ECLI:NL:RBAMS:2022:2962

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
13/751156-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en teruggave borgsom

Op 12 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Hof in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 17 februari 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Irak in 1992, wordt verdacht van betrokkenheid bij strafbare feiten, waaronder het tot ontploffing brengen van een geldautomaat op 27 augustus 2020 in Duitsland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering deels moet worden geweigerd, omdat het EAB onvoldoende informatie bevat over het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten. De officier van justitie daarentegen heeft gesteld dat het EAB voldoende informatie biedt om de overlevering te rechtvaardigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat de beschrijving van de feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon voldoende duidelijk is.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 van de OLW, en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de garantie van de Duitse autoriteiten als voldoende beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal ondergaan. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan en gelast de teruggave van de borgsom van € 10.000,- aan de opgeëiste persoon, aangezien de overleveringsdetentie niet langer noodzakelijk was. De uitspraak is gedaan door mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter, en mrs. J.G. Vegter en A.K. Glerum, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. D. Gigengack.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751156-22
RK nummer: 22/910
Datum uitspraak: 12 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 november 2021 door het
Amtsgericht Hof(kantonrechtbank), Duitsland, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 mei 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van het
Amtsgericht Hof(kantonrechtbank) van 25 oktober 2021 (dossiernummer: 1 a Gs 2846/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Genoegzaamheid

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering (deels) moet worden geweigerd. Ten aanzien van het strafbare feit ‘valsheid in geschrifte’ blijken uit het EAB onvoldoende het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het EAB voldoende blijkt waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht. Dat de kwalificatie van de feiten naar Duits recht deels anders is dan wellicht in Nederland het geval zou zijn, in het bijzonder wat betreft de in het EAB genoemde ‘valsheid in geschrifte’, die klaarblijkelijk het gebruik van gestolen kentekenplaten betreft, staat niet aan overlevering in de weg.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe moet het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien moet die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In deze zaak geldt het volgende.
Uit het EAB onder e) blijkt dat de opgeëiste persoon - kort gezegd - wordt verdacht van betrokkenheid bij het tot ontploffing brengen van een geldautomaat op 27 augustus 2020 te [plaatsnaam] (Duitsland). Hierbij is een hoeveelheid geld gestolen. De opgeëiste persoon zou met anderen onder meer het voertuig hebben gehuurd dat voor de overval is gebruikt. Na de overval zijn er valse kentekenplaten aangetroffen. In het EAB is de opgeëiste persoon aangeduid als dader.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het EAB een genoegzame omschrijving van de strafbare feiten bevat, alsmede van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon. Het is hierdoor voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De omschrijving van de feiten is ook zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en de naleving van het specialiteitsbeginsel kan worden gewaarborgd. Dat de Duitse autoriteiten het feitencomplex anders kwalificeren dan wellicht naar Nederlands recht gebruikelijk zou zijn, maakt dit niet anders.
De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid: Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Der Leitende Oberstaatsanwalt in Hof(de leidinggevende Hoofdofficier van Justitie) heeft in de brief van 2 maart 2022 de volgende garantie gegeven:
In antwoord op uw verzoek van 02.03.2022 wordt verzekerd, dat de vervolgde persoon, in geval van een definitieve veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op grond van de huidige versie van het Kaderbesluit 2008/909/JI van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafrechtelijke vonnissen, waarbij voor het doeleinde van de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 27) in het Koninkrijk der Nederlanden zal worden teruggebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, moet de overlevering te worden toegestaan.

8.Teruggave van de borgsom

De rechtbank heeft op de zitting geconstateerd dat de beslistermijn in deze zaak op de dag na de zitting zou verstrijken en heeft er daarom voor gekozen om direct uitspraak te doen. De door de rechtbank geschorste overleveringsdetentie is daarmee geëindigd. In dit geval dwingt artikel 85 van het Wetboek van Strafvordering - dat ingevolge artikel 64, tweede lid, OLW van overeenkomstige toepassing is - tot teruggave van de borgsom. Het voortduren van de zekerheid is immers niet langer noodzakelijk.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 van de OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Hof(kantonrechtbank), Duitsland, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
GELASTde teruggave van de borgsom, ter grootte van € 10.000,- (zegge: tienduizend euro) aan
[opgeëiste persoon].
Aldus gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.