ECLI:NL:RBAMS:2022:2887

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
26 mei 2022
Zaaknummer
22/327
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaard bezwaar tegen terugvordering WIA-voorschot

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de verweerder, waarin een bedrag van € 3.553,83, dat als voorschot op een WIA-uitkering was verstrekt, werd teruggevorderd. Het primaire besluit tot terugvordering was genomen op 9 juni 2021. Echter, in een later besluit van 12 januari 2022 verklaarde de verweerder het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 13 april 2022, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard, aangezien de terugvordering van het voorschot niet in het nadeel van de eiser mocht uitpakken. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar alsnog gegrond verklaard.

De rechtbank heeft bovendien bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 2.059,-. Daarnaast dient de verweerder het griffierecht van € 50,- aan de eiser te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. L.N. Linzey, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/327

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. B.B. A. Willering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R. Hopster).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder een bedrag van € 3.553,83 van eiser teruggevorderd. Dit bedrag bestaat uit een voorschot op een WIA [1] -uitkering.
Bij besluit van 12 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar alsnog gegrond;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.059,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 50,- vergoedt.

Overwegingen

1. Het primaire besluit is met een besluit van 1 september 2021 ingetrokken. Verweerder heeft daarin eiser medegedeeld dat de terugvordering van het voorschot vervalt. Het voorschot was toegekend omdat verweerder niet op tijd een beslissing heeft genomen over eisers WIA-aanvraag. De vertraging in het nemen van een beslissing mag echter niet in het nadeel uitpakken van eiser, zo vindt verweerder. Nu eiser geen belang meer heeft bij zijn bezwaar is dit bezwaar met het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard.
2. Gelet op het voorgaande heeft verweerder, zoals bij brief van 11 april 2022 en ter zitting door hem is onderkend, het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar had namelijk gegrond moeten worden verklaard. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal het bezwaar alsnog gegrond verklaren en zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
3. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
4. Ook veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059,- (voor bezwaar: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,-; voor beroep: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. L.N. Linzey, griffier, op 13 april 2022.
griffier r
echter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.