ECLI:NL:RBAMS:2022:2948

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
13/751108-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en terugkeergarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht München. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 1 februari 2022 en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Suriname, die wordt verdacht van strafbare feiten in Duitsland, waaronder fraude en valsemunterij. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 12 april 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Duitsland beoordeeld, waarbij de raadsvrouw aanvoerde dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt op schending van zijn rechten, zoals gewaarborgd in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, vanwege zijn complexe gezondheidsproblematiek. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat Duitsland in staat is om de nodige medische zorg te bieden. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve gegevens zijn die een algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon kunnen onderbouwen, en verwierp het verweer van de raadsvrouw.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751108-22
RK nummer: 22/647
Datum uitspraak: 12 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 januari 2022 door
das Amtsgericht München(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1983
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B.E. Berman, advocaat te Purmerend.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een op 24 januari 2022 door het
Amtsgericht Münchenuitgevaardigd bevel tot voorlopige hechtenis (dossiernummer ER V Gs 786/22).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 8 en 10, te weten:
Fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Europese gemeenschappen worden geschaad in de zin van de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
Valsemunterij met inbegrip van namaak van de euro
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
The Chief Senior Public Prosecutor Munich Iheeft op 31 maart 2022 de volgende garantie gegeven ten aanzien van de opgeëiste persoon:
If the prosecuted person consents to his transfer back to the Netherlands for execution of his sentence after his final conviction by a German court, he is promised that he can serve his sentence there.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Duitsland een reëel gevaar loopt dat zijn door artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) gewaarborgde rechten zullen worden geschonden. Zij heeft daartoe - kort gezegd - het volgende naar voren gebracht.
De gezondheidsproblematiek van de opgeëiste persoon is complex als gevolg waarvan hij intensieve en gespecialiseerde medische zorg en begeleiding nodig heeft. Dergelijke zorg en begeleiding zijn niet beschikbaar in een detentie-instelling. Dit blijkt ook uit de fouten die er zijn gemaakt in de periode dat de opgeëiste persoon in Nederland in overleveringsdetentie zat.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een algemeen reëel gevaar op schending van de in artikel 4 van het Handvest gewaarborgde rechten in detentie-instellingen in Duitsland, omdat niet is aangetoond en er ook geen reden is om te veronderstellen dat Duitsland niet de passende medische zorg en begeleiding aan de opgeëiste persoon kan verlenen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vat het door de raadsvrouw opgeworpen verweer zo op dat zij heeft willen betogen dat gedetineerden die gespecialiseerde gezondheidszorg nodig hebben, in Duitse penitentiaire inrichtingen een reëel risico lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling.
De rechtbank hanteert bij de toetsing van het verweer het kader, zoals dat is gegeven door het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru).
De rechtbank stelt vast dat de raadsvrouw haar standpunt niet door middel van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens heeft onderbouwd. [1]
De rechtbank is ook ambtshalve niet bekend met dergelijke gegevens. Dat betekent dat geen algemeen gevaar kan worden vastgesteld, waardoor de rechtbank ook niet toekomt aan de vraag of een dergelijk gevaar concreet voor de opgeëiste persoon geldt.
De rechtbank verwerpt het verweer en merkt daarbij nog op dat zij, gelet op de door de officier van justitie ter zitting gedane mededelingen, erop vertrouwt dat de officier van justitie zorg zal dragen voor een zorgvuldige overdracht van de opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten met het oog op zijn gezondheidsproblemen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2,5, 6 en 7 OLW.
9. Beslissing
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
das Amtsgericht München(Duitsland) voor de feiten zoals deze zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU (