ECLI:NL:RBAMS:2022:2836

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
C/13/707165 / HA ZA 21-813
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwijtings- en vrijwaringsbeding in de context van waarderingswerkzaamheden door Register Valuators

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen meerdere eisers en gedaagden, waarbij de eisers vorderingen hebben ingesteld tegen de gedaagden met betrekking tot een rapport dat door de gedaagden was opgesteld. De eisers, bestaande uit verschillende besloten vennootschappen en een stichting, vorderden onder andere dat de rechtbank zou verklaren dat de gedaagden niet hadden gehandeld als redelijk bekwaam en redelijk handelend Register Valuator. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden, die als business valuators opereerden, zich aan de NiRV gedragsregels hebben gehouden en dat de door hen uitgevoerde waarderingswerkzaamheden niet onrechtmatig waren. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet op de hoogte waren van een vooraf bepaalde prijsafspraak tussen de opdrachtgevers en dat de waardering die zij hadden uitgevoerd, binnen de afgesproken kaders viel. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de rol van contractuele afspraken en de naleving van beroepsnormen in waarderingsprocedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/707165 / HA ZA 21-813
Vonnis bij vervroeging van 20 april 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
3. de stichting
[eiser 3],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 4] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. P.J. van der Korst te Amsterdam,
tegen
1. de maatschap
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[deskundige 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 4] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 4] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.H.S. Verhoeven te [vestigingsplaats 4] .
Partijen zullen hierna [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] genoemd worden. Gezamenlijk zullen [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] worden aangeduid als [eisers 1 t/m 4] , [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] worden aangeduid als [eisers 1 t/m 3] en [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] worden aangeduid als [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 augustus 2021 met producties,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 6 april 2022 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] is een business valuator die haar activiteiten verricht in de vorm van een maatschap. [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn maten in deze maatschap. De bij [gedaagden] werkzame Register Valuators (hierna: RV) zijn als lid ingeschreven bij het Nederland Instituut voor Register Valuators (hierna: NiRV).
2.2.
De NiRV hanteert Gedrags- en Beroepsregels (hierna: NiRV gedragsregels). NiRV gedragsregels 230 en 250 luiden als volgt, zo zover hier van belang:
“230 Integriteit & onafhankelijkheid(…)b. De Register Valuator vormt, zoveel mogelijk, onafhankelijk van de Opdrachtgever, zijn eigen oordeel en baseert dit op gedegen onderzoek. De diepgang van dit onderzoek is afhankelijk van de aard en inhoud van de Opdracht.
c. De Register Valuator accepteert een verzoek tot de uitvoering van Waarderingswerkzaamheden niet indien:
  • wordt verzocht een uitkomst te rapporteren die bij voorbaat vaststaat of de onafhankelijke oordeelsvorming anderszins wordt belemmerd;
  • een bepaald resultaat wordt bedongen (bijvoorbeeld de verkrijging van een financiering, verlaging van belasting, etc.).
(…)
250 Rapportage & toetsbaarheid(…)c. De Waarderingswerkzaamheden van de Register Valuator worden op zodanige wijze uitgevoerd, dat het Waarderingsoordeel, met inachtneming van het ‘expert judgement’ van de Register Valuator, navolgbaar is. Dit betekent dat de uitkomsten narekenbaar, toetsbaar aan (externe) bronnen en overdraagbaar zijn.
d. De Register Valuator ziet er in dat kader op toe dat hij de beschikking krijgt over voldoende gegevens die kunnen worden gebruikt als verifieerbare basis voor diens Waarderingsoordeel, en/of andere standpunten, aanbevelingen of conclusies. Alle relevante informatie dient in een aan te leggen dossier aanwezig te zijn.(…)”
2.3.
Naast de NiRV gedragsregels bestaan er diverse NiRV-richtlijnen, waaronder NiRV-Richtlijn 530 ‘Waarderingswerkzaamheden met als doel de afgifte van een Rapport inzake een indicatieve Waardering’ (hierna: Richtlijn 530). Richtlijn 530 luidt als volgt, voor zover hier van belang:
“(…)Exoneraties(…)Aanbevolen wordt om daar waar nodig overige expliciete aansprakelijkheidsbeperkingen op te nemen. (…)”
2.4.
[eiser 4] is een houdstervennootschap die in 1995 is opgericht door onder meer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [eiser 1] . Vanaf 2005 hield [naam 1] 20% (hierna: de [naam 1] Aandelen) en [eiser 1] via [eiser 2] 80% van de aandelen in [eiser 4] .
2.5.
Op 2 augustus 2013 heeft [naam 1] een uittredingsprocedure gestart bij de rechtbank Haarlem waarin hij de overname van zijn aandelen in [eiser 4] door [eiser 1] en [eiser 2] vorderde.
Verder heeft [naam 1] op 8 juli 2015 om een enquêteprocedure verzocht. De Ondernemingskamer heeft bij beschikking van 5 januari 2016 een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken binnen [eiser 4] . In dit kader en in afwachting van de uitkomst van de uittredingsprocedure heeft de Ondernemingskamer mr. [naam 2] (hierna: [naam 2] ) benoemd tot bestuurder van [eiser 4] en uitgesproken dat hij vanuit deze functie mogelijk (alsnog) een minnelijk regeling kon treffen tussen [eiser 4] en [naam 1] . [naam 2] is vanaf 28 april 2016 tot en met 25 juli 2019 bestuurder van [eiser 4] geweest.
2.6.
Er bestaat een kennelijk tussen [naam 2] en [naam 1] uitgewisseld document gedateerd 15 februari 2019 met de titel ‘Structuurvoorstel tbv doorbraak schikking [naam 1] / [eiser 4] ’ (hierna: de Package Deal). De Package Deal luidt als volgt, voor zover hier van belang:
“Package deal(…)Waardering van het 20% belang [naam 1] : Middels gezamenlijke opdracht aan [gedaagde 1] ,waarbij [eiser 4] en [naam 1] het resultaat op voorhandaccepteren(…)Voorstel bandbreedte ‘vooraf’: Minimaal €4.000.000 en maximaal €7.000.000Onder afspraak de waardeerder hierover niet teinformeren(…)”
2.7.
Op 15 maart 2019 hebben [naam 2] en [naam 1] een vaststellingsovereenkomst gesloten. De vaststellingovereenkomst (hierna: VSO) luidt als volgt, voor zover hier van belang:
1 Bindende vaststelling van de prijs van de [naam 1] Aandelen
1.1
Binnen 3 werkdagen na ondertekening van deze Vaststellingsovereenkomst geven Partijen aan drs. [deskundige 1] RA RV en drs. [deskundige 2] RC RV verbonden aan [gedaagde 1] (hierna: de “Deskundigen”) de opdracht om (…) tussen Partijen bindend de prijs van de [naam 1] Aandelen vast te stellen, een en ander met inachtneming van de bepalingen en de uitgangspunten zoals vastgelegd in deze Vaststellingsovereenkomst. (…)
1.2
Bij de vaststelling van de prijs van de [naam 1] Aandelen zullen de Deskundigen de navolgende uitgangspunten dienen te hanteren (…)(ii) de Deskundigen zijn vrij in de keuze voor de te hanteren waarderingsmethode en/of de te hanteren combinatie van waarderingsmethoden. (…)
1.6
[naam 1] en [eiser 4] zullen gezamenlijk de opdrachtgevers van [gedaagde 1] / de Deskundigen zijn.(…)”
2.8.
[naam 2] heeft met [gedaagden] contact opgenomen in verband met de opdracht. Hierop heeft [gedaagden] op 19 maart 2019 een brief aan [eiser 4] en [naam 1] gestuurd waarin zij de opdracht bevestigde en haar plan van aanpak ten behoeve van de indicatieve prijsvaststelling uiteen zette. De brief (hierna: de Opdrachtbrief) luidt als volgt, voor zover hier van belang:
“- [eiser 4] B.V.
ter attentie van de heer mr. [naam 2]
- De heer [naam 1]
(…) Wij verwijzen naar de van u ontvangen vaststellingsovereenkomst d.d. 15 maart 2019 (‘VSO’) en de telefonische bespreking op 18 maart jl. De heer [naam 2] vertegenwoordigt [eiser 4] B.V. (‘ [eiser 4] ’) als door de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam benoemde bestuurder (…). [naam 1] en [eiser 4] zijn gezamenlijke opdrachtgevers en wij duiden hen hierna aan als ‘partijen’.
De VSO beoogt een slepend juridisch conflict tussen de aandeelhouders en omtrent [eiser 4] te beëindigen.
U heeft in dat kader behoefte aan een vaststelling van de prijs van de aandelen van [naam 1] in [eiser 4] . Hiertoe overweegt u een opdracht aan ons bureau te doen verstrekken teneinde op zeer korte termijn deze prijs vast te stellen.
Als bijzondere omstandigheid bij de opdracht geldt dat geheimhouding betracht dient te worden, en dat dit ook meebrengt dat wij niet spreken met de heer [eiser 1] , de accountant en de leden van het MT van [eiser 4] .(…)

2.Relevante feiten en omstandigheden

Basis voor onze werkzaamheden is de VSO (…). Wij verwijzen naar de daarin opgenomen afspraken, in het bijzonder naar artikel 1 (“Bindende vaststelling van de prijs van de [naam 1] Aandelen”) dat bepalingen bevat die voor ons relevant zijn.

3.Plan van aanpak

Onze aanpak bestaat uit de volgende stappen:
Verkrijging van schriftelijke documentatie(…)
Bespreking

(…)

3.
Concept-rapportage(…)
4.
Definitieve rapportage(…)

4.4 Waarderingsmethode

Conform de VSO zijn wij vrij in de keuze voor de te hanteren waarderingsmethode en/of de te hanteren combinatie van waarderingsmethoden. (…)

5.Beroepsvoorschriften

(…) Er is sprake van met de opdrachtgevers overeengekomen beperkingen in de waarderingswerkzaamheden. Wij krijgen geen toegang tot de heer [eiser 1] en andere relevante functionarissen. De voor ons beschikbare informatie is gelimiteerd en voorts is sprake van een gewenste korte doorlooptijd.
Wij kunnen de opdracht uitvoeren conform NiRV Richtlijn 530, Waarderingswerkzaamheden met als doel de afgifte van een Rapport inzake een indicatieve Waardering. Wij wijzen partijen er uitdrukkelijk op dat als wij aanvullende werkzaamheden zouden verrichten er andere onderwerpen naar voren kunnen komen die voor rapportering in aanmerking komen en mogelijk van materiële invloed kunnen zijn op de uitkomst van onze waarderingswerkzaamheden.
Doel van de onderhavige opdracht is de bindende prijsvaststelling als bepaald in artikel 1.1 van de VSO. Partijen zijn ermee bekend dat de door ons uit te voeren waardering een indicatief karakter zal hebben. Het is een zelfstandig besluit van partijen om de uitkomst van deze waardering te doen gelden als bindende prijsvaststelling. (…)

8.Voorbehouden en beperkingen aansprakelijkheid

(…) In het dossier is sprake van talrijke juridische procedures. Mede in dit verband verzoeken wij de partijen zoals genoemd bij de aanhef van deze brief (mede namens de aan hen gelieerde entiteiten), jegens ons te verklaren dat zij geen civielrechtelijke of tuchtrechtelijke procedures zullen aanspannen tegen [gedaagde 1] , tegen ondergetekenden alsmede tegen de kantoorgenoten van [gedaagde 1] , direct of indirect in verband met [eiser 4] en onze werkzaamheden voor [eiser 4] , een en ander behoudens opzettelijk of bewust roekeloos onjuist handelen.
Voorts zijn wij met [eiser 4] overeengekomen dat [eiser 4] (mede namens de aan haar gelieerde entiteiten) dat zij ons schadeloos zal stellen in geval derden civielrechtelijke procedures in verband met beroepsaansprakelijkheid of tuchtrechtelijke procedures tegen [gedaagde 1] , tegen ondergetekenden alsmede tegen kantoorgenoten van [gedaagde 1] , in direct of indirect verband met de onderhavige advisering, zullen aanspannen, voorzover deze niet is gedekt onder onze beroepsaansprakelijkheidsverzekering en behoudens opzettelijk of bewust roekeloos onjuist handelen. (…)”
2.9.
