ECLI:NL:RBAMS:2022:2835

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
13/674006-20 (strafzaak)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor oplichting en gewoontewitwassen in Amsterdam

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2022 uitspraak gedaan tegen een 38-jarige man, die werd beschuldigd van oplichting en gewoontewitwassen. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd ervan beschuldigd in de periode van 1 september 2017 tot en met 3 april 2019 verschillende bedrijven, waaronder Integra Polonia, te hebben opgelicht voor een totaalbedrag van € 18.415,82. Daarnaast werd hem gewoontewitwassen ten laste gelegd van € 33.690,-, een Cartier horloge, dure kledingstukken en een BMW. Tijdens de zitting op 12 mei 2022 heeft de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, de verdachte beschuldigd van deze feiten, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting, maar niet aan gewoontewitwassen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de herkomst van de in beslag genomen goederen en dat de verdachte niet kon worden gelinkt aan de misdrijven die aan hem waren ten laste gelegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft de schadevergoeding aan de benadeelde partij Integra Polonia toegewezen tot een bedrag van € 3.746,47, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf 1] niet-ontvankelijk verklaard, omdat de indiener niet kon aantonen dat hij bevoegd was om de vordering in te dienen. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen goederen beoordeeld en bepaald dat de Nokia telefoon verbeurd verklaard moet worden, terwijl andere goederen aan de rechthebbenden moeten worden teruggegeven. De uitspraak benadrukt de ernst van oplichting en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674006-20 (strafzaak)
Datum uitspraak: 25 mei 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Jonk, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – onder feit 1 ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 september 2017 tot en met 3 april 2019 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het oplichten van de bedrijven Integra Polonia en [naam bedrijf 1] voor een totaalbedrag van € 18.415,82. Onder feit 2 is ten laste gelegd dat verdachte zich in de periode van 16 mei 2017 tot en met 3 april 2019 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van € 33.690,-, een Cartier horloge, dure kledingstukken en een voertuig van het merk BMW. Subsidiair is dit ten laste gelegd als eenvoudig witwassen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
De inleiding
Op 23 januari 2018 heeft [naam 1] (hierna: [naam 1] ) namens het bedrijf [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ) aangifte gedaan van oplichting. De naam van [naam bedrijf 2] zou door een ander, genaamd [naam 2] , zijn gebruikt bij het aanbieden van goederen. Verschillende bedrijven hebben via vermeende websites van [naam bedrijf 2] goederen besteld en daarvoor betaald. De goederen zijn echter nooit geleverd. De benadeelde bedrijven zijn vervolgens bij de daadwerkelijke eigenaar van [naam bedrijf 2] , namelijk [naam 1] , uitgekomen. [naam 1] heeft verklaard dat hij geen wetenschap heeft van deze bestellingen en betalingen. Naar aanleiding van de aangifte van [naam 1] heeft de politie een onderzoek naar de oplichting ingesteld. Hieruit is naar voren gekomen dat mogelijk twaalf bedrijven, waaronder Integra Polonia en [naam bedrijf 1] , voor een schadebedrag van totaal € 96.892,46 zijn opgelicht.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat verdachte Integra Polonia en [naam bedrijf 1] heeft opgelicht en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, , waarbij het onderdeel medeplegen niet kan worden bewezen.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Vrijspraak van het gewoontewitwassen en eenvoudig witwassen (feit 2)
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Witwassen kan bewezen worden verklaard wanneer ofwel op grond van de beschikbare bewijsmiddelen een rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf waaruit de betreffende voorwerpen afkomstig zijn ofwel, indien dit verband niet kan worden gelegd, dat het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vast stellen dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen verkregen zijn uit een specifiek (eigen) misdrijf.
Voor een bewezenverklaring van witwassen is dan vereist dat komt vast te staan dat de ten laste gelegde voorwerpen middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden. Allereerst zal in dit geval moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
In tegenstelling tot de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een vermoeden van witwassen van de ten laste gelegde voorwerpen. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
Op de Nederlandse bankrekening van verdachte is ruim € 35.500,- bijgeschreven en een soortgelijk bedrag is ook weer afgeschreven. Uit het dossier blijkt niet wat de herkomst is van dit geldbedrag. Daarnaast zijn er in de woning op het [adres] , waar verdachte op dat moment verbleef, kassabonnen van kleding met een totaalbedrag van € 13.466,-, een Cartier horloge, 37 items dure merkkleding, facturen van een contante betaling van € 15.500,- voor een BMW en facturen van reparatiekosten van € 3.048,71 aangetroffen.
Het dossier bevat een overzicht van een Nederlandse bankrekeningnummer dat op naam van verdachte staat voor de periode 1 april 2017 tot en met 8 april 2019. Hoewel vaststaat dat verdachte in Zweden staat ingeschreven, is geen onderzoek gedaan naar zijn bankrekening in Zweden. Verder heeft verdachte bij de politie op 3 april 2019 verklaard dat hij handelt in auto’s en onderdelen daarvan. Op de terechtzitting van 12 mei 2022 heeft verdachte daaraan toegevoegd dat hij auto’s importeert en exporteert en dat zijn bedrijf in Ghana is gevestigd. Verdachte zou beschikken over bankrekeningen in Nederland, Zweden en Ghana.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze bevindingen geen gerechtvaardigd vermoeden van witwassen kan worden aangenomen. Het aantreffen van luxegoederen en grote contante betalingen op zichzelf is daarvoor niet voldoende. Onderzoek naar inkomsten en vermogen van verdachte in Zweden en Ghana is achterwege gebleven. Daarom kan niet op voorhand worden uitgesloten dat verdachte over voldoende legale inkomsten kon beschikken om deze uitgaven te doen.
3.4.2.
Oplichting (feit 1)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van de bedrijven Integra Polonia en [naam bedrijf 1] in de periode van 1 april 2018 tot en met 1 september 2018. Van medeplegen wordt hij vrijgesproken.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIhet volgende vast.
Op grond van de aangifte van [naam 1] namens [naam bedrijf 2] kan worden vastgesteld dat de gegevens van voornoemd bedrijf valselijk zijn gebruikt door een ander dan de eigenaar van [naam bedrijf 2] .
Op 20 februari 2019 is namens het bedrijf Integra Polonia aangifte gedaan van oplichting en daaruit blijkt het volgende. De directeur van dit bedrijf heeft in juni 2018 voor het eerst contact gehad met [naam 2] via het e-mailadres [e-mail adres] . Na langere tijd via e-mail te hebben gecommuniceerd, heeft Integra Polonia drankwaren besteld en op 23 augustus 2018 een gedeelte van de aankoopsom, te weten € 3.746,47, aanbetaald op een bankrekeningnummer ten name van [naam bedrijf 2] . Integra Polonia heeft de goederen vervolgens nooit ontvangen.
Op 14 juni 2018 is namens het bedrijf [naam bedrijf 1] aangifte gedaan van oplichting en daaruit blijkt het volgende. [naam 3] (hierna: [naam 3] ) is via de website [website] bij het bedrijf [naam bedrijf 2] terecht gekomen, dat zich presenteerde als een bedrijf dat drankwaren levert. Zij heeft telefonisch contact gehad met dit bedrijf om informatie in te winnen. Vervolgens is zij meerdere keren door een man gebeld met aanbiedingen en hij heeft haar overgehaald om bij zijn bedrijf te bestellen. [naam 3] heeft uiteindelijk namens [naam bedrijf 1] drankwaren bij [naam bedrijf 2] besteld. Zij heeft verklaard dat zij op 27 april 2017 een bedrag daarvoor heeft overgemaakt. Uit de bijgevoegde betaalbevestiging blijkt dat die betaling op 3 mei 2018 heeft plaatsgevonden voor een bedrag van USD 5.605,65 (naar de koers van die dag € 4.674,55). Daarna is aan [naam 3] gevraagd om de rest van het geldbedrag over te maken. [naam bedrijf 1] heeft gezien de betaalbevestiging op 18 mei 2018 USD 6.628,11 (naar de koers van die dag € 5.625,94) betaald. Beide betalingen zijn gedaan naar een bankrekeningnummer ten name van [naam bedrijf 2]
Uit het dossier blijkt dat op de website [website] het telefoonnummer [nummer] als telefoonnummer van [naam bedrijf 2] staat vermeld. Dit telefoonnummer peilde op 12 maart 2019 uit op het [adres] in [plaats] .
De politie heeft vervolgens van 13 maart 2019 tot en met 18 maart 2019 een camera op de voordeur van voornoemd adres geplaatst. Op basis van de camerabeelden kon worden vastgesteld dat één man (man 1), verbleef op het adres. Uit een vergelijking van de camerabeelden met de telecomgegevens van het telefoonnummer eindigend op - [nummer] is gebleken dat wanneer man 1 zich verplaatst, dat dan ook dit telefoonnummer zich verplaatst. Zo is er op 15 maart 2019 een gesprek gestart met het telefoonnummer eindigend op - [nummer] . Tijdens het gesprek is te zien dat man 1 de woning verlaat en daarbij een smartphone in zijn linkerhand vasthoudt en deze naar zijn linker oor beweegt. Op diezelfde dag verlaat man 1 om 19:18:34 uur de woning met een weekendkoffer. Vanaf 19:36:14 uur verplaatst de telefoon zich naar het zuiden waarbij de telefoon uiteindelijk in Rotterdam uitstraalt. Ook op 16 maart 2019 straalt de telefoon in Rotterdam uit en is er geen activiteit bij de woning waargenomen. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat man 1de gebruiker is van het telefoonnummer eindigend op - [nummer] .
Op 3 april 2019 is een doorzoeking geweest op het [adres] . Verdachte lag op dat moment te slapen op de bank naast de salontafel in de woonkamer. Tevens was verdachte de enige aanwezige in de woning. Vlak voor de doorzoeking is het telefoonnummer, dat op de website [website] stond vermeld, veranderd naar het telefoonnummer [nummer] . Tijdens de doorzoeking is op de salontafel in de woonkamer een Nokia telefoon met dat telefoonnummer aangetroffen. Op de salontafel stond ook een HP laptop, die aan stond. Op de laptop werd een Skype chatgesprek aangetroffen waarin werd gerefereerd aan [website] als zijnde de nieuwe domeinnaam. Ook zijn er drie .icon bestanden gevonden die overeenkomen met de invoices (facturen) die door ‘ [naam 2] ’ namens [naam bedrijf 2] waren verstuurd. De opmaak van de invoices die door [naam bedrijf 1] en Integra Polonia zijn ontvangen, kwamen overeen met de aangetroffen .icon afbeeldingen op deze laptop. Verder zijn er diverse bankbescheiden aangetroffen op naam van [verdachte] , waaronder een bankpas. Op 15 en 16 maart 2019 zijn met deze bankpas uitgaven in Rotterdam gedaan. Dit komt overeen met het uitstralen van het telefoonnummer eindigend op - [nummer] op diezelfde dagen in Rotterdam.
Verdachte is door een verbalisant herkend als man 1 die op voornoemde camerabeelden is waargenomen. De herkenning werd versterkt doordat de kleding die hij op de camerabeelden (foto 16) droeg in de kledingkast van het [adres] is aangetroffen.
De eigenaar van [adres] en tevens de neef van verdachte, [naam 4] (hierna: [naam 4] ) heeft verklaard dat er geen voorwerpen, zoals kleding, telefoons en laptops, van hem in de woning lagen.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij sinds vier weken voorafgaand aan zijn aanhouding in de woning op het [adres] verbleef. In het verhoor van 5 april 2019 heeft verdachte verklaard dat er twee sleutels van de woning waren, maar dat één daarvan is kwijtgeraakt. Voordat [naam 4] wegging heeft verdachte één sleutel van hem gekregen. De rechtbank stelt vast dat verdachte als enige over een sleutel beschikte.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor oplichting is vereist dat verdachte bij een ander een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om daarvan misbruik te maken. Daartoe moet verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt. De aangevers moeten hierdoor zijn bewogen tot de afgifte van een goed, in dit geval een geldbedrag.
De rechtbank stelt op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden vast dat een persoon zich heeft voorgedaan als representant van [naam bedrijf 2] en een webwinkel via de website [website] heeft opgericht. Op die website zijn drankwaren te koop aangeboden, waardoor de webwinkel niet onder deed voor die van een bonafide aanbieder. De aangevers hebben telefonisch of via e-mail persoonlijk contact gehad met degene die zich voordeed als een representant van [naam bedrijf 2] waardoor er vertrouwen is opgewekt. Naar aanleiding van voornoemd contact is een factuur naar de aangevers gestuurd. Het opgewekte vertrouwen werd versterkt doordat op de website, de facturen en in de handtekening van het persoonlijke e-mailadres ( [e-mail adres] ) misbruik is gemaakt van bestaande bedrijfsgegevens, zoals de bedrijfsnaam met bijbehorend adres en BTW nummer. Door voornoemde handelingen – wat méér is dan een enkele leugen of een enkele misleidende gedraging – is telkens bij de aangevers de onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen dat zij met een echte webwinkel te maken hadden en dat de drankwaren daadwerkelijk zouden worden geleverd bij betaling van de aankoopsom. De aangevers zijn hierdoor bewogen tot het betalen van verschillende geldbedragen, zodat sprake is van oplichting.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het verdachte is geweest die de aangevers heeft bewogen tot betaling van de geldbedragen door gebruik te maken van de bewezenverklaarde oplichtingsmiddelen.
De rechtbank volgt de verklaring van verdachte niet, inhoudende dat de Nokia met het telefoonnummer eindigend op - [nummer] en de HP laptop van zijn vrienden zijn. Het dossier bevat namelijk geen enkel aanknopingspunt ter ondersteuning daarvan. Verdachte heeft op vragen van de rechtbank verder geen informatie gegeven die zijn verklaring onderbouwt. Verdachte heeft pas op de zitting twee voornamen van deze vrienden genoemd. Daarentegen is in het dossier volop steun te vinden voor de vooronderstelling dat deze voorwerpen wel van verdachte zijn. De Nokia en de HP laptop zijn namelijk in de woning aangetroffen waar verdachte op dat moment verbleef en als enige aanwezig was. Uit de camerabeelden blijkt ook niet dat een ander dan verdachte in die periode in de woning heeft verbleven. Bovendien lagen deze voorwerpen naast de slaapplek van verdachte en stond de HP laptop aan. Daarbij komt dat het op de website [website] vermelde oude telefoonnummer eindigend op - [nummer] én het nieuwe telefoonnummer eindigend op - [nummer] allebei aan verdachte zijn te koppelen. De rechtbank concludeert dan ook dat de aangetroffen Nokia en de HP laptop door verdachte werden gebruikt. Het verweer van de raadsman wordt op dit punt verworpen.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat verdachte en het telefoonnummer eindigend op - [nummer] zich niet tegelijk verplaatsten, omdat er op 15 maart 2019 18 minuten tussen het vertrek van verdachte en het verplaatsen van de telefoon zit. Hierdoor zou het telefoonnummer niet aan verdachte kunnen worden toegeschreven. De rechtbank volgt dit verweer niet, nu een zendmast een groter bereik heeft waarbinnen de telefoon kan uitstralen waardoor het langer kan duren voordat de telefoon zich ‘verplaatst’.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte man 1 is, dat hij (ten tijde van de cameraobservaties) de bewoner van [adres] is, dat hij de gebruiker is (geweest) van de telefoonnummers eindigend op - [nummer] en - [nummer] en de HP laptop. Deze telefoonnummers zijn op de website [website] vermeld. Op de HP laptop is belastend bewijs aangetroffen met betrekking tot de oplichting door [naam bedrijf 2] . De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte degene is geweest die de aangevers heeft bewogen tot betaling van de geldbedragen door gebruik te maken van de bewezenverklaarde oplichtingsmiddelen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 1 april 2018 tot en met 1 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, personen onder wie
- het bedrijf Integra Polonia (3.746,47 euro overgemaakt voor de aankoop van drank) en
- het bedrijf [naam bedrijf 1] (10.300,49 euro overgemaakt voor de aankoop van drank)
heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal 14.046,96 euro door
- zich voor te doen als [naam bedrijf 2] en
- een webwinkel via de website [website] op te richten en
- op voornoemde website drankwaren te koop aan te bieden en
- zich op [website] voor te doen als bonafide aanbieder van drankwaren en
- de indruk te wekken dat hij, verdachte, bestelde drankwaren zou leveren wanneer die personen de koopsom van bestelde drankwaren naar een bankrekening over zouden maken waardoor die personen werden bewogen tot afgifte van geldbedragen, terwijl hij, verdachte, de goederen niet heeft geleverd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier heeft daarbij bepleit dat bij het bepalen van de straf niet alleen naar de twee bedrijven waarop de bewezenverklaring ziet, maar
naar de totale omvang van de oplichting via [naam bedrijf 2] moet worden gekeken.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan oplichting. Hierbij heeft hij steeds de indruk gewekt dat men te maken had met een betrouwbare website en een betrouwbaar bedrijf. Verdachte heeft gebruik gemaakt van bestaande bedrijfsgegevens in combinatie met een gefingeerde naam en e-mailadres. Hij heeft telefonisch of via email persoonlijk contact met de potentiële kopers onderhouden. Uit voornoemde omstandigheden blijkt dat verdachte planmatig en doordacht te werk is gegaan. Daarbij heeft hij zich niet bekommerd om de gevolgen die dit voor de willekeurige slachtoffers heeft (gehad). De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk. Door het handelen van verdachte zijn twee bedrijven voor een totaal schadebedrag van € 14.046,96 gedupeerd. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [naam 5] ter zitting dat de gedragingen van verdachte naast de financiële schade, ook tot een beschadigd vertrouwen in de handelspartner hebben geleid. Ook meer in het algemeen is het vertrouwen in het (internationaal) economisch verkeer geschaad door het handelen van verdachte. Internetgebruikers moeten er bij een professioneel uitziende website van uit kunnen gaan dat zij te maken hebben met een bonafide verkoper.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarvoor kijkt de rechtbank naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De rechtbank zoekt in deze zaak aansluiting bij de oriëntatiepunten voor fraude. Daarvoor is bij een benadelingsbedrag van € 10.000,- tot € 70.000,- een gevangenisstraf van twee tot vijf maanden het uitgangspunt. De rechtbank gaat, anders dan de officier van justitie, bij het bepalen van de hoogte van de straf enkel uit van de feiten die bewezen zijn verklaard.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 5 april 2022. Er is bij verdachte geen sprake van eerdere veroordelingen voor strafbare feiten waarmee rekening moet worden gehouden.
De rechtbank constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Een verdachte heeft recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van die redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist. De redelijke termijn is op 3 april 2019 aangevangen Ten tijde van het wijzen van dit vonnis is de redelijke termijn dus met ruim 13 maanden overschreden. De vertraging die het strafproces tussen 2 december 2021 en 25 mei 2022 heeft opgelopen is echter aan verdachte toe te rekenen, nu de rechtbank in beginsel op 2 december 2021 tot een eindoordeel had kunnen komen, maar dit heeft uitgesteld om verdachte de gelegenheid te geven alsnog aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn strafzaak. Daarmee resteert een overschrijding van de redelijke termijn met acht maanden. De rechtbank volstaat er mee dit te constateren zonder hier gevolgen aan te verbinden.
De rechtbank is van oordeel gelet op de ernst van de feiten alleen een onvoorwaardelijke een gevangenisstraf passend is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf. Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van het voorarrest.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen in beslag genomen zoals vermeld op de beslaglijst in
bijlage III.
Verbeurdverklaring
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven Nokia telefoontoestel zoals vermeld onder nummer 42 op de beslaglijst dient verbeurd te worden verklaard, aangezien met behulp van dit voorwerp het onder feit 1 bewezen geachte is begaan.
Teruggave aan rechthebbende(n)
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven kledingstukken, tassen, schoenen, horloge, betaalpassen en telefoontoestel zoals vermeld onder de nummers 1 tot en met 41 en 43 tot en met 66 op de beslaglijst dienen aan de rechthebbende(n) te worden teruggegeven.

9.De vordering benadeelde partij Integra Polonia

De benadeelde partij Integra Polonia vordert € 3.746,47 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
,alsmede € 1.524,60 aan proceskosten. In de vordering lijkt een totaalbedrag van € 11.524,60 aan proceskosten te staan, maar de rechtbank gaat er vanuit dat bedoeld is een bedrag van € 1.524,60 te vorderen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor € 3.746,47 aan materiële schade dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de proceskosten dient er bij het liquidatietarief te worden aangesloten.
De raadsman heeft verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de proceskosten, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd.
De rechtbank overweegt dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze schade is voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade toewijzen tot een bedrag van in totaal € 3.746,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op € 187,- (1 punt à € 187,-, voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

10.De vordering benadeelde partij [naam 5]

De benadeelde partij [naam 5] heeft namens [naam bedrijf 1] op de terechtzitting een bedrag van ruim € 20.000,- gevorderd aan vergoeding van materiële schade. Hij stelt dat hij de mede-eigenaar van [naam bedrijf 1] is. Hij heeft echter geen identificerende papieren overgelegd waaruit dit zou blijken.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor € 12.253,29 aan materiële schade dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [naam 5] niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat niet kan worden vastgesteld dat [naam 5] bevoegd is om namens [naam bedrijf 1] een vordering tot schadevergoeding in te dienen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

11.De schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van [naam bedrijf 1]

heeft zich formeel niet als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Op basis van het dossier stelt de rechtbank echter wel vast dat [naam bedrijf 1] schade heeft geleden door het onder 1 bewezen geachte strafbare feit en dat verdachte jegens [naam bedrijf 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade. De rechtbank ziet aanleiding om ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank waardeert de schade op een bedrag van € 10.300,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van algehele voldoening.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
oplichting, meermalen gepleegd
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart
verbeurdhet volgende nummer op de beslaglijst:
42.
Gelast de
teruggave aan rechthebbende(n)van de volgende nummers op de beslaglijst:
1 tot en met 41 en 43 tot en met 66.
Wijst
de vordering van de benadeelde partij Integra Polonia toetot een bedrag van € 3.746,47 (drieduizendzevenhonderdzesenveertig euro en zevenenveertig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2018 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Integra Polonia.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden, op de voet van het liquidatietarief voor de rechtbanken, begroot op 1 punt à € 187,- = € 187,- (honderdzevenentachtig euro).
Verklaart de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Integra Polonia aan de Staat € 3.746,47(drieduizendzevenhonderdzesenveertig euro en zevenenveertig cent)
te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2018 tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 47 (zevenenveertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
[naam 5] niet ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat
[naam 5]en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam bedrijf 1] aan de staat € 10.300,49(tienduizenddriehonderd euro en negenenveertig cent)
te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2018 tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 86 (zesentachtig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. J.M.R. Vastenburg en T. Arnoldussen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 mei 2022.