake van een gezamenlijke huishouding. De kamerverhuur is ook niet ontkend door de derde-partijen. Eiseres stelt daarnaast dat de huisvestingsverordening niet van toepassing is, aangezien zij handhaving heeft gevraagd op grond van het bestemmingsplan.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht het verzoek om handhaving afgewezen, omdat er sprake is van een huishouden als in artikel 1.74 van het bestemmingsplan. De rechtbank stelt voorop dat op grond van algemeen spraakgebruik er in ieder geval sprake is van een huishouden wanneer het gaat om een gezin of een situatie van gezamenlijk hoofdverblijf waarbij over en weer zorg voor elkaar wordt gedragen. De rechtbank gaat in dit geval uit van het rapport van 29 januari 2021 dat is opgesteld door de toezichthouder. De toezichthouder heeft geconstateerd dat er slechts een slaapkamer in de woning aanwezig is. Bovendien hebben derde-partijen verklaard dat zij een relatie hebben. Dit hebben zij onderbouwd met een huurcontract, in november 2020 door derde-partijen ondertekend, en een gezamenlijke bankrekening van derde-partijen. Uit deze omstandigheden kan worden opgemaakt dat de derde-partijen over en weer zorg voor elkaar dragen en er dus sprake is van een huishouden. Dat eiseres twijfelt of het rapport van de toezichthouder juist is, maakt dit oordeel niet anders. Eiseres heeft namelijk alleen gesteld dat het rapport onjuist is, maar heeft dit niet met stukken onderbouwd.
16. Nu de derde-partijen kunnen worden aangemerkt als een huishouden als in artikel 1.74 van het bestemmingsplan, handelen de derde-partijen niet in strijd met het bestemmingsplan en is er dus geen overtreding. Omdat eiseres ter zitting in de gelegenheid is geweest om haar gronden toe te lichten ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Conclusie
17. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op het overwogene in overweging 15 ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
19. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022.
griffier
de rechter is verhinderd te tekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Voluit: Beleidsregel voor het beslissen op aanvragen omgevingsvergunning in afwijking van het bestemminsplan op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo artikel 2.12, lid 1 onder a, sub 2 Wabo voor het toestaan van kamerverhuur.
2.Voluit: Huisvestingsverordening Amsterdam 2020.
3.Voluit: de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.
5.Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.