4.3Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot verkrachting (zaak A primair). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op de vroege ochtend van 3 augustus 2019 is aangeefster [aangeefster 1] na een avond stappen tijdens de Gay Pride in Amsterdam op zoek naar een taxi om haar naar huis te brengen. Terwijl zij tevergeefs probeert om via haar telefoon een taxi te bestellen, komt zij verdachte op straat tegen. Verdachte biedt aan om [aangeefster 1] met zijn taxi naar haar woning in de [wijk] te brengen. [aangeefster 1] stemt daarmee in. Verdachte rijdt vervolgens met [aangeefster 1] naar Amsterdam-Noord, waar zij geld pint om voor de rit te betalen. Verdachte rijdt daarna naar een stille plek en gaat achterin de auto naast [aangeefster 1] zitten. Uit de verklaringen van [aangeefster 1] volgt dat verdachte onderweg de autoportieren had vergrendeld, vervolgens in de auto zijn broek en onderbroek heeft uitgedaan, haar geprobeerd heeft een tongzoen te geven, haar hardhandig naar zich toe heeft getrokken en haar borsten heeft aangeraakt, haar hoofd naar zijn kruis heeft geduwd, haar hand op zijn ontblote geslachtsdeel heeft gelegd, haar heeft gemaand hem af te trekken en heeft geprobeerd haar broek open te maken.
[aangeefster 1] heeft verder verklaard dat zij verdachte meerdere keren heeft gezegd dat ze naar huis wilde en dat ze zich heeft verzet tegen de seksuele handelingen van verdachte. Zo heeft [aangeefster 1] onder meer haar lippen stijf op elkaar gehouden toen verdachte haar probeerde te zoenen en heeft zij meerdere keren gezegd dat ze het niet wilde. Daarnaast heeft [aangeefster 1] geprobeerd om verdachte af te weren en hield ze haar benen stevig over elkaar toen hij haar broek probeerde open te maken.
De verklaringen van [aangeefster 1] zijn consistent en vinden in belangrijke mate steun in de overige bewijsmiddelen, met name de Whatsappberichten. [aangeefster 1] heeft vanuit de auto van verdachte de volgende Whatsappberichten naar haar vriendin [naam] gestuurd: “
. Ik zit in een vage taxi. Maar voel me echt mega mega mega arelaxed. Ik stuur je mijn locatie. Wat hier klopt echt niks van. Ik heb al paar x gevraagd waarom hij zo omrijdt. [naam] . [naam] . Please ben je daar.” En even daarna stuurde [aangeefster 1] [naam] de volgende Whatsappberichten: “
. Ik ben net bijna verkracht. Volg me alsjeblieft. Alsjeblieft t”. Ook weegt de rechtbank mee dat [aangeefster 1] hevig geëmotioneerd uit de auto is gestapt op het moment dat de auto van verdachte gestopt werd door de politie.
Voor het standpunt van verdachte dat de seksuele handelingen met wederzijdse instemming hebben plaatsgevonden is geen steun in het dossier te vinden. Integendeel, de rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [aangeefster 1] vast dat verdachte wist dat [aangeefster 1] geen seksueel contact wilde.
De gedragingen van verdachte - dat hij het hoofd van [aangeefster 1] naar zijn ontblote geslachtsdeel heeft geduwd en met zijn hand in haar broek wilde gaan nadat hij de knoop en gulp had geopend - zijn naar het oordeel van de rechtbank een begin van uitvoering van verkrachting. Het rijden naar een verlaten plek, het op slot doen van de deuren en het vastpakken en naar zich toetrekken van [aangeefster 1] zijn feitelijkheden waarmee [aangeefster 1] werd gedwongen tot het tegen haar wil ondergaan van seksuele handelingen. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd is verdachte niet uit zichzelf gestopt met de seksuele handelingen toen hij merkte dat [aangeefster 1] ‘afhaakte’, maar was zijn stoppen het gevolg van het verzet en de afleidingstactieken van [aangeefster 1] (zo zei ze dat ze een tandprothese had om verdachte niet te hoeven pijpen).
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat sprake is geweest van een poging tot verkrachting.
De rechtbank vindt de diefstal van een telefoon (zaak B, feit 1) wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dwang tot afgifte van vijftig euro (zaak B, feit 2).
Feit 1 – diefstal van een telefoon
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 24 oktober 2020 doet [aangeefster 2] aangifte van diefstal van haar telefoon. Zij verklaart onder meer dat zij op de avond van 23 oktober 2020 door het centrum van Amsterdam fietste toen er een jongen naast haar kwam fietsen die haar aansprak. Nadat [aangeefster 2] hem maande door te fietsen, pakte hij haar telefoon uit de achterzak van haar broek. Hij is er vervolgens vandoor gefietst met haar telefoon, waarna [aangeefster 2] achter hem aan is gefietst.
Anders dan de raadsman en met de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat zich in het dossier voldoende bewijs bevindt dat de verklaring van [aangeefster 2] ondersteunt. De rechtbank verwijst naar de verklaring van getuige [getuige] , waaruit blijkt dat hij [aangeefster 2] om hulp heeft horen roepen en het proces-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden van [bedrijf] , waaruit blijkt dat [aangeefster 2] – zoals zij ook in haar aangifte heeft verklaard – achter een persoon aanfietst die volgens de verbalisant voldoet aan het signalement van verdachte.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de telefoon. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. [aangeefster 2] en [getuige] hebben beiden ter plekke, op straat, een signalement van de man en zijn fiets doorgegeven aan de politie. Op basis van dat signalement gaat de politie op zoek. De politie ziet verdachte vervolgens fietsen in de Amstelstraat, wat in de nabijheid is van het Muntplein waar [getuige] de man die hij achtervolgde voor het laatst had gezien. Na zijn aanhouding maakt de politie een foto van verdachte. [aangeefster 2] en [getuige] hebben beiden (onafhankelijk van elkaar) deze foto gezien, en herkennen beiden op de foto de man tegen wie aangifte is gedaan. Anders dan door de raadsman is aangevoerd staat geen rechtsregel eraan in de weg om - met de daarbij gepaste behoedzaamheid - gebruik te maken voor het bewijs van de verklaring van een getuige die de dader van een strafbaar feit zegt te herkennen op een deze bij een enkelvoudige fotoconfrontatie getoonde foto. De herkenningen in deze zaak zijn naar het oordeel van de rechtbank om de volgende redenen betrouwbaar en daarom geschikt om als bewijs te worden gebruikt. [aangeefster 2] en [getuige] hebben beiden enige tijd oog in oog met de dader gestaan en hem (aan)gesproken. Zij hebben hem dus goed kunnen zien, niet slechts vluchtig. Het tonen van de foto heeft kort na het feit, binnen 24 uur, plaatsgevonden en was bedoeld om te controleren of de juiste verdachte was aangehouden. [aangeefster 2] heeft verklaard dat ze verdachte voor 100% herkent, [getuige] heeft verklaard verdachte 200% zeker te herkennen.
Feit 2 - dwang tot afgifte van een geldbedrag
Anders dan de officier van justitie en met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde in zaak B feit 2. De rechtbank begrijpt dat [aangeefster 2] zich gedwongen voelde om aan verdachte een biljet van vijftig euro te overhandigen. Maar het feit is zo ten laste gelegd dat bewezen moet worden dat verdachte haar zou hebben gedwongen tot afgifte van een geldbedrag door haar mobiele telefoon slechts terug te geven
nabetaling van dat geldbedrag. Omdat uit het dossier volgt dat [aangeefster 2] verdachte vijftig euro overhandigde nadat zij haar telefoon al had teruggekregen, kan de rechtbank niet komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde en spreekt zij verdachte daarvan vrij.