Op 12 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Hof in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 17 februari 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Irak in 1992, wordt verdacht van betrokkenheid bij strafbare feiten, waaronder het tot ontploffing brengen van een geldautomaat op 27 augustus 2020 in Duitsland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering deels moet worden geweigerd, omdat het EAB onvoldoende informatie bevat over het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten. De officier van justitie daarentegen heeft gesteld dat het EAB voldoende informatie biedt om de overlevering te rechtvaardigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat de beschrijving van de feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon voldoende duidelijk is.
De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 van de OLW, en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de garantie van de Duitse autoriteiten als voldoende beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal ondergaan. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan en gelast de teruggave van de borgsom van € 10.000,- aan de opgeëiste persoon, aangezien de overleveringsdetentie niet langer noodzakelijk was. De uitspraak is gedaan door mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter, en mrs. J.G. Vegter en A.K. Glerum, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. D. Gigengack.