4.3.1.Overwegingen
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daar dan ook van vrijspreken. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Met betrekking tot verduistering in dienstbetrekking dan wel diefstal van de geldbedragen
Nadat bij [bedrijf] de melding binnenkomt van geldtekorten bij Geldservice Nederland (GSN), ontstaan bij één bepaald soort geldautomaat van de ING bank en die volgens GSN niet is ontstaan bij haarzelf, wordt intern onderzoek uitgezet binnen [bedrijf] . [bedrijf] heeft naar aanleiding van dit onderzoek aangifte gedaan tegen verdachte van het onder 1 ten laste gelegde.
Volgens [bedrijf] zijn er in de periode van 2 maart 2016 tot 22 mei 2017 in zes gevallen tekorten ontstaan in de retourstromen van geld in de geldautomaten die in de tenlastelegging worden genoemd. [bedrijf] heeft daarbij gekeken naar de hoeveelheid geld die in de kluis zat op het moment van bijvullen van geld en moment van ophalen van geld, ook wel servicingen genoemd.
Het onderzoek naar deze tekorten heeft [bedrijf] zelf uitgevoerd. Zij stelt dat daarbij is gekeken naar het proces van het bijvullen van de apparaten, te weten het van te voren tellen en inpakken van geld, alsmede naar het retourproces, zijnde tellen en inpakken van het geld van de retourstromen. Voor dit proces is GSN verantwoordelijk. Op basis van het interne onderzoek van GSN is door GSN zelf geconcludeerd dat de tekorten niet bij haar processen zijn ontstaan. Uit de aangifte volgt voorts dat medewerkers van [bedrijf] camerabeelden van het tellen van het geld hebben bekeken en de telverslagen met betrekking tot het in- en uitpakken bij GSN zijn nagegaan. Daarbij zijn volgens [bedrijf] geen bijzonderheden waargenomen.
Ook zijn de logfiles door [bedrijf] onderzocht. Hierbij zijn volgens [bedrijf] evenmin bijzonderheden waargenomen, waardoor zij de conclusie van GSN onderschrijft dat het tekort niet bij GSN kan zijn ontstaan. Echter, ten aanzien van het tekort van € 4.550,- in de ING automaat aan de [adres ] ontbreken de beelden en logfiles, waardoor [bedrijf] niet uitsluit dat dit tekort wel bij GSN is ontstaan. [bedrijf] aanvaardt ten aanzien van dit bedrag dan ook geen aansprakelijkheid.
Ten aanzien van alle bedragen stelt [bedrijf] dat verdachte hiervoor verantwoordelijk is, nu hij in alle zes gevallen de storingsmonteur is geweest die de toen en daar opgetreden storingen heeft verholpen en hij als enige de calamiteiten code [code] gebruikt, waarbij de machine gereboot wordt gedurende tien minuten, waarbij geen enkele registratie plaatsvindt in het geheugen van de machine, bijvoorbeeld het uitnemen en terugplaatsen van geldcassettes.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor verduistering in dienstbetrekking dan wel diefstal dient te worden vastgesteld dat verdachte degene is die het geld heeft weggenomen. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat dit niet kan worden vastgesteld. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De raadsvrouw heeft alternatieve scenario’s aangedragen waarbij is betoogd dat het dossier de mogelijkheid openlaat dat een ander dan verdachte het geld (per ongeluk of opzettelijk) heeft doen laten vermissen. Hoewel volgens [bedrijf] de tekorten niet zijn ontstaan bij het vullen en leeghalen van de automaten door [bedrijf] , nu dat steeds wordt gedaan door bewakers die in tweetallen opereren, hebben zowel [bedrijf] als het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek gedaan naar die tweetallen. Onderzoek naar andere personen, waaronder storingsmonteurs, die in de ten laste gelegde periodes ook toegang tot (het geld in) de automaten hebben gehad, is evenmin gedaan.
De rechtbank merkt op de officier van justitie aan zijn stelling dat er geld is verduisterd en dat verdachte degene is geweest die dat geld heeft verduisterd, het onderzoek van [bedrijf] ten grondslag legt. Hierbij wordt als gegeven aangenomen dat de vaststelling door GSN dat er geen onregelmatigheden zijn geweest in haar eigen geldtelproces juist is. Hierbij wordt voorts uitgegaan van de juistheid van de gestelde hoogte van het geldbedrag dat in de geldautomaat zou hebben gezeten voordat verdachte toegang zou hebben tot het geld.
De rechtbank stelt vast dat [bedrijf] reeds zelf in haar rapport heeft overwogen dat uit het onderzoek niet onomstotelijk is vast komen te staan hoe en wanneer het tekort bij de geldautomaat aan de [adres ] is ontstaan, of dit is veroorzaakt door een fout tijdens het vullen van de automaat op 2 maart 2016, tijdens de storingsopvolging van 8 maart 2016 tijdens het verwijderen en afstorten van de restwaarde op 9 maart 2016 of tijdens het telproces bij GSN. Reeds hierom is niet onomstotelijk vast te stellen dat verdachte degene is die verantwoordelijk is voor het tekort.
Ten aanzien van de bevindingen met betrekking tot van het geldproces bij de andere vijf geldautomaten, merkt de rechtbank op dat de beelden van het tellen en het inpakken van het geld en het uitpakken en het tellen van de retourstromen bij GSN niet door een politieambtenaar zijn bekeken, althans een desbetreffend proces-verbaal van bevindingen zit niet in het dossier.
Evenmin is controleerbaar of de desbetreffende geldautomaat ook daadwerkelijk met de gestelde bedragen zijn aangevuld, wat de hoogte was van het bedrag dat na storing in de geldautomaat zat op het moment van servicing en of dit hele bedrag is geretourneerd. [bedrijf] is in haar eigen onderzoek ervan uitgegaan dat het geld niet is verduisterd op het moment dat er een situatie van “vier ogen” was. Aangezien servicing volgens [bedrijf] met twee medewerkers gebeurde, is er (in ieder geval in vijf van de zes gevallen) geen nader onderzoek gedaan naar de medewerkers die betrokken waren bij de bewuste servicing.
De rechtbank overweegt dat echter ook in de bedoelde situatie van “vier ogen” bij servicing, het is voorgekomen dat slechts één medewerker toegang had tot het geld in de geldautomaat dan wel tot het bij te vullen geld, omdat - onweersproken - de desbetreffende ruimte te krap was om met zijn tweeën te betreden (geldautomaat in Julianadorp). Daarnaast heeft de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht dat bij gebrek aan nader onderzoek niet is uit te sluiten dat ook de medewerkers die wel gezamenlijk toegang hadden tot de kluis (gezamenlijk) geld hebben verduisterd. Zo heeft hetzelfde koppel medewerkers de servicing aan de geldautomaat in Nieuw Vennep uitgevoerd voor én na de storing waarbij verdachte was betrokken. Deze medewerkers zijn echter niet door [bedrijf] (of de politie) ondervraagd.
De rechtbank merkt daarnaast op dat de officier van justitie aan zijn stelling dat verdachte degene is die het geld heeft verduisterd, ten grondslag heeft gelegd dat verdachte in alle zes gevallen als storingsmonteur was betrokken bij desbetreffende automaten. De officier van justitie gaat er hierbij aan voorbij dat verdachte niet in alle gevallen de
enigemonteur was die werkzaam is geweest bij de bewuste geldautomaat. Zo zijn bij de storing aan de geldautomaat aan het [adres ] na verdachte nog een andere monteur van [bedrijf] én vervolgens twee Wincor-monteurs betrokken geweest, waarna verdachte ten slotte samen met een Wincor-monteur bij de geldautomaat is geweest voordat er een waardetransport kwam. Ook bij de geldautomaat in Julianadorp is er na de komst van verdachte op 7 februari 2017, op zowel 6 maart 2017 en 13 maart 2017 een monteur langs geweest. Ook hier heeft de raadsvrouw van verdachte terecht naar voren gebracht dat bij gebrek aan nader onderzoek niet is uit te sluiten dat niet verdachte, maar deze mensen geld hebben verduisterd.
Uit de interne onderzoeksrapportage betreffende de diefstal uit de geldautomaat op het [adres ] blijkt voorts van een tekort 100 biljetten van € 50,-, dat er 100 biljetten in een bundel gaan, dat ‘zeer aannemelijk is dat één bundel van € 50,- niet in de automaat is gegaan’, dat de locatie vol lag met rotzooi, dat ‘een locatie vol rotzooi er mede voor kan zorgen dat een bundel over het hoofd wordt gezien’ en dat de locatie is opgeruimd, zodat die rotzooi niet alsnog doorzocht kan worden. Met betrekking tot de automaat op het [adres ] kan dus goed in het geheel geen sprake van diefstal zijn geweest.
Verder is aannemelijk geworden dat storingscode [code] kan worden gebruikt om een reguliere storing op de lossen en dat die code als bijkomend voordeel heeft dat bepaalde tellingen automatisch worden gedaan, zodat handmatige invoer van die gegevens niet nodig is en eventuele daaruit voortvloeiende fouten worden voorkomen. Hierin ziet de rechtbank een legitieme - althans niet strafbare - reden voor het gebruik van code [code] door verdachte. Tot slot heeft storingsmedewerker [naam 2] verklaard dat code [code] de foutcode bij ING-automaten was, wat impliceert dat hij en mogelijk ook andere storingsmonteurs die code ook gebruikten.
Gelet op al het voorgaande moet verdachte in ieder geval worden vrijgesproken van de diefstallen uit de geldautomaten op het [adres ] , de [adres ] en de [adres ] . Daarmee vervalt in ieder geval de grondslag aan de stelling dat verdachte bij alle zes de tekorten betrokken is en hij daarmee wel degene moet zijn die het geld heeft verduisterd.
Ten aanzien van de andere drie tekorten blijft staan - hetgeen reeds eerder is overwogen - dat de door [bedrijf] gestelde bevindingen, die de officier van justitie aan een bewezenverklaring ten grondslag heeft gelegd, oncontroleerbaar zijn en dat onderzoek naar andere personen die in de ten laste gelegde periodes ook toegang tot (het geld in) de automaten hebben gehad, niet heeft plaatsgevonden. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat anderen dan verdachte verantwoordelijk zijn voor de drie resterende tekorten en blijkt het gebruik van code [code] door verdachte niet zoveel zeggend te zijn. Aldus kan een ongelukkige samenloop van omstandigheden niet worden uitgesloten en kan de rechtbank ook niet concluderen dat het niet anders kan zijn dat verdachte de resterende drie diefstallen wel moet hebben gepleegd. De aanwezigheid van aanzienlijke contante geldbedragen bij verdachte en zijn echtgenote in de ten laste gelegde periode vormt geen aanleiding om anders te oordelen, gelet op hetgeen hieronder daaromtrent wordt overwogen.
Met betrekking tot (gewoonte) witwassen
Uit het dossier blijkt dat verdachte en zijn echtgenote gedurende de ten laste gelegde periode aanzienlijke contante geldbedragen voorhanden hebben gehad. Op basis van de eenvoudige kasopstelling die is uitgevoerd wordt het onverklaarbare contante vermogen gesteld op € 33.620,67. Nu uit het onderzoek geen legale inkomsten zijn gebleken die verdachte en zijn partner samen hadden is een vermoeden van witwassen zonder meer gerechtvaardigd.
De vraag die beantwoord moet worden is of verdachte het op zichzelf hier gerechtvaardigde vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat het geld van misdrijf afkomstig is, met een concrete, min of meer verifieerbare en niet reeds op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afdoende heeft bestreden.
Naar het oordeel van de rechtbank dient voornoemde vraag - in het licht van wat hierna wordt overwogen - ontkennend te worden beantwoord.
De verdediging heeft ten aanzien van de kasopstelling op een aantal punten verweer gevoerd. De raadsvrouw heeft betoogd dat voor een deel van de bedragen geldt dat deze legaal zijn verkregen. De raadsvrouw heeft verzocht om deze bedragen, van in totaal € 23.666,56 (bestaande uit € 17.500,- Marktplaatsverkopen, € 500,- van schoonvader, € 300,- verjaardagsgeld, mw. [naam 3] Marktplaatsverkopen € 290,75, € 100,- Sparta met, € 1.545,12 dubbeltelling, € 280,69 mw. [naam 3] boodschappengeld, recreatiepark contante betalingen € 1.500-, € 450,- prinsenstichting en € 1.200,- stallingskosten pony) in mindering te brengen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte ten aanzien van dit bedrag een min of meer verifieerbare en niet reeds op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd en zal dit bedrag dan ook in mindering brengen, zoals de raadsvrouw heeft verzocht. Een nader onderzoek naar de inkomens via markplaats is derhalve naar het oordeel van de rechtbank niet nodig.
De officier van justitie heeft alleen de contante stortingen uit verkopen op Marktplaats weersproken. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij een groot aantal op afstand bestuurbare modellen van auto’s, boten, drones en vliegtuigen heeft gebouwd en deze gedurende een langere periode met aanzienlijke winsten heeft verkocht via Marktplaats. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verdachte informatie opgevraagd bij Marktplaats over de periode van 2015-2017. Verdachte heeft de gegevens over de betreffende periode na verzoek niet van Marktplaats ontvangen. Uit de informatie die de politie van Marktplaats heeft ontvangen blijkt dat de verkoopgegevens van verdachte slechts teruggaan tot 18 juli 2018. De gevorderde informatie door de politie is enkel gebaseerd op de advertentiegegevens van de gebruiker met het e-mailadres
[e-mailadres]. Uit door verdachte overgelegde gegevens blijkt daarentegen dat zijn account bij Marktplaats tevens gekoppeld is geweest aan het e-mailadres
[e-mailadres]en dat dit account op 5 mei 2012 is geregistreerd. Hoewel deze informatie pas ter terechtzitting is verstrekt en daarmee niet eerder door het Openbaar Ministerie kon worden geverifieerd, maakt deze verklaring niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Enige onderbouwing voor de stelling dat verdachte in die periode een ander e-mail adres gebruikt vindt de rechtbank ook in andere stukken in het dossier waar dit e-mailadres op vermeld staat. De officier van justitie is ter zitting niet specifiek ingegaan op deze door de verdediging gegeven verklaring voor het ontbreken van de genoemde verkoop informatie en tevens is de officier van justitie niet ingegaan op het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw om alsnog onderzoek te doen naar de gegevens van het account van verdachte gekoppeld aan dit e-mailadres. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank dan ook niet met voldoende zekerheid uitsluiten dat verdachte voorafgaand aan en gedurende de ten laste gelegde periode aanzienlijke contante geldbedragen heeft verdiend met de verkoop van modelbouwgoederen. Om die reden zal de rechtbank het daarvoor verzochte bedrag van € 17.500,- in mindering brengen.
resterend bedrag na aftrek
Na aftrek van alle bedragen waarvoor verdachte een verklaring voor heeft gegeven resteert een bedrag van € 9.954,11. De rechtbank stelt vast dat verdachte voor dit bedrag geen concrete, min of meer verifieerbare en niet reeds op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven. Ook ter terechtzitting is een dergelijke verklaring uitgebleven. Om die reden komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van witwassen voor een bedrag van € 9.954,11,-
Op basis van het dossier kan weliswaar geen rechtstreeks verband worden gelegd tussen deze onverklaarbare contanten en een concreet strafbaar feit, maar nu dat geldbedrag niet kan worden verklaard uit enige legale inkomstenbron en verdachte geen aannemelijke, onderbouwde en verifieerbare verklaring heeft gegeven over de herkomst van dat geld, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat dat geldbedrag van enig misdrijf afkomstig moet zijn en dat verdachte dat moeten hebben geweten.
De rechtbank acht het daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van geld met een criminele herkomst.
Verdachte heeft zich gedurende en periode van ruim een jaar en tien maanden schuldig gemaakt aan het witwassen van € 9.954,11. Gelet op de periode en de omvang van het bedrag, acht de rechtbank tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt.