In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht München. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 1 februari 2022 en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Suriname, die wordt verdacht van strafbare feiten in Duitsland, waaronder fraude en valsemunterij. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 12 april 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Duitsland beoordeeld, waarbij de raadsvrouw aanvoerde dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt op schending van zijn rechten, zoals gewaarborgd in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, vanwege zijn complexe gezondheidsproblematiek. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat Duitsland in staat is om de nodige medische zorg te bieden. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve gegevens zijn die een algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon kunnen onderbouwen, en verwierp het verweer van de raadsvrouw.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.