ECLI:NL:RBAMS:2022:2798

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
13/214550-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot doodslag met vuurwapen en munitie in Amsterdam

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2002 en gedetineerd, heeft de rechtbank Amsterdam op 28 april 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft een schietincident op 9 augustus 2021 in Amsterdam, waarbij de verdachte samen met anderen het slachtoffer heeft achtervolgd en met een vuurwapen heeft geschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft het slachtoffer met een echt vuurwapen in de knie geschoten, wat resulteerde in een schotwond. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, omdat niet bewezen kon worden dat hij op de ten laste gelegde datum een vuurwapen in zijn bezit had. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte rade, maar dat er wel sprake was van medeplegen van een poging tot doodslag. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de verdachte, die eerder al veroordeeld was voor een geweldsdelict.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/214550-21
Datum uitspraak: 28 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres 1] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – onder feit 1 tenlastegelegd dat hij zich op 9 augustus 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan poging moord althans poging doodslag in vereniging op [slachtoffer] . Subsidiair is dit als zware mishandeling in vereniging met voorbedachten rade tenlastegelegd. Meer subsidiair is dit als poging zware mishandeling in vereniging met voorbedachten rade tenlastegelegd. Onder feit 2 is het op dezelfde datum en plaats voorhanden hebben van een of meer vuurwapens en munitie tenlastegelegd.
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage (
bijlage I) die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De geldigheid van de dagvaarding

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de dagvaarding gedeeltelijk nietig moet worden verklaard ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde, omdat de omschrijving in de tenlastelegging te weinig specifiek zou zijn. De rechtbank gaat daar niet in mee. Hoewel in de tenlastelegging geen merk of beschrijving is genoemd, is op basis van het dossier en het onder feit 1 ten laste gelegde voldoende duidelijk dat hiermee vuurwapen(s) en munitie worden bedoeld waarmee op 9 augustus is geschoten op [slachtoffer] . De dagvaarding is dus geldig.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
De inleiding
Op 9 augustus 2021, omstreeks 16.06 uur, krijgen verbalisanten een melding om te gaan naar een schietpartij ter hoogte van de [adres 2] . De verbalisanten die ter plaatse komen, treffen het slachtoffer, [slachtoffer] , met verwondingen aan: aan de rechterkant van zijn onderrug zit een snee en in zijn rechter knie zit een wondje met een oppervlakte van ongeveer één vierkante centimeter. Uit de latere letselverklaring blijkt dat dit om een schotwond gaat. Vervolgens zijn camerabeelden van de omgeving uitgekeken. Daarop is te zien dat het slachtoffer en twee personen (NN1 en NN2) achterna worden gezeten door drie andere personen. Twee daarvan lopen (NN3 en NN5) en één fietst (NN4). Uit het dossier komt als mogelijke aanleiding naar voren dat het slachtoffer en NN1 als eerste met vuurwapens op NN5 hebben proberen te schieten. In het politieonderzoek is rekening gehouden met het scenario dat sprake was van een treffen tussen de rivaliserende drillrap groepen [naam 1] en [naam 2] .
Verschillende verbalisanten herkennen [persoon 1] (NN1), [persoon 2] (NN2), [verdachte] (NN3), [persoon 3] (NN4) en [persoon 4] (NN5) op de (in het dossier gevoegde) camerabeelden. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij NN3 is.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat feit 1 primair (het medeplegen van poging doodslag) en feit 2 (voorhanden hebben van een wapen en munitie) kunnen worden bewezen.
Uit het dossier is gebleken dat verdachte en [persoon 4] met vuurwapens meermalen van een korte afstand op het slachtoffer hebben geschoten waardoor hij in zijn knie is geraakt. Ten minste één vuurwapen was dus geladen. Daarnaast heeft [persoon 3] het slachtoffer in zijn rug gestoken waardoor sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. Het medeplegen van een poging doodslag kan daarom worden bewezen. Uit de camerabeelden is gebleken dat het gaat om een vuurwapen en bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie (WWM). Verdachte heeft dit wapen dus samen met iemand anders voorhanden gehad. De verklaring van verdachte, inhoudende dat hij een nepwapen heeft gebruikt, is ongeloofwaardig gelet op de tapgesprekken en dat verdachte dat pas voor het eerst ter zitting heeft verklaard.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken.
Zij voert hiertoe het volgende aan.
Verdachte heeft niet een echt wapen maar een nepvuurwapen voor afdreiging gebruikt. Hierdoor kan niet worden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om het slachtoffer van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verklaring van verdachte dat hij enkel heeft gedreigd met een nepwapen wordt ondersteund door het feit dat bij hem geen vuurwapen is aangetroffen, er geen kogels op de plaats delict zijn gevonden en het slachtoffer na de afdreiging in staat was weg te rennen.
Verder is er volgens de raadsvrouw geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Niet is gebleken dat verdachte betrokken is geweest bij de geweldshandelingen van NN4 en NN5. Sterker, verdachte heeft zich van de situatie gedistantieerd toen bleek dat er werd geschoten, terwijl verdachte alleen maar wilde bedreigen.
Evenmin kan worden bewezen dat verdachte een vuurwapen en munitie op 9 augustus 2021 voorhanden heeft gehad, omdat hij een nepvuurwapen heeft gebruikt. Subsidiair kan niet worden bewezen dat verdachte het vuurwapen en de munitie, die in de garage van de flat [naam 3] zijn gevonden, voorhanden heeft gehad. Deze zijn pas op 1 september 2021 aangetroffen. Het is onbekend wanneer het mengprofiel met onder andere het DNA-spoor van verdachte in en op de loop van dat vuurwapen is terechtgekomen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Vrijspraak van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie (feit 2)
De rechtbank vindt – anders dan de officier van justitie – het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III op 9 augustus 2021 niet bewezen. Het feit dat het slachtoffer een schotwond heeft, impliceert weliswaar het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie maar op basis van het dossier is niet vast te stellen dat het vuurwapen op de camerabeelden een vuurwapen van
categorie III, onder 1, van de WWM betreft en dat het om munitie van
categorie IIIvan de WWM gaat. Dat het vuurwapen lijkt op een pistool of revolver is daarvoor onvoldoende. Verdachte wordt daarom van feit 2 vrijgesproken.
4.4.2.
Medeplegen van een poging tot doodslag (feit 1)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] . De rechtbank spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair, impliciet primair ten laste gelegde poging tot medeplegen van moord. Voor “voorbedachte rade” is onvoldoende bewijs in het dossier aangetroffen.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II het volgende vast.
Op 9 augustus 2021 zijn verdachte, [persoon 3] en [persoon 4] betrokken geweest bij een schiet- en steekincident. Het slachtoffer heeft daarbij een schotwond in zijn rechter knie (in- en uitschot) en een steekwond van acht centimeter breed in zijn onderrug opgelopen.
Op de camerabeelden van de flat [naam 3] is te zien dat verdachte en [persoon 3] voorafgaand aan het incident samen waren (15.59.30 uur) met twee anderen onder wie NN6. Vervolgens komt [persoon 4] vanaf een afstandje op hen afrennen, terwijl hij een paar meter door [persoon 1] wordt achtervolgd (16.00.00 uur). Nog voordat [persoon 4] bij hen aankomt, rent verdachte direct achter het latere slachtoffer [slachtoffer] aan. Te zien is dat [slachtoffer] met twee anderen, [persoon 1] en [persoon 2] , voor verdachte wegrent. Ondertussen komt [persoon 4] bij [persoon 3] en NN6 aan en wordt er iets aan [persoon 4] gegeven. Hierna zet ook [persoon 4] rennend de achtervolging in en fietst [persoon 3] er vlak achteraan (16.00.03 uur). Op deze beelden en op de camerabeelden van de flat [naam 4] is te zien dat verdachte, [persoon 3] en [persoon 4] niet exact dezelfde route afleggen, maar dat zij zich telkens in dezelfde richting als die van het slachtoffer begeven. Ook is te zien dat verdachte vanaf de stoep de straat oversteekt en op enig moment naast [persoon 3] gaat lopen. Zij lopen/fietsen kort naast elkaar, waarna zij tegelijk met snelheid in de richting van het slachtoffer rennen/fietsen (16.03.40 uur). Wanneer verdachte vervolgens op 1,5 à 2 meter van het slachtoffer is verwijderd, richt hij met uitgestrekte rechterarm een vuurwapen op het slachtoffer. Op dat moment komt er rook uit dit vuurwapen (16.04.27 uur). Terwijl het slachtoffer wegrent, richt verdachte nogmaals het vuurwapen op het slachtoffer (16.04.28 uur). Op een paar meter afstand staat dan een vrouw die later [getuige 1] blijkt te zijn. Ook [persoon 4] komt in de richting van de flat aanrennen en heeft zijn beide armen gestrekt. Hij heeft een voorwerp in zijn handen dat lijkt op een vuurwapen en dat richt hij naar voren (16.04.30 uur). Het slachtoffer rent voor [persoon 4] langs. [persoon 4] rent achter hem aan terwijl hij met zijn rechter arm het voornoemde voorwerp op het slachtoffer richt. De rechter arm van [persoon 4] beweegt daarbij naar boven alsof hij door de terugslag van een vuurwapen naar boven wordt gedrukt (16.04.33 uur). Vervolgens rent het slachtoffer langs [persoon 3] , die van zijn fiets afstapt en direct achter het slachtoffer aanrent. Op de beelden is te zien dat [persoon 3] het slachtoffer tussen de geparkeerde auto’s heeft ingehaald (16.04.38 uur).
[getuige 1] heeft verklaard dat zij twee jongens, waarvan één lopend en één fietsend, achter drie andere jongens zag aangaan. Zij hoorde dat de persoon die op de fiets zat iets in het Surinaams schold en zeggen: "KOM HIER". Ze hoorde dat ze aan de andere kant van het gebouw waren. Dit is de linkerzijde, als je recht voor de zaak staat. Ze hoorde daarna drie/vier schoten. Eén persoon kwam haar kant op rennen, terwijl er op hem werd geschoten met een zwart handvuurwapen. De schutter heeft meerdere malen van een afstand van enkele meters op het slachtoffer geschoten. [getuige 1] heeft toen weer twee schoten gehoord. De persoon waarop werd geschoten is de [straat] overgerend. De persoon die schoot was om het gebouw heen gegaan en daarna gevlucht. Op het grasveld aan de overkant waren ook mensen aan het schieten. Verder heeft zij verklaard dat er één persoon met een mes bij de geparkeerde auto’s stekende bewegingen richting het slachtoffer maakte. Zij verklaarde dat er één persoon met een mes aan het insteken was. De fietser was ongeveer 25 jaar oud, fors postuur, 190/195cm lang, volle baard, droeg een witte vest met blauwe accenten erop.
Ook getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard dat ze zagen dat drie jongens over het gras bij het fietspad renden. Daar achteraan kwamen twee jongens, een lopend en een andere fietsend. De jongen op de fiets, de rechtbank begrijpt [persoon 3] , droeg iets wits. Zij hebben verder verklaard dat er op het slachtoffer is geschoten.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat de jongen met een wit jack een mes bij zich had. Dit wordt bevestigd door getuige [getuige 5] , die bij de politie heeft aangegeven dat er een dikke jongen bij was die een groot kapmes bij zich had.
Uit het tapgesprek van 24 oktober 2021 komt naar voren dat verdachte vanuit de penitentiaire inrichting met iemand contact heef tover zijn strafzaak. Verdachte heeft in dit tapgesprek gezegd dat de politie nog maar moet bewijzen dat hij heeft geschoten en dat het daadwerkelijk een wapen was. Verder zegt hij dat getuige [getuige 2] over hem heeft gelekt, omdat zij heeft verklaard dat verdachte heeft geschoten, terwijl de politie dat nog niet eens wist. Op de camerabeelden zou volgens verdachte niet te zien zijn dat hij heeft geschoten. Verdachte zegt vervolgens in dit gesprek dat iemand met getuige [getuige 2] moet gaan praten. Ze moet tegen de politie zeggen dat er niet is geschoten.
Op de telefoon van verdachte zijn verder foto’s en video’s van vuurwapens en munitie aangetroffen. Op sommige foto’s en video’s is daarbij ook een prijs in euro’s opgeschreven.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het slachtoffer wilde afschrikken door een nepvuurwapen op hem te richten. Ook heeft hij verklaard dat hij geen verstand heeft van vuurwapens. De rechtbank volgt deze verklaring niet, gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden, en schuift daarom deze verklaring terzijde.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op grond van de bovengenoemde feiten en omstandigheden vast dat verdachte al rennend met een echt vuurwapen meerdere malen van een afstand van 1,5 à 2 meter op het slachtoffer heeft geschoten. Uit de aard van deze gedragingen volgt dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte vol opzet heeft gehad op het doden van het slachtoffer. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het plegen van een poging tot doodslag. Het verweer van de raadsvrouw wordt op dit punt verworpen.
Medeplegen
Met de officier van justitie is de rechtbank verder van oordeel dat tussen verdachte, [persoon 3] en [persoon 4] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Uit de beelden van de flat [naam 3] blijkt dat zij om 16:00 uur bijna gelijktijdig de achtervolging op [slachtoffer] , [persoon 1] en [persoon 2] hebben ingezet. De rechtbank weegt verder mee dat uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat verdachte, [persoon 3] en [persoon 4] in wisselende samenstelling het slachtoffer hebben achtervolgd en achtereenvolgend op hem hebben geschoten en op hem in hebben gestoken. Dit wordt bevestigd door de camerabeelden die in het dossier zitten. Dit betekent dat sprake is geweest van een gezamenlijke aanval op het slachtoffer en dat verdachte daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Verdachte heeft het slachtoffer immers samen met zijn mededaders achtervolgd en hij heeft de eerste geweldshandeling verricht waarna zijn mededaders de uitvoering van hem hebben overgenomen. De rechtbank oordeelt dat sprake was van medeplegen. Het verweer van de raadsvrouw wordt op dit punt verworpen.
Dat verdachte na zelf schoten te hebben gelost is weggegaan, doet niet af aan het medeplegen, omdat hij zijn bijdrage al had geleverd. Ook op dit punt wordt het verweer van de raadsvrouw verworpen.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1, primair:
op 9 augustus 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen aan de [straat] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven naar voornoemde [slachtoffer] is gegaan, waarna hij en zijn mededaders
- meermalen van zