ECLI:NL:RBAMS:2022:2872

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5505
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet toekennen van proceskostenvergoeding in bezwaar bij WW-aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. I. Rhodes, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door R. Hopster. Eiseres had een WW-uitkering aangevraagd, maar verweerder heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat er geen procesbelang meer was. Echter, de rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding aan eiseres had toegekend. De rechtbank wees erop dat verweerder een termijn had gesteld voor het aanleveren van informatie, maar het primaire besluit al vóór het verstrijken van deze termijn had genomen. Hierdoor was eiseres niet in staat om tijdig bezwaar te maken, wat haar recht op een proceskostenvergoeding in gevaar bracht.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het betreft de proceskostenvergoeding en heeft zelf in de zaak voorzien. De kosten voor de rechtsbijstand in bezwaar zijn vastgesteld op € 759,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/5505

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. I. Rhodes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R. Hopster).

Procesverloop

Met het besluit van 26 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) buiten behandeling gesteld.
Met het besluit van 8 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2022.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Booij, kantoorgenoot van gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Met een formulier van 8 oktober 2021 heeft eiseres een WW-uitkering bij verweerder aangevraagd. Met een brief van 15 oktober 2021 heeft verweerder vervolgens bij eiseres informatie opgevraagd die relevant is voor het vaststellen van het recht op een WW-uitkering.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een WWuitkering buiten behandeling gesteld, omdat verweerder het recht op een WW-uitkering niet kan vaststellen doordat eiseres niet de door verweerder gevraagde informatie heeft toegezonden.
1.3.
Met een brief van 27 oktober 2021 heeft verweerder eiseres bericht dat de aan eiseres gevraagde informatie op 26 oktober 2021 is ontvangen en dat de aanvraag voor een WW-uitkering daardoor opnieuw in behandeling wordt genomen.
1.4.
Op 28 oktober 2021 heeft eiseres vervolgens tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Met een besluit van 28 oktober 2021 heeft verweerder vanaf 4 oktober 2021 een WW-uitkering aan eiseres toegekend. Met een besluit van – eveneens – 28 oktober 2021 heeft verweerder de WW-uitkering van eiseres, na stopzetting daarvan op 1 februari 2021, vanaf 1 oktober 2021 weer voortgezet.
1.5.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen sprake meer is van procesbelang.
Standpunt van eiseres
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bezwaar is aangetekend voordat de nieuwe beslissing bekend is gemaakt. Er had daarom aan eiseres een proceskostenvergoeding in bezwaar moeten worden toegekend. Ter zitting heeft eiseres ook aangevoerd dat verweerder in de brief van 15 oktober 2021 een termijn heeft gesteld tot 29 oktober 2021, waarbinnen eiseres de bij haar opgevraagde informatie mocht aanleveren voor het vaststellen van het recht op een WW-uitkering, maar dat verweerder al vóór de afloop van deze termijn het primaire besluit heeft genomen. Als de termijn gewoon was afgewacht, was de informatie van eiseres tijdig ontvangen en was het maken van bezwaar niet nodig geweest, aldus eiseres.
Het oordeel van de rechtbank
3. Niet in geschil tussen partijen is dat het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat geen sprake meer is van procesbelang. In geschil is alleen het niet door verweerder aan eiseres toekennen van een proceskostenvergoeding in bezwaar.
4. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel geen sprake is van een herroeping van het primaire besluit, verweerder wel een proceskostenvergoeding aan eiseres in bezwaar had moeten toekennen. De rechtbank overweegt dat verweerder in de brief van 15 oktober 2021 een termijn heeft gesteld tot 29 oktober 2021, waarbinnen eiseres de bij haar opgevraagde informatie bij verweerder mocht aanleveren voor het vaststellen van het recht op een WW-uitkering, maar dat verweerder al vóór de afloop van deze termijn (op 26 oktober 2021) het primaire besluit heeft genomen waarmee de WW-aanvraag van eiseres buiten behandeling werd gesteld. Dit terwijl eiseres’ opgestuurde informatie op 26 oktober 2021 door verweerder is ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, toen zij op 28 oktober 2021 tegen het primaire besluit bezwaar maakte, niet de wetenschap kon hebben dat de aan eiseres gevraagde informatie op 26 oktober 2021 door verweerder was ontvangen en dat de aanvraag voor een WW-uitkering daardoor alsnog in behandeling zou worden genomen. Ook kon eiseres hierbij, gelet op de tijd die de postbezorging nodig heeft, niet weten dat het niet langer nodig was om bezwaar tegen het primaire besluit te maken. Eiseres heeft deze handeling op dat moment logischerwijs verricht. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat verweerder ervoor heeft gekozen om de door hem gestelde termijn niet af te wachten en reeds het primaire besluit af te geven. Dit is een keuze die verweerder heeft gemaakt en voor zijn rekening en risico komt. Dat het alsnog door verweerder in behandeling nemen van de WW-aanvraag van eiseres niet voortkomt uit het door eiseres ingediende bezwaar, maar door de op 26 oktober 2021 alsnog ontvangen informatie van eiseres, maakt het voorgaande in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
5. Het voorgaande leidt ertoe dat verweerder ten onrechte geen proceskosten in bezwaar aan eiseres heeft toegekend.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder in bezwaar geen proceskosten aan eiseres heeft toegekend. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar worden vastgesteld op € 759,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder in bezwaar geen proceskosten aan eiseres heeft toegekend;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.