ECLI:NL:RBAMS:2022:2963

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
13/751021-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europese Aanhoudingsbevelen en nationale wetgeving

Op 24 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court of Law in Częstochowa, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1990, werd aangeklaagd voor verschillende strafbare feiten, waarvoor de Poolse autoriteiten zijn overlevering vroegen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 12 mei 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de zittingen die leidden tot de Poolse vonnissen, wat een belangrijke factor was in de beoordeling van de overlevering.

De rechtbank heeft de vordering tot overlevering gedeeltelijk geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet in staat was zijn verdedigingsrechten uit te oefenen tijdens de procedures in Polen. Daarnaast heeft de rechtbank ook geweigerd de overlevering op basis van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander en de rechtbank van oordeel was dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf in Nederland kon plaatsvinden. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een eerlijke rechtsgang en de bescherming van verdedigingsrechten in het kader van internationale rechtshulp. De rechtbank heeft de overlevering voor de vonnissen II K 75/14 en II K 314/16 geweigerd, en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751021-22
RK nummer: 22/859
Datum uitspraak: 24 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 november 2021 door de
Regional Court of Law (Sąd Okręgowy) in Częstochowa(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.W.P. Beijen, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aantal voor tenuitvoerlegging vatbare vonnissen, waaronder:
judgement of the District Court of Law (Sąd Rejonowy) in Myszkówvan 2 oktober 2014 (referentienummer:
II K 75/14);
cumulative judgement of the District Court of Law (Sąd Rejonowy) in Myszkówvan 4 november 2016 (referentienummer:
II K 314/16, point 3); en
cumulative judgement of the District Court of Law (Sąd Rejonowy) in Myszkówvan 4 november 2016 (referentienummer:
II K 314/16, point 4).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de bij voornoemde vonnissen opgelegde vrijheidsstraffen, te weten:
tien maanden (
II K 75/14);
één jaar en zes maanden (
II K 314/16, point 3); en
drie jaar (
II K 314/16 point 4).
Van deze straffen resteren volgens het EAB nog:
tien maanden (
II K 75/14);
één jaar en zes maanden (
II K 314/16, point 3); en
twee jaar, tien maanden en twaalf dagen (
II K 314/16, point 4),
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Vonnis II K 75/14
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de Poolse justitiële autoriteit van 24 maart 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig is geweest op de zitting van 24 juli 2014, waar hem de volgende zittingsdag (2 oktober 2014) is aangezegd en waarbij hem is medegedeeld dat een beslissing kan worden genomen als hij niet verschijnt. De opgeëiste persoon is vervolgens niet op de zitting van 2 oktober 2014 verschenen, waar het vonnis is gewezen.
Met de officier van justitie is de rechtbank op grond van het voorgaande van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarmee niet van toepassing.
Verzamelvonnis II K 314/16 (“point 3” en “point 4”)
De rechtbank begrijpt dat verzamelvonnis II K 314/16 (hierna: het verzamelvonnis) strekt tot de tenuitvoerlegging van een aantal straffen, waaronder de straffen die zijn opgelegd bij (verzamel)vonnissen aangeduid in het verzamelvonnis als “
point 3” en “
point 4”.
Uit het EAB blijkt dat met het verzamelvonnis de opgelegde straffen bij de (verzamel)vonnissen “
point 3” en “
point 4”, opnieuw zijn samengevoegd en dat daarbij de duur van de totale straf is gewijzigd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de bevoegde rechterlijke autoriteit bij het bepalen van deze nieuwe straf over een beoordelingsmarge heeft beschikt. Dat betekent dat de rechtbank het verzamelvonnis aan artikel 12 OLW moet toetsen.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het verzamelvonnis heeft geleid, en dat het vonnis - kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
Met de verdediging en de officier van justitie, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB, in samenhang bezien met de aanvullende informatie van 24 maart 2022, blijkt niet dat de opgeëiste persoon op enigerlei wijze op de hoogte was van de procedure die tot het verzamelvonnis heeft geleid. Het verzamelvonnis is ook niet op verzoek van de opgeëiste persoon gewezen, maar ambtshalve geïnitieerd door de
District Court in Myszków. Om deze redenen is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. Evenmin kan worden geconcludeerd dat de opgeëiste persoon (stilzwijgend) afstand daarvan heeft gedaan. De rechtbank zal daarom de overlevering voor “
II K 314/16, point 3” en “
II K 314/16, point 4” weigeren op grond van artikel 12 OLW.

5.Strafbaarheid: Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten die ten grondslag liggen aan vonnis II K 75/14 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

6.1
Gelijkstelling
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank hoeft een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet te worden aangetoond door middel van een verblijfsdocument; het is voldoende als wordt aangetoond dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
De rechtbank is, met de verdediging en anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de door de verdediging ingebrachte belastingaangiften, de toelichting daarop, de bankafschriften en de verzekeringsgegevens genoegzaam aantonen dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank is van oordeel dat uit deze stukken kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon – zoals hij ook zelf heeft verklaard – in de periode 2016 tot en met 2020 daadwerkelijk in Nederland heeft verbleven.
Dat de opgeëiste persoon zich pas in maart 2018 heeft ingeschreven in de Basisregistratie Personen, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat inschrijving in de Basisregistratie Personen van buitenlandse werknemers die voor uitzendbureaus werken en via die bureaus worden gehuisvest vaak niet mogelijk is, zoals ook door de opgeëiste persoon is aangegeven.
Tweede voorwaarde
Gelet op de inhoud van de brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 14 april 2022 is ook aan deze voorwaarde voldaan. Daarin wordt namelijk de verwachting uitgesproken dat de opgeëiste persoon niet zijn verblijfsrecht verliest ten gevolge van de in Polen aan hem opgelegde straf.
6.2
Strafovername
Nu aan de beide vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander is voldaan, moet de rechtbank beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 5 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen. De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering voor vonnis II K 75/14 weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de daarbij opgelegde vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat ten aanzien van de verzamelvonnissen “
II K 314/16, point 3” en “
II K 314/16, point 4” de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, moet de overlevering voor die vonnissen worden geweigerd.
Nu daarnaast is vastgesteld dat ten aanzien van de feiten die ten grondslag liggen aan vonnis II K 75/14 de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, moet de overlevering voor die feiten eveneens worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5, 6a, 7 en 12 van de OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court of Law (Sąd Okręgowy) in Częstochowa(Polen) voor zover het EAB betrekking heeft op de vrijheidsstraf die is opgelegd in de verzamelvonnissen “
II K 314/16, point 3”en “
II K 314/16, point 4”, gelet op artikel 12 OLW.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court of Law (Sąd Okręgowy) in Częstochowa(Polen) voor zover het EAB betrekking heeft op de vrijheidsstraf die is opgelegd in vonnis II K 75/14, gelet op artikel 6a OLW.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland, voor zover het EAB betrekking heeft op de vrijheidsstraf die is opgelegd in vonnis II K 75/14.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Aldus gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.