In deze zaak heeft de werknemer, een danser en artistiek assistent, een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever, een dansgezelschap, met als doel zijn loon te hervatten en hem weer toe te laten tot zijn werkzaamheden. De werknemer was sinds 20 maart 2017 in dienst en had te maken met een schorsing van zijn werkzaamheden vanwege de coronamaatregelen. De werkgever had de werknemer verzocht om zich te laten testen op COVID-19, wat de werknemer weigerde. Na de opheffing van de coronamaatregelen op 23 maart 2022, weigerde de werkgever de werknemer weer toe te laten tot het werk, wat leidde tot de vordering van de werknemer. De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 19 mei 2022 geoordeeld dat de werkgever de werknemer niet langer zonder loon kan schorsen, nu er geen redelijke grond meer is voor deze schorsing. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de weigering van de werknemer om zich te laten testen niet meer als grondslag kan dienen voor de schorsing. De werkgever heeft onvoldoende onderbouwd dat er een reëel dreigend nadeel bestaat bij werkhervatting. De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer tot doorbetaling van loon toegewezen, maar de vordering tot werkhervatting afgewezen, omdat er sprake was van een onhoudbare situatie op de werkvloer. De werkgever is veroordeeld tot betaling van het loon vanaf 23 maart 2022, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente, en is belast met de proceskosten.