ECLI:NL:RBAMS:2022:2937

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
C/13/717488 / JE RK 22-348
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van jeugdhulpverlening

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 mei 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige], geboren in 2017, ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Sinds 23 maart 2022 is er geen zicht op haar opvoedsituatie bij de moeder, en er zijn grote zorgen over haar welzijn. De ouders hebben zich onvoldoende gehouden aan veiligheidsafspraken en de hulpverlening is niet goed op gang gekomen, mede door de ziekte van de gezinsmanager van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA).

De kinderrechter heeft de ouders als belanghebbenden aangemerkt en heeft de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming en JBRA in overweging genomen. De Raad verzocht om een ondertoezichtstelling van twaalf maanden, terwijl JBRA verzocht om een spoedige uithuisplaatsing van [minderjarige]. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de situatie van [minderjarige] zodanig is dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is, en heeft de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden opgelegd. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een periode van zes maanden, met de nadruk op het belang van een veilige en stabiele omgeving voor [minderjarige].

De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de ouders, en met name de moeder, gaan samenwerken met JBRA en bereikbaar zijn voor de hulpverlening. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een vervolgprocedure gepland voor begin november 2022. De kinderrechter heeft tevens opgemerkt dat het betreurenswaardig is dat er door de ziekte van de gezinsmanager vanaf februari 2022 geen contact is geweest tussen JBRA en het gezin, wat de situatie van [minderjarige] heeft verergerd.

Uitspraak

Beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie en Jeugdrecht
zaakgegevens : C/13/717488 / JE RK 22/348 (uhp) en C/13/717632 / JE RK 22/360 (ots)
datum uitspraak: 18 mei 2022
Beschikking ondertoezichtstelling, handhaving spoeduithuisplaatsing tevens machtiging uithuisplaatsing
in de zaak met rekestnummer C/13/717488 / JE RK 22/348 op verzoek van

Jeugdbescherming Regio Amsterdam, hierna te noemen JBRA,

gevestigd te Amsterdam,
en in de zaak met rekestnummer C/13/717632 / JE RK 22/360 op verzoek van

de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Amsterdam,

hierna te noemen de Raad,
betreffende de minderjarige,

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen [minderjarige] .

[de moeder] , wonende te [woonplaats] , is de moeder.

[de vader] , wonende te [woonplaats] , is de vader.

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan: de ouders.

Het verdere procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
- de mondelinge beslissing tot spoeduithuisplaatsing van de kinderrechter van 12 mei 2022,
schriftelijke vastgelegd in de beschikking van 13 mei 2022 na binnenkomst van het
verzoekschrift met bijlagen van JBRA op 13 mei 2022;
- het verzoek van de Raad, ingekomen op 18 mei 2022;
- een emailbericht met bijlage van JBRA van 18 mei 2022;
- een emailbericht met bijlagen van de ouders van 18 mei 2022.
Op 18 mei 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn: de moeder, de vader, mevrouw [naam 1] namens de Raad, en mevrouw [naam 2] namens JBRA.

De feiten

Het ouderlijk gezag over voornoemde minderjarige wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van de kinderrechter te Amsterdam van 16 juni 2020 is [minderjarige] , na een voorlopige ondertoezichtstelling, onder toezicht gesteld tot 16 juni 2021. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd tot 16 juni 2022.
In het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling is voornoemde minderjarige met spoed uit huis geplaatst voor de periode van 3 juni 2020 tot 17 juni 2020 voor verblijf in een crisispleeggezin.
In het kader van de ondertoezichtstelling is voornoemde minderjarige uit huis geplaatst geweest in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 9 maart 2021 tot
16 januari 2022.
Bij beschikking van 12 mei 2022 is voornoemde minderjarige met spoed uit huis geplaatst voor verblijf in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 12 mei 2022 voor de duur van twee weken, te weten tot 26 mei 2022, onder aanhouding van iedere verdere beslissing.

De verzoeken

Het verzoek van de Raad:
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden.
Het verzoek van JBRA:
Bij oorspronkelijk verzoek heeft JBRA verzocht [minderjarige] (met spoed) uit huis te plaatsen voor verblijf in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.

De standpunten

JBRA
JBRA heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht het verzoek tot uithuisplaatsing te handhaven voor de duur van de ondertoezichtstelling. JBRA voert aan dat er grote zorgen zijn ten aanzien van [minderjarige] nu er geen zicht is op haar in de opvoedsituatie bij de moeder thuis. [minderjarige] is sinds 23 maart 2022 niet meer naar school geweest en is eerder uit huis geplaatst geweest vanwege de zorgelijke thuis- en opvoedsituatie bij de ouders. Na de thuisplaatsing van [minderjarige] medio januari 2022 zijn er veiligheidsafspraken gemaakt met de ouders, en is een hulpverleningstraject van Levvel opgestart, waaronder systeemtherapie, waar de ouders onvoldoende aan hebben meegewerkt. De moeder houdt alle hulpverlening af en heeft op de dag van de spoeduithuisplaatsing, ondanks meerdere telefoontjes van diverse instanties en aanbellen/kloppen bij de deur, bewust niet open gedaan voor de hulpverlening, wat zorgelijk, angstig en niet in het belang van [minderjarige] is geweest. Daarbij is zorgelijk dat [minderjarige] stil is gebleven terwijl zij in de woning verbleef. Ook de vader is het aanvankelijk niet gelukt om de woning van moeder binnen te komen. JBRA voert aan dat [minderjarige] nu verblijft in het pleeggezin waar zij eerder geplaatst is geweest, en waar zij voor een langere tijd kan verblijven. Voor de komende periode is het van belang dat er goed gekeken wordt wat [minderjarige] nodig heeft, of de ouders voldoende (emotioneel) beschikbaar voor haar zijn en wat een veilige en stabiele plek voor haar is om op te groeien. Mogelijk is een gezinsopname in een (psychiatrische) gezinskliniek mogelijk zodat er zicht is op de gezinsdynamiek, zowel de ouders als [minderjarige] (psychisch) onderzocht kunnen worden en gekeken kan worden welke hulp nodig is. JBRA geeft aan dat gelet op de kwetsbaarheid van [minderjarige] , het zorgelijke patroon bij de ouders, en nu eerdere hulpverlening niet op gang is gekomen een langere uithuisplaatsing van [minderjarige] op dit moment noodzakelijk is. Desgevraagd geeft JBRA aan dat het klopt dat de hulpverlening vanuit JBRA vanaf februari 2022 een lange periode stil heeft gelegen vanwege ziekte van de gezinsmanager, wat niet wenselijk is geweest, niet had mogen gebeuren en waarvan JBRA zich bewust is.
De Raad
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling gepersisteerd bij het verzoek tot ondertoezichtstelling en verwijst daarbij naar het inleidend verzoekschrift met bijlagen.
De Raad voert aan dat sprake is van een herstelrekest nu JBRA heeft verzuimd op tijd het verlengingsverzoek bij de rechtbank in te dienen. Door ziekte van de gezinsmanager is er al vanaf februari 2022 geen betrokkenheid meer van JBRA bij het gezin wat niet gewenst en kwalijk is. Desondanks is de Raad van mening dat gezien de grote zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] het van belang is dat JBRA betrokken blijft. [minderjarige] is al twee keer eerder uit huis geplaatst geweest vanwege grote zorgen over de veiligheid in de opvoedsituatie bij haar ouders. De Raad benadrukt dat het op dit moment van belang is dat er, mede gelet op de leeftijd van [minderjarige] en de eerdere uit- en thuisplaatsingen, gekeken wordt naar het perspectief van [minderjarige] en waar zij in de toekomst het beste op een veilige en stabiele wijze kan opgroeien.
De vader
De vader verklaart dat de uithuisplaatsing en de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden niet goed en in het belang van [minderjarige] is geweest. De vader voert aan dat de moeder en [minderjarige] onder de douche stonden waardoor zij de bel niet hebben gehoord. De vader geeft aan filmpjes te kunnen laten zien waarop te zien is hoe goed en ontspannen het contact tussen de moeder en [minderjarige] is. Ook geeft de vader aan wel contact te hebben onderhouden met de hulpverlening, waaronder Levvel, de jeugdtherapeut, de school en [naam 3] , de vorige gezinsmanager van JBRA. De vader geeft aan dat hij een nieuwe baan heeft en daardoor mogelijk een groter appartement in Amsterdam kan betrekken waar hij en de moeder en [minderjarige] kunnen wonen. De vader benadrukt dat [minderjarige] erbij gebaat is dat zij zo spoedig mogelijk weer teruggeplaatst wordt bij haar moeder/ouders en verzoekt de kinderrechter het verzoek tot uithuisplaatsing af te wijzen. Desgevraagd geeft de vader aan het niet eens te zijn geweest dat de moeder [minderjarige] zolang van school heeft weggehouden.
De moeder
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij het niet eens is met de uithuisplaatsing en wenst dat [minderjarige] zo spoedig mogelijk weer bij haar thuis geplaatst wordt. De moeder voert aan dat zij en [minderjarige] in maart erg ziek zijn geworden en daardoor een tijd samen thuis hebben moeten doorbrengen. Naast de lichamelijke ziekte kwamen er ook geestelijke spanningen los bij de moeder en [minderjarige] mede veroorzaakt door de traumatische eerdere uithuisplaatsingen. De moeder geeft aan daarom besloten te hebben om [minderjarige] langer thuis te houden om weer een connectie met haar aan te kunnen gaan en om samen in alle rust de nare gebeurtenissen te kunnen verwerken. Desgevraagd geeft de moeder aan dat zij de vader boodschappen liet doen omdat dit haar en [minderjarige] te veel prikkels gaf wat niet goed was voor het verwerkingsproces bij [minderjarige] . Ook de school was te prikkelend voor [minderjarige] . De moeder benadrukt dat zij nooit voornemens is geweest om [minderjarige] definitief van school weg te houden. Ook geeft de moeder aan dat zij altijd in contact is gebleven met [naam 3] van JBRA, en heel erg geschrokken is van de wijze waarop [minderjarige] uit huis is geplaatst met name nu er geen sprake was van een acute situatie. Met de leerplichtambtenaar, die op de dag van de uithuisplaatsing nog langs is geweest, was afgesproken dat [minderjarige] op maandag weer naar school zou gaan. De moeder benadrukt dat het vreselijk is geweest dat [minderjarige] terwijl zij al in bed lag, alsnog op een traumatische wijze uit huis is gehaald. De moeder geeft aan weinig vertrouwen meer te hebben in de hulpverlening gelet op alles wat er is gebeurd en verzoekt de kinderrechter, in het belang van [minderjarige] , het verzoek tot uithuisplaatsing af te wijzen.