Op 8 april 2019 heeft [gedaagden] het door haar opgestelde concept rapport
Indicatieve waardering [eiser 4] B.V.(hierna: het concept rapport) verstuurd naar [naam 2] en [naam 1] . In het concept rapport heeft [gedaagden] de prijs van de [naam 1] Aandelen vastgesteld op een bedrag van € 3.364.000,-.
2.10.
[naam 2] en [naam 1] zijn in de gelegenheid gesteld om commentaar te leveren op het concept rapport en hebben beiden van deze gelegenheid gebruik gemaakt. [naam 2] heeft het concept rapport laten controleren door BFI en [naam 1] door [naam 3] .
2.11.
Bij brief van 15 april 2019 heeft de (toenmalige) advocaat van [naam 1] , mr. Olden, aan [gedaagden] bericht dat uit het concept rapport blijkt dat [gedaagden] zich niet heeft gehouden aan de opdracht. Het gaat om afwijkingen van de opdracht die een materiële invloed hebben op de uitkomst van de prijsbepaling van de [naam 1] Aandelen ten nadele van [naam 1] .
2.12.
De volgende dag heeft mr. Olden per mail aan [gedaagden] geschreven dat [naam 1] van [gedaagden] de toezegging wil dat aan hem een gewijzigd concept rapport wordt voorgelegd. Indien [gedaagden] dit niet toezegt, ziet [naam 1] geen andere mogelijkheid dan de opdracht op te zeggen.
2.13.
Op 19 april 2019 heeft [gedaagden] haar definitieve rapport
Indicatieve waardering [eiser 4] B.V.(hierna: het Rapport) verstuurd naar [naam 2] en [naam 1] . Het rapport bevat onder meer een hoofdstuk waarin de waarderingsmethode staat beschreven. Bijlage 1 bevat een lijst van de gebruikte informatie en in bijlage 5 heeft [gedaagden] een reactie gegeven op de commentaren van BFI ( [naam 2] ) en [naam 3] ( [naam 1] ) en benoemd in welke commentaren zij aanleiding zag om het concept rapport aan te passen. [gedaagden] heeft de prijs van de [naam 1] Aandelen in dit rapport vastgesteld op € 4.093.000,-.
2.14.
Op 11 juni 2019 heeft de Ondernemingskamer bij eindarrest in de uittredingsprocedure de vordering van [naam 1] tot overname van zijn aandelen in [eiser 4] door [eiser 1] en [eiser 2] afgewezen.
2.15.
[eiser 4] , vertegenwoordigd door [naam 2] , heeft op 10 juli 2019 de [naam 1] Aandelen gekocht voor een bedrag van ruim € 4 miljoen.
2.16.
Bij brief van 29 maart 2022 heeft de heer M.J.J. van Prooijen, NiRV-directeur, op verzoek van [gedaagden] , het volgende geschreven, voor zover hier van belang:
“(…) De NiRV-Richtlijnen beoogden praktische aanknopingspunten voor de uitvoering van Waarderingswerkzaamheden. De NiRV-Richtlijnen hadden uitdrukkelijk de status van aanbeveling (…) De NiRV-Richtlijnen beschreven de in de praktijk veel voorkomende varianten van waarderingsrapporten, zonder hiermee een limitatieve opsomming te geven van verschillende soorten rapporten die RV’s[rechtbank: Register Valuators]
ten dienste staan. De afspraken tussen de RV en haar opdrachtgever(s) zijn altijd leidend (geweest) in de uitvoering van waarderingswerkzaamheden en de wijze van rapporteren over de werkzaamheden. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eisers 1 t/m 4] vordert, kort gezegd, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht verklaart dat [gedaagden] niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend RV, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers 1 t/m 4] , door het Rapport op onduidelijke wijze, op ondeugdelijke gronden en op basis van tekortschietende gegevens op te stellen en uit te geven, en
voor recht verklaart dat [gedaagden] niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend RV, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers 1 t/m 4] , door het nalaten om maatregelen te treffen ter voorkoming dat derden, zoals de Ondernemingskamer en [eisers 1 t/m 4] , aan het Rapport een onjuiste betekenis, met name als ‘bindende prijsvaststelling van de [naam 1] Aandelen’, toekennen, en
primair:voor recht verklaart dat het Rapport niet een vaststellingovereenkomst is in de zin van artikel 7:900 BW en niet een bindend advies vormt in de zin van de VSO,
subsidiair:het Rapport als vaststellingsovereenkomst, dan wel als bindend advies, vernietigt omdat de inhoud en wijze van totstandkoming in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, en
voor recht verklaart dat de bepalingen in de Opdrachtbrief waarin [eiser 4] aan [gedaagden] kwijting vooraf verleende en [gedaagden] vrijwaarde inzake ‘civielrechtelijke of tuchtrechtelijke procedures’ buiten toepassing blijven omdat die in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, en
[gedaagden] veroordeelt tot intrekking van het Rapport onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat zij niet aan die veroordeling voldoet, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 500.000,
[gedaagden] veroordeelt in de proces- en nakosten.
3.2.
[eisers 1 t/m 4] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagden] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend Register Valuator betaamt, dan wel dat [gedaagden] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Door de Opdrachtbrief te aanvaarden en te blijven uitvoeren, terwijl zij over geringe informatie beschikte en niet met [eiser 1] of andere relevante functionarissen mocht praten heeft [gedaagden] in strijd met de NiRV gedragsregels gehandeld. [gedaagden] heeft het Rapport gepresenteerd als ‘bindende prijsstelling’, terwijl het een indicatieve waardering van het aandelenpakket van [naam 1] betrof. Onduidelijk is hoe en op welke gronden het Rapport tot stand is gekomen en waarom binnen drie dagen na het uitbrengen van het concept rapport de prijswaardering van de [naam 1] Aandelen is verhoogd van ruim € 3,3 miljoen naar ruim € 4 miljoen. Tot slot is [gedaagden] de opdracht blijven uitvoeren en heeft zij het Rapport niet introkken toen zij bekend werd met de Package Deal.
3.3.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eisers 1 t/m 4] dan wel afwijzen van de vorderingen, met veroordeling van [eisers 1 t/m 4] in de proces- en nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In de Opdrachtbrief is een kwijting- en vrijwaringsbeding opgenomen, waarop [gedaagden] zich beroept. Dit meest verstrekkende verweer zal de rechtbank eerst behandelen. De door [eisers 1 t/m 4] onder 4 ingestelde vordering heeft op dezelfde bedingen betrekking. Daarom zal deze vordering en de deels daarmee samenhangende vordering onder 1 eerst worden beoordeeld.
Kwijting- en vrijwaringsbeding (vordering 4)
4.2.
[eisers 1 t/m 4] stelt dat [gedaagden] het kwijtings- en vrijwaringsbeding in de Opdrachtbrief (zie 2.8 onder 8) als oneigenlijke voorwaarden heeft bedongen. Dit zijn voor [eisers 1 t/m 4] onredelijke en onredelijk bezwarende bedingen. De bedongen contractuele kwijting en vrijwaring op zichzelf, maar ook het beroep van [gedaagden] daarop is in de gegevens omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Daarnaast had [gedaagden] , gelet op deze bedingen, de opdracht voor het opstellen van het Rapport niet mogen aannemen. Aldus [eisers 1 t/m 4]
4.3.
[gedaagden] beroept zich ten aanzien van zowel [eiser 4] als [eisers 1 t/m 3] op het contractuele kwijting- en vrijwaringsbeding. Vaststaat dat de Opdrachtbrief is gericht aan en ondertekend is door [naam 2] , namens [eiser 4] . Ten tijde van het overeenkomen van de Opdrachtbrief was [naam 2] de door de Ondernemingskamer benoemde bestuurder van [eiser 4] . [naam 2] was dus bevoegd om namens [eiser 4] overeenkomsten te sluiten. Dit betekent dat de Opdrachtbrief tussen [eiser 4] en [gedaagden] rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat [eiser 4] daaraan is gebonden. Dit ligt anders ten aanzien van [eisers 1 t/m 3] Weliswaar zijn [eisers 1 t/m 3] gelieerd aan [eiser 4] , maar zij staan niet in de aanhef van de Opdrachtbrief vermeld en evenmin is vast komen te staan dat [naam 2] hen rechtsgeldig vertegenwoordigde. Dit heeft tot gevolg dat [eisers 1 t/m 3] niet gebonden zijn aan het contractuele kwijting- en vrijwaringsbeding. [gedaagden] kan zich jegens [eiser 4] wel beroepen op het kwijting- en vrijwaringsbeding.
4.4.
Het beroep van [gedaagden] op het kwijtings- en vrijwaringsbeding is in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende feiten en omstandigheden. Zoals [gedaagden] heeft aangevoerd is het niet ongebruikelijk om een dergelijk beding op te nemen. Dit volgt uit Richtlijn 530 waarin door de NiRV wordt aanbevolen om
expliciete aansprakelijkheidsbeperkingenop te nemen. Daarbij komt dat [gedaagden] eerder om vrijwaring heeft gevraagd en die heeft gekregen. In 2018 was de heer [deskundige 2] , vanuit [gedaagden] , door de Ondernemingskamer aangewezen als controller in verband met de geconsolideerde jaarrekening 2017 van [eiser 4] . [deskundige 2] heeft verzocht om een verklaring van [eisers 1 t/m 4] dat zij zouden afzien van het aanspannen van civiel- of tuchtrechtelijke procedures tegen [gedaagden] [eisers 1 t/m 4] hebben deze verklaring destijds afgegeven. In de gegeven omstandigheden, waarbij [eiser 4] en [naam 1] een geschil hadden en [gedaagden] een opdracht kreeg die door de opdrachtgevers was bedoeld om dat geschil te beëindigen, is het niet onbegrijpelijk dat deze bedingen in de Opdrachtbrief zijn opgenomen. In deze situatie konden zij bijdragen aan de onafhankelijkheid van de RV. Bovendien hebben [eisers 1 t/m 3] onvoldoende onderbouwd dat het beroep van [gedaagden] op deze bedingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.5.
De tussenconclusie is dat [eiser 4] gebonden is aan de Opdrachtbrief met het daarin opgenomen kwijtings- en vrijwaringsbeding en dat het beroep van [gedaagden] daarop niet onaanvaardbaar is. Dit heeft als gevolg dat [eiser 4] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen. [eiser 4] heeft zich immers verbonden om geen procedures tegen [gedaagden] aan te zullen spannen. Daarnaast is [eiser 4] gehouden [gedaagden] schadeloos te stellen in geval derden (zoals [eisers 1 t/m 3] ) procedures in verband met de advisering ingevolge de opdracht aanspannen. Nu die vrijwaring indirect voor rekening van [eisers 1 t/m 3] komt, is het de vraag in hoeverre [eisers 1 t/m 3] nog een belang bij hun vordering hebben.
4.6.
De rechtbank zal hierna vordering 4 en de overige vorderingen van [eisers 1 t/m 3] kort (verder) behandelen voor zover [eisers 1 t/m 3] daar een belang bij hebben, anders dan ter verkrijging van een schadevergoeding van [eiser 4] .
Aannemen en totstandkoming van het Rapport (vordering 4 en 1)
4.7.
[eisers 1 t/m 3] stellen zowel bij vordering 4 als 1 dat [gedaagden] de opdracht tot de waardering van de [naam 1] Aandelen niet had mogen aannemen dan wel uitvoeren. De rechtbank volgt [eisers 1 t/m 3] daarin niet. [naam 1] en [eiser 4] , vertegenwoordigd door haar (door de Ondernemingskamer benoemde) bestuurder [naam 2] , hebben samen aan [gedaagden] de opdracht gegeven tot het opstellen van het Rapport (hierna: de Opdrachtgevers). [gedaagden] had geen reden om de dienstverlening die haar werd verzocht te weigeren dan wel te beëindigen en het was niet aan haar om in de overwegingen te treden die hen tot de opdracht bewogen. Dit geldt te meer omdat in de Opdrachtbrief en ook in het Rapport de werkwijze van [gedaagden] is opgenomen. [gedaagde 1] is transparant geweest over haar beperkingen en wijze van werken. In het Rapport is een lijst opgenomen van de bij de waardering gebruikte informatie. [gedaagden] heeft het plan van aanpak, de waarderingsmethode en de met de Opdrachtgevers overeengekomen beperkingen in de waarderingswerkzaamheden benoemd, en het karakter dat het Rapport zou hebben. Benoemd is dat het Rapport een indicatieve waardering van de [naam 1] Aandelen zou geven en dat een meer uitgebreid onderzoek van invloed kon zijn op de hoogte van de prijsvaststelling van de aandelen. Anders dan door [eisers 1 t/m 3] is aangevoerd, is er geen sprake van handelen in strijd met NiRV gedragsregels 230 sub b en 250. Daarnaast zijn volgens het NiRV de afspraken tussen de RV en haar opdrachtgevers leidend. De Opdrachtgevers en [gedaagden] hebben afspraken gemaakt over de uitvoering van de waarderingswerkzaamheden en [gedaagden] heeft zich daaraan gehouden. Hiermee faalt de stelling van [eisers 1 t/m 3] dat het Rapport op basis van tekortschietende gegevens is opgesteld. De Opdrachtgevers hadden immers zelf beperkingen in de beschikbare informatie aangebracht. Bij deze stand van zaken mocht [gedaagden] de opdracht aannemen en een (indicatieve) waardering van de [naam 1] Aandelen uitbrengen.
4.8.
[eisers 1 t/m 3] stellen verder dat [gedaagden] heeft gehandeld in strijd met NiRV gedragsregel 230 sub c omdat de prijs, althans de bandbreedte, van de [naam 1] Aandelen vooraf door de Opdrachtgevers in de Package Deal is bepaald, en dat [gedaagden] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers 1 t/m 3] door de waarderingswerkzaamheden desondanks uit te voeren. [gedaagden] betwist dit en voert aan dat zij niet op de hoogte was van de Package Deal. De rechtbank constateert dat in de Package Deal staat dat de waardeerder, [gedaagden] , niet wordt geïnformeerd over de gemaakte prijsafspraak. Dit strookt met de verklaring van [gedaagden] dat zij geen kennis had van de door de Opdrachtgevers gemaakte prijsafspraak. Het was immers ook niet de bedoeling dat zij daarover zou worden ingelicht. Nu [eisers 1 t/m 3] niet nader hebben toegelicht (anders dan dat het te toevallig is dat het bedrag boven de € 4 miljoen uitkwam, waarover meer in de volgende rechtsoverweging) waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagden] wel kennis had van de Package Deal, wordt hieraan voorbij gegaan.
4.9.
Tot slot stellen [eisers 1 t/m 3] dat [gedaagden] onrechtmatig heeft gehandeld door binnen drie dagen na het uitbrengen van het concept rapport en op basis van onbegrijpelijke grondslagen de prijsvaststelling van de [naam 1] Aandelen te verhogen van ruim € 3,3 miljoen naar ruim € 4 miljoen. [gedaagden] betwist dat zij onder druk is gezet door [naam 1] , of dat zij daarvan onder de indruk was, en heeft toegelicht dat zij op basis van de commentaren van de Opdrachtgevers op het concept rapport is gekomen tot de verhoogde prijsvaststelling van € 4.093.000,-. [gedaagden] heeft verwezen naar bijlage 5 van het Rapport waarin zij een reactie heeft gegeven op alle commentaren, gemotiveerd heeft waarom zij wel of niet een opmerking overnam en welke aanpassingen dientengevolge werden doorgevoerd. Daarnaast heeft zij in haar productie 9 toegelicht tot welke aanpassingen de diverse commentaren namens [eiser 4] en [naam 1] zouden hebben geleid. Dat de uiteindelijke prijsvaststelling binnen de bandbreedte van de Package Deal valt, berust op toeval. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van [gedaagden] , had het op de weg van [eisers 1 t/m 3] gelegen het gestelde onrechtmatig handelen nader toe te lichten, hetgeen zij hebben nagelaten. Dit heeft tot gevolg dat [eisers 1 t/m 3] onvoldoende hebben onderbouwd dat de prijsvaststelling van de [naam 1] Aandelen op onbegrijpelijke gronden is verhoogd van ruim € 3,3 miljoen naar ruim
€ 4 miljoen.
Toekennen onjuiste betekenis aan het Rapport (vordering 2)
4.10.
Volgens [eisers 1 t/m 3] heeft [gedaagden] verder onrechtmatig gehandeld door de prijsvaststelling te presenteren als bindende prijs, terwijl het Rapport een indicatieve waardering van de [naam 1] Aandelen betrof. De rechtbank constateert dat de VSO voorzag in een opdracht tot een bindende prijsvaststelling van de [naam 1] Aandelen. In de Opdrachtbrief gaat [gedaagden] weliswaar uit van de VSO als basis voor haar opdracht, maar vermeldt zij dat partijen ermee bekend zijn dat de door haar uit te voeren waardering een indicatief karakter zal hebben en dat het een zelfstandig besluit van partijen is om de uitkomst als bindende prijsvaststelling te doen gelden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eisers 1 t/m 3] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de RV op basis van Richtlijn 530, niet een indicatieve waardering mag uitbrengen die door opdrachtgevers gebruikt wordt als een vaste prijsbepaling. Daar komt bij dat de afspraken tussen de RV en haar opdrachtgevers leidend zijn in de wijze van rapporteren over de werkzaamheden. [gedaagden] heeft in de Opdrachtbrief en het Rapport de werkwijze, overeengekomen beperkingen en de gevolgen daarvan benoemd. Hieruit is steeds duidelijk gebleken dat [gedaagden] als gevolg van de beperkingen slechts tot een indicatieve waardering zou komen, hetgeen [gedaagden] ook heeft gedaan. Het is aan de Opdrachtgevers zelf wat zij vervolgens met de uitkomst van het Rapport doen. Het kan dan ook niet aan [gedaagden] worden tegengeworpen dat de Opdrachtgevers de prijsvaststelling van [gedaagden] als bindende prijsvaststelling hebben gebruikt.
Geen vaststellingsovereenkomst of bindend advies, vernietigen Rapport (vordering 3)
4.11.
[gedaagden] heeft terecht aangevoerd dat [eisers 1 t/m 3] zowel in hun dagvaarding als op zitting niet dan wel onvoldoende hebben toegelicht op welke grondslag zij deze vorderingen baseert en wat het belang daarbij is. Ook hebben [eisers 1 t/m 3] hun stelling dat het Rapport geen vaststellingsovereenkomst is in de zin van artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek en geen bindend advies is, onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Daar komt bij dat [gedaagden] het belang van [eisers 1 t/m 3] bij de gevorderde verklaring voor recht betwist, waardoor op [eisers 1 t/m 3] de stelplicht en bewijslast rust dat zij wel een belang hebben. [1] [eisers 1 t/m 3] hebben niet aan deze stelplicht voldaan. Bovendien is vernietiging niet mogelijk, omdat [naam 1] als een van de Opdrachtgevers geen partij is in deze procedure. Dit geldt te meer nu [naam 1] als houder en overdrager van de aandelen vermoedelijk belang heeft bij het blijven voortbestaan van het Rapport. De vordering onder 3 wordt daarom afgewezen.
Intrekken van het Rapport (vordering 5)
4.12.
Tot slot betogen [eisers 1 t/m 3] dat de Package Deal voor [gedaagden] reden moest zijn om het Rapport in te trekken. De rechtbank volgt hen daarin niet. Nergens is uit gebleken dat [gedaagden] voor 19 april 2019, de datum waarop het Rapport is afgeleverd, op de hoogte was van de Package Deal of de daarin gemaakte prijsafspraak. De Package Deal heeft dan ook geen invloed gehad op het rapport. De vordering tot het intrekken van het Rapport wordt daarom afgewezen.
Slotsom en proceskosten
4.13.
De slotsom is dat de stellingen van [eisers 1 t/m 3] onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat [gedaagden] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend Register Valuator mag worden verwacht. Van onrechtmatig handelen door [gedaagden] is evenmin sprake. De daarop gebaseerde vorderingen onder 1 en 2 zullen daarom worden afgewezen. In het voorgaande is reeds overwogen dat de vorderingen onder 3, 4 en 5 eveneens worden afgewezen.
4.14.
[eisers 1 t/m 4] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat
996,00(2,0 punten × tarief € 498,00)
Totaal € 1.663,00
4.15.
Nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als hierna onder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eiser 4] niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
5.2.
wijst de vorderingen ingesteld door [eisers 1 t/m 3] af,
5.3.
veroordeelt [eisers 1 t/m 4] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.663,00,
5.4.
veroordeelt [eisers 1 t/m 4] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers 1 t/m 4] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, rechter, bijgestaan door mr. S.P.F. Sneeboer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.