ECLI:NL:RBAMS:2022:2878

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
VI 99-000398-34
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 mei 2022 een beslissing genomen op de vordering van het Openbaar Ministerie (OM) tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van de veroordeelde, geboren in 1985 en thans gedetineerd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen. De vordering van het OM is gebaseerd op het recidiverisico dat onvoldoende kan worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden, aangezien de veroordeelde weigert mee te werken aan de reclassering en het opstellen van een rapportage.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, die een gevangenisstraf van 35 maanden heeft ondergaan, op 14 juni 2022 voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld. Echter, gezien de weigering van de veroordeelde om samen te werken met de reclassering, kan het recidiverisico niet worden ingeschat. De rechtbank heeft de vordering van het OM toegewezen, waarbij is overwogen dat de v.i. kan worden uitgesteld of achterwege blijven indien de veroordeelde niet bereid is de voorwaarden na te leven.

De rechtbank concludeert dat de vordering tot het achterwege blijven van de v.i. gerechtvaardigd is, gezien het recidiverisico en de weigering van de veroordeelde om mee te werken aan de reclassering. De beslissing is genomen in het belang van de openbare veiligheid en de bescherming van de maatschappij. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
VI-zaaknummer : 99-000398-34
Parketnummer : 23-003978-17
Beslissing op de vordering van het Openbaar Ministerie (OM) van 10 mei 2022 ex artikel 6:2:12 jo 6.6.8 (oud) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) van
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] ,
veroordeelde.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de vordering van de officier van justitie van 10 mei 2022;
  • het reclasseringsadvies van 29 maart 2022;
  • het v.i.-advies van 5 april 2022;
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat de veroordeelde en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Procesgang

Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 april 2019, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd van 35 maanden, met aftrek van de tijd die door de veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De tenuitvoerlegging van deze straf is met ingang van 25 juli 2020 gestart.
Op grond van artikel 6:2:10 en 6:2:11 Sv (oud) zal veroordeelde op 14 juni 2022 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.
De schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie is op 10 mei 2022 op de griffie van de rechtbank ontvangen.

3.De inhoud van vordering

De vordering van het Openbaar Ministerie strekt ertoe dat de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege wordt gelaten.
De grond waarop de vordering berust houdt kort gezegd in dat het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor het plegen van misdrijven onvoldoende kan inperken. De veroordeelde weigert zijn medewerking te verlenen aan het opstellen van een reclasseringsrapportage en de uitvoering van bijzondere voorwaarden, waardoor het recidiverisico niet voldoende kan worden ingeschat en niet kan worden ingeperkt.

4.De beoordeling

4.1.
De v.i.-regeling (oud)
De officier van justitie heeft de vordering ingediend met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die luidden voor inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen op 1 juli 2021. Artikel IV van de Wet Straffen en Beschermen bepaalt dat artikel III van deze wet geen gevolgen heeft voor veroordelingen tot vrijheidsstraf die door de rechtbank of het gerechtshof zijn uitgesproken voor inwerkingtreding van deze wet. De onderhavige beslissing is dus genomen met inachtneming van de artikelen zoals die luidden voor inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen.
Volgens de v.i.-regeling geldt als uitgangspunt dat een veroordeelde, als is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:2:10 Sv (oud), vervroegd in vrijheid wordt gesteld na het ondergaan van het in dit artikel omschreven deel van de gevangenisstraf. Op grond van het bepaalde in artikel 6:2:12 Sv (oud) kan de v.i. echter worden uitgesteld of achterwege blijven, als een of meer van de in dat artikel limitatief opgesomde omstandigheden zich voordoen. Op grond van lid 1, sub d van deze bepaling is dat het geval indien door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven. Deze beslissing wordt genomen door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie.
4.2.
Het v.i.-advies
Uit het reclasseringsadvies van 29 maart 2022 volgt dat de veroordeelde weigert met de reclassering in gesprek te gaan. Het gevolg hiervan is dat de reclassering geen uitspraak kan doen over wat de risico’s voor delictgedrag zijn of eventuele mogelijkheden benoemen wat nodig is om deze recidiverisico’s te beïnvloeden. Hierdoor kan de reclassering niet anders dan afstel adviseren voor v.i.
Uit het v.i.-advies van 5 april volgt dat de veroordeelde niet in aanmerking komt voor vrijheden vanwege de strafzaak met parketnummer 13-191967-20. In deze strafzaak is de voorlopige hechtenis geschorst. Zodra de veroordeelde de huidige gevangenisstraf heeft uitgezeten dan zal de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 13-191967-20 worden hervat. Er is contact gezocht met de veroordeelde om hem voor te bereiden op het bezoek van de reclassering. De veroordeelde heeft in niet mis te verstane woorden kenbaar gemaakt dat hij niet wil meewerken. Hij heeft aan de casemanager laten weten dat hij geen bemoeienis wil van de reclassering. Ook nadat de veroordeelde op de hoogte is gebracht van het vi-advies van de reclassering heeft hij aangegeven niet te willen meewerken. Hij wil zijn gevangenisstraf uitzitten en heeft geen bemoeienis nodig van anderen.
4.3.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering tot het achterwege blijven van de v.i. gehandhaafd. De einddatum van de v.i. is 350 dagen na 14 juni 2022. In het geval de veroordeelde ter zake van een andere strafrechtelijke beslissing rechtens zijn vrijheid is ontnomen dan wordt de tenuitvoerlegging van de v.i. opgeschort.
4.4.
Het standpunt van de veroordeelde en de verdediging
De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn casemanager weet dat de voorlopige hechtenis in de strafzaak met parketnummer 13-191967-20 is geschorst tot 14 juni 2022. Er is de afgelopen twee jaar tegen hem gezegd dat er niets mogelijk is. De veroordeelde vraagt zich af wat het nut is van het stellen van algemene en bijzondere voorwaarden als hij toch in een huis van bewaring moet verblijven. De veroordeelde blijft bij zijn standpunt.
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit de vordering af te wijzen. De raadsman heeft, kort gezegd, aangevoerd dat de veroordeelde zich heeft afgevraagd wat voor zin het heeft om mee te werken met de reclassering als hij na het uitzitten van zijn gevangenisstraf weer komt vast te zitten in een huis van bewaring. Zijn er gelet op het bepaalde in artikel 6.2.12 Sv (oud) voldoende redenen om over te gaan tot het achterwege laten van de v.i.? Het recidiverisico kan worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden. De veroordeelde heeft zijn straf van bijna twee jaar uitgezeten. Hij is in deze periode continue geobserveerd en gevolgd en wat betreft zijn gedrag is in deze periode geen sprake geweest van noemenswaardige bijzonderheden. De raadsman volgt niet de conclusie uit het vi-advies dat door het niet meewerken met de reclassering het recidiverisico niet kan worden ingeschat. Het leven van de veroordeelde ligt in Turkije en niet in Nederland. Hij wil meewerken aan de algemene voorwaarden van de v.i.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de v.i. achterwege kan blijven indien door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van recidiverisico gelet op de documentatie van veroordeelde. Gelet op voormelde v.i.-adviezen en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de veroordeelde niet wenst mee te werken met de reclassering, waardoor het recidiverisico niet nader kan worden onderzocht en vastgesteld.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de vordering tot het achterwege blijven van de v.i. dient te worden toegewezen.

5.Beslissing

De rechtbank wijst de vordering tot achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe.
Deze beslissing is gegeven door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en M.M. Prinsen, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 mei 2022.
Tegen deze beslissing staat géén rechtsmiddel open.