De beoordeling

De kinderrechter stelt vast dat [minderjarige] een kwetsbaar meisje is van vijf jaar oud die ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] is sinds 23 maart 2022 niet meer naar school geweest en er is geen zicht vanuit de hulpverlening op de (opvoed)situatie bij de moeder thuis. [minderjarige] is twee keer eerder uit huis geplaatst geweest vanwege instabiliteit en onveiligheid in haar thuissituatie. Na de laatste thuisplaatsing medio januari 2022 is de ingezette hulpverlening van Levvel, waaronder systeemtherapie, niet goed van de grond gekomen mede omdat de moeder bijna alle hulpverlening buiten de deur heeft gehouden, wat niet wenselijk en in het belang van [minderjarige] is. Ook hebben de ouders zich onvoldoende gehouden aan de veiligheidsafspraken die zijn gemaakt bij de thuisplaatsing van [minderjarige] . Bij beide ouders is sprake van psychische en individuele problematiek.
De kinderrechter is van oordeel dat de moeder niet in het belang van [minderjarige] heeft gehandeld door [minderjarige] thuis te houden van school en om haar niet te laten deelnemen aan het sociale leven waar [minderjarige] kind kan zijn en kan spelen met vriendjes en vriendinnetjes. Daarnaast heeft de moeder op de dag van de spoeduithuisplaatsing aanvankelijk geen gehoor gegeven op de telefonische oproepen van JBRA, de leerplichtambtenaar en van de vader, en heeft zij de deur niet geopend nadat er meerdere keren werd aangebeld/geklopt. Hierdoor is er bij de hulpverlening angst en onzekerheid ontstaan dat er iets ernstig aan de hand was met [minderjarige] en zij mogelijk in een bedreigende situatie verkeerde, zoals ook blijkt uit het verslag van de leerplichtambtenaar de heer [naam 4] . Verder stelt de rechtbank vast dat de moeder geheel eigen ideeën heeft over de opvoeding en verzorging van een kind, welke niet altijd in het belang van [minderjarige] zijn, wat zorgelijk is.
Gelet op vorenstaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
Verder is de kinderrechter van oordeel dat de spoedmaatregel terecht is afgegeven en dient te worden gehandhaafd en dat aansluitend een machtiging dient te worden verleend voor uithuisplaatsing van [minderjarige] voor verblijf in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
In de komende zes maanden dient er meer zicht te komen op de (opvoed-)situatie en belangen van [minderjarige] , gekeken te worden welke hulp voor de ouders en [minderjarige] noodzakelijk is en deze hulp ook in te zetten en dient er gekeken te worden naar het perspectief van [minderjarige] en waar zij in de toekomst het beste kan opgroeien. In afwachting van dit perspectiefonderzoek en de resultaten van de hulpverlening vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat [minderjarige] op een veilige en stabiele plek geplaatst blijft in het pleeggezin waar zij al eerder heeft verbleven, naar school kan gaan en zich op een adequate manier verder kan ontwikkelen.
Hierbij is van groot belang dat de ouders en met name de moeder gaat samenwerken met JBRA en bereikbaar is voor de hulpverlening.
De kinderrechter
verzoekt JBRA de rechtbank, vóór de volgende zitting begin november 2022, een schriftelijke update te doen toekomen, met afschrift daarvan aan de ouders, ten aanzien van de recente ontwikkelingen, het verloop van de hulpverlening en de verdere wensen ten aanzien van de procedure.
Tot slot merkt de kinderrechter op dat het betreurenswaardig is dat er door de ziekte van de gezinsmanager vanaf februari 2022 geen contact is geweest tussen JBRA en het gezin. Pas eerst nadat de leerplichtambtenaar op 10 mei 2022 contact heeft opgenomen met JBRA is het gezin weer in beeld bij JBRA gekomen en is de hulpverlening vanuit JBRA op gang gekomen. De kinderrechter acht deze situatie zeer onwenselijk gezien de genoemde zorgen rondom [minderjarige] .
Mitsdien wordt als volgt beslist.

De beslissing

De kinderrechter:
- stelt [minderjarige] onder toezicht van Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te
Amsterdam, met ingang van 16 juni 2022 voor de duur van twaalf maanden;
- handhaaft de bij beslissing van de kinderrechter te Amsterdam van 12 mei 2022
verleende spoedmachtiging voor verblijf van voornoemde minderjarige in een
voorziening voor pleegzorg met ingang van 12 mei 2022 tot heden;
- verleent aansluitend machtiging tot uithuisplaatsing betreffende voornoemde minderjarige
voor verblijf in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 18 mei 2022 voor de duur
van zes maanden, te weten tot 18 november 2022;
- verklaart deze beschikking tot zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
- houdt het resterende deel van het verzoek aan
tot een nader te bepalen datum en tijdstip ter
terechtzitting begin november 2022, en bepaalt dat de moeder, de vader en JBRA worden
opgeroepen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.M. Nusselder, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. I.P.M. Dijkstra-Bakker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 24 mei 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam