ECLI:NL:RBAMS:2022:2966

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
13/240597-21 (A) en 13/041220-22 (B) en 13/050867-19 (tul) en 15/311422-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wegens diefstal en bedreiging met geweld

Op 1 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1965, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en bedreiging met geweld. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte is beschuldigd van diefstal van een camera en twee jassen, alsook van vernieling en wederrechtelijk binnendringen in een besloten lokaal. Tijdens de zitting op 18 mei 2022 heeft de officier van justitie, mr. R. van Leuven, de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. M.A.C. van Vuuren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 september 2021 in Amsterdam een camera heeft gestolen en op 16 februari 2022 in Alkmaar twee jassen heeft weggenomen, waarbij hij de indruk wekte dat hij een steekwapen bij zich had. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuigen en camerabeelden de beschuldigingen ondersteunen. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij de jassen heeft weggenomen, maar ontkende de bedreiging met geweld. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd voor de duur van twee jaren, gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. De beslissing is genomen op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de veiligheid van personen en goederen vooropstelde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/240597-21 (A) en 13/041220-22 (B) (gev. ttz.) (Promis)
Parketnummers vorderingen tul: 13/050867-19 en 15/311422-20
Datum uitspraak: 1 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,
nu gedetineerd in [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 mei 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. van Leuven en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.A.C. van Vuuren naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van zaak A
het op of omstreeks 6 september 2021 te Amsterdam plegen van
1. diefstal van een camera (merk Canon) van winkelbedrijf [bedrijf] ;
2. vernieling/beschadiging van een raam van een deur van een ophoudkamer in het pand [adres] toebehorend aan winkelbedrijf [bedrijf] ;
3. in het besloten lokaal [adres] bij winkelbedrijf [bedrijf] in gebruik wederrechtelijk binnendringen;
ten aanzien van zaak B
diefstal op of omstreeks 16 februari 2022 te Alkmaar van twee jassen ter waarde van € 909,90 van winkelbedrijf [bedrijf] met geweld en/of bedreiging met geweld tegen werknemer [naam 1] door, toen [naam 1] hem had vastgepakt/wilde tegenhouden, tegen hem te zeggen dat hij boos werd en dat hij hem pijn wilde gaan doen en hem zou gaan steken en een hand in zijn jaszak te houden en bij [naam 1] de indruk/suggestie te wekken dat hij een (steek)wapen had en dit wilde gaan pakken en gebruiken.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in zaak A onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde kan worden bewezen.
Volgens de officier van justitie heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de in zaak B tenlastegelegde diefstal gevolgd door bedreiging met geweld. De verklaring van aangever wordt voldoende ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Daarnaast heeft de officier van justitie gewezen op de camerabeelden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van de in zaak B tenlastegelegde diefstal moet worden vrijgesproken van het geweldsaspect, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte het oogmerk had om door bedreiging met geweld zichzelf de vlucht mogelijk te maken. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte de dreigende bewoordingen daadwerkelijk heeft geuit en dat hij de intentie had om – door zijn hand in zijn jaszak te steken – de indruk te wekken dat hij een mes wilde pakken. Getuige [getuige 1] heeft de dreigende bewoordingen niet gehoord, de verklaring van getuige [getuige 2] zou onbetrouwbaar zijn omdat hij als collega de verklaring van aangever enkel zou steunen en in de jaszak van verdachte is geen mes aangetroffen.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft de raadsman geen bewijsverweren gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van zaak A
De rechtbank is van oordeel dat de in zaak A onder 1 tenlastegelegde diefstal, de onder 2 tenlastegelegde opzettelijke en wederrechtelijke beschadiging en het onder 3 tenlastegelegde wederrechtelijk binnendringen in een besloten lokaal, kunnen worden bewezen. Gelet op het standpunt van de officier van justitie, de raadsman en de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte van deze feiten, behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
Ten aanzien van zaak B
Het verweer van de raadsman dat ziet op de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [getuige 2] wordt verworpen. De verklaring van deze getuige is afzonderlijk van aangever (en getuige [getuige 1] ) zeer specifiek en op belangrijke onderdelen gelijkluidend afgelegd. De rechtbank vindt deze verklaring dan ook geloofwaardig en heeft geen reden om aan de juistheid hiervan te twijfelen. Dat de getuige een collega is van aangever maakt zijn verklaring niet onbetrouwbaar. De verklaring van getuige [getuige 2] wordt daarom gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 16 februari 2022 in Alkmaar twee jassen van winkelbedrijf [bedrijf] , filiaal [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze goederen zich wederrechtelijk toe te eigenen. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij twee jassen heeft weggenomen. Als reactie op de voorgehouden verdenking van bedreiging met geweld heeft de verdachte verklaard dat het ‘in perceptie van aangever zou kunnen’ dat het bedreigend was, maar dat hij geen mes bij zich had. Voorts heeft hij verklaard dat hij mogelijk dreigende bewoordingen richting aangever heeft gezegd, maar dat hij zich niet kan herinneren wat hij heeft gezegd. Gelet op het proces-verbaal van aangifte, de
processen-verbaal van verhoor van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaring van de verdachte ter zitting, acht de rechtbank bewezen dat verdachte – door tegen aangever (onder meer) te zeggen dat hij hem zou gaan steken en daarbij met zijn hand in zijn jaszak te graaien – de indruk heeft gewekt dat hij een steekwapen bij zich had en dit wilde pakken om het te gebruiken en dat hij dit heeft gedaan om, bij betrapping van de door hem gepleegde diefstal op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank was het oogmerk van verdachte hierop ook gericht. Verdachte heeft namelijk ter terechtzitting verklaard dat hij na de door hem gepleegde diefstal heeft geprobeerd zich verbaal en fysiek te verzetten tegen aangever. De rechtbank acht daarom de in zaak B tenlastegelegde diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld, bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt – op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A
1.
op 6 september 2021 te Amsterdam een camera (merk Canon), die aan winkelbedrijf [bedrijf] ( [adres] ) toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
op 6 september 2021 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een raam van een deur van een ophoudkamer in het pand [adres] , dat aan winkelbedrijf [bedrijf] toebehoorde, heeft beschadigd;
3.
op 6 september 2021 te Amsterdam in het besloten lokaal [adres] bij [bedrijf] in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 8 december 2020 schriftelijk de toegang tot die [bedrijf] ontzegd voor de duur van 12 maanden;
ten aanzien van zaak B
op 16 februari 2022 te Alkmaar twee jassen (totale waarde ongeveer 909,90 euro) die aan winkelbedrijf [bedrijf] (gevestigd [adres] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen [naam 1] (werkzaam in voornoemde winkelbedrijf), gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, door toen voornoemde [naam 1] hem, verdachte, had vastgepakt en wilde tegenhouden
- tegen voornoemde [naam 1] te zeggen dat hij, verdachte, boos werd en dat hij hem pijn wilde gaan doen en hem zou gaan steken, en
- een hand in zijn, verdachte's jaszak, te brengen en te houden, in elk geval bij die
[naam 1] de indruk te wekken dat hij, verdachte, een steekwapen had en dit wilde gaan pakken en gebruiken.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar het reclasseringsrapport van 20 april 2022, waarin oplegging van de
ISD-maatregel wordt geadviseerd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de oplegging van de ISD-maatregel niet passend is. Verdachte is gemotiveerd om zijn verslavingsproblematiek aan te pakken om tot gedragsverandering te komen en daarvoor een klinische behandeling te ondergaan, maar niet in het kader van de ISD-maatregel. De raadsman heeft verzocht als alternatief voor de
ISD-maatregel bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijk strafdeel te verbinden, waaronder de voorwaarde opname in een kliniek. Daarmee wordt dan ook voldaan aan zijn verslavingsproblematiek, zij het niet in het kader van de ISD-maatregel. Verdachte is bereid aan alle voorwaarden mee te werken. Verdachte is in de penitentiaire inrichting ingesteld op ADHD medicatie en hij is ervan overtuigd dat hij, indien hij deze buiten blijft gebruiken, niet zal terugvallen in middelengebruik en delictgedrag, omdat hij door de medicatie minder impulsief zal reageren. Verdachte wijt zijn terugval in middelengebruik na de schorsing van de voorlopige hechtenis op 26 oktober 2021 aan het ontbreken van een ‘warme overdracht’ waardoor de verstrekking van zijn medicatie uitbleef en daarnaast aan het ontbreken van concrete hulpverlening.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in zaak A schuldig gemaakt aan winkeldiefstal, beschadiging en lokaalvredebreuk bij winkelbedrijf [bedrijf] . Winkeldiefstal en beschadiging zijn hinderlijke strafbare feiten die schade en overlast bij de gedupeerde bedrijven veroorzaken. Door aldus te handelen heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendomsrecht. De rechtbank rekent verdachte ook aan dat hij de winkel wederrechtelijk is binnengedrongen terwijl hem de toegang was ontzegd.
In zaak B heeft verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan winkeldiefstal, ditmaal gevolgd door bedreiging met geweld. Verdachte heeft twee jassen ter waarde van 909,90 euro gestolen van winkelbedrijf [bedrijf] en heeft, nadat hij op heterdaad door aangever was betrapt, geprobeerd weg te komen uit de winkel. Daarbij heeft hij (onder meer) dreigend tegen aangever gezegd dat hij hem zou gaan steken en – door daarbij met zijn hand in zijn jaszak te graaien – bij hem de indruk gewekt dat hij een steekwapen bij zich had en dat hij dit wilde gaan pakken om te gebruiken. Met deze gedragingen heeft verdachte schade en overlast voor het winkelbedrijf en angst bij aangever veroorzaakt. Bovendien heeft dit feit zich afgespeeld in de openbare ruimte, in een overdekt winkelcentrum, hetgeen in het algemeen voor gevoelens van onveiligheid zorgt en van welk feit ook meerdere mensen getuige zijn geweest.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 7 maart 2022 blijkt dat verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten, al dan niet gepleegd met geweld, en dat hij ten tijde van het onderhavige feit in twee proeftijden liep. Dit heeft hem er niet van weerhouden om de bewezenverklaarde feiten te plegen.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de GGZ Reclassering Inforsa van 20 april 2022, opgemaakt door mevrouw M. Staphorst. Dit rapport houdt – kort gezegd – het volgende in.
Bij verdachte is sprake van een patroon in het plegen van vermogensdelicten, al dan niet gepleegd met geweld. Er is sprake van hardnekkige verslavingsproblematiek waardoor verdachte overgaat tot het plegen van deze delicten, een pro-criminele houding en instabiliteit op alle leefgebieden. Verdachte werkte de afgelopen jaren niet tot moeizaam mee met de reclassering en hulpverlening, waardoor behandeling niet van de grond kwam. Hij toonde geen motivatie of hulpvraag, kwam afspraken niet na of recidiveerde. Ook een allerlaatste kans om zich te bewijzen in het kader van het schorsingstoezicht in onderhavige zaak heeft niet geleid tot een positief effect. Verdachte kreeg buiten de muren van de penitentiaire inrichting geen ADHD medicatie verstrekt, vanwege het ontbreken van een behandelaar en omdat hij direct terugviel in middelengebruik. Verdachte is opnieuw aangemeld bij het Forensisch Ambulante Zorgteam (FAZ) en kreeg een laatste kans bij zijn woonvoorziening. Maar verdachte kwam de gemaakte afspraken onvoldoende na en is gerecidiveerd, waardoor hij zijn plek in de woonvoorziening is kwijtgeraakt. Ook de behandeling bij het FAZ is stopgezet vanwege zijn huidige detentie. De reclassering vindt dat het instellen op ADHD medicatie ontoereikend is om een terugval in middelengebruik en delictgedrag te voorkomen. Ook uitgebreide diagnostiek en een langdurige, intensieve behandeling gericht op de verslavings- en psychische problematiek is nodig om gedragsverandering teweeg te brengen. Verdachte lijkt hiervoor niet intrinsiek gemotiveerd. De reclassering schat het risico op recidive en het onttrekken aan voorwaarden in als hoog en ziet geen mogelijkheden meer om verdachte te begeleiden binnen een drangkader. De reclassering adviseert aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaren. In het kader van deze maatregel kan uitgebreide diagnostiek plaatsvinden en worden toegewerkt naar een vorm van begeleid wonen.
De rechtbank heeft ter terechtzitting reclasseringserker M. Staphorst, verbonden aan
GGZ Reclassering Inforsa, als deskundige gehoord. De deskundige heeft het advies om de
ISD-maatregel op te leggen, bevestigd. In aanvulling op het rapport heeft de deskundige toegelicht dat verdachte al in juni 2021, heeft aangegeven dat hij een klinische behandeling wilde ondergaan, maar dat hij toen geen enkele afspraak nakwam. Daarom heeft het FAZ geconcludeerd dat verdachte niet intrinsiek gemotiveerd was om zijn verslavingsproblematiek aan te pakken en is het behandelcontact eind augustus 2021 beëindigd. De reclassering vindt een klinische opname in de vorm van een bijzondere voorwaarde verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel dan ook een gepasseerd station. Daarnaast is verdachte niet alleen vanwege de huidige detentie zijn plek bij de woonvoorziening verloren, maar ook wegens het stelselmatig niet nakomen van de betalingsafspraken.
Voldaan aan ‘harde’ ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de
ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezenverklaard dat verdachte meerdere misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 7 maart 2022 blijkt dat hij gedurende de vijf jaren voorafgaand aan
16 februari 2022 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Ook is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist, gelet op de ernst en het aantal door verdachte begane vermogensdelicten, al dan niet gepleegd met (bedreiging met) geweld. Verdachte heeft inmiddels meerdere gevangenisstraffen uitgezeten, loopt in twee proeftijden en de reclassering heeft getracht door hulpverlening verdachte op het goede spoor te krijgen, maar dit alles lijkt geen positief effect te hebben gehad op de (verslavings-)problematiek van verdachte en zijn daarmee samenhangende delictgedrag. Verdachte veroorzaakt daarmee ernstige overlast.
Voldaan aan ‘zachte’ ISD-criteria
Verdachte is vaker hulp aangeboden op meerdere probleemgebieden, maar hij kwam zijn afspraken niet na of recidiveerde, waardoor een (klinische en ambulante) behandeling niet van de grond kwam en hij zijn plek in een woonvoorziening is kwijtgeraakt. Verdachte is na zijn schorsing opnieuw aangemeld bij het FAZ en heeft een laatste kans gekregen bij de woonvoorziening, maar verdachte kwam de afspraken onvoldoende na. De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat verdachte in het kader van een door de verdediging verzochte (deels) voorwaardelijke veroordeling met oplegging van bijzondere voorwaarden niet in middelengebruik en delictgedrag zal terugvallen. Anders dan verdachte acht de rechtbank de oplossing van verdachte in zijn ADHD medicatie voor zijn middelenproblematiek te kwetsbaar; dat heeft de gang van zaken gedurende de recente schorsing laten zien. Verdachte is toen direct teruggevallen in het middelengebruik en heeft een nieuw strafbaar feit gepleegd. In het kader van de ISD-maatregel kan uitgebreide diagnostiek plaatsvinden en kan verdachte langdurig en intensief behandeld worden voor zijn middelenproblematiek, met medicatie.
De rechtbank is gelet op al het bovenstaande van oordeel dat oplegging van de ISD-maatregel thans als ultimum remedium kan worden beschouwd en geboden is.
Maximale termijn van twee jaren
De rechtbank vindt het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de
ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. De maatschappij moet optimaal worden beschermd, de recidive van verdachte moet worden beëindigd en er moet een bijdrage worden geleverd aan de oplossing van zijn problematiek, waaronder zijn middelenverslaving. Daarom zal de rechtbank de maatregel opleggen voor de maximale termijn van twee jaren. De rechtbank zal de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de ISD-maatregel.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
ten aanzien van zaak B
- 1 STK steekwapen (g1343098);
- 1 STK kniptang (g1343099);
- 1 STK geprepareerde tas (g1343100).
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal beslissen dat het steekwapen, de kniptang en de geprepareerde tas worden onttrokken aan het verkeer, omdat met behulp van de geprepareerde tas het in zaak B bewezenverklaarde feit is begaan en het steekwapen en de kniptang bij gelegenheid van het onderzoek naar dat feit zijn aangetroffen en kunnen dienen tot het begaan van een soortgelijk feit.

9.Vorderingen tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij vonnis van 3 februari 2020 in de zaak met parketnummer 13/050867-19 heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Bij vonnis van 22 december 2020 in de zaak met parketnummer 15/311422-20 heeft de politierechter in de rechtbank Alkmaar verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken. Ten aanzien van deze voorwaardelijke straffen is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 10 maart 2022 de vorderingen ingediend tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank deze vorderingen zal afwijzen, gelet op de vordering verdachte een ISD-maatregel op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van beide voorwaardelijk opgelegde straffen schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zouden de vorderingen tot tenuitvoerlegging kunnen worden toegewezen. Nu de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel zal opleggen, wijst de rechtbank de vorderingen evenwel af.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 38m, 38n, 57, 138, 310, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde feit levert op:
ten aanzien van zaak A
1.
diefstal;
2.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
3.
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
ten aanzien van zaak B
diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
- 1 STK steekwapen (g1343098);
- 1 STK kniptang (g1343099);
- 1 STK geprepareerde tas (g1343100).
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 13/050867-19.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 15/311422-20.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink , voorzitter,
mrs. R.M. Troost en A.H. Tiemens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Tal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juni 2022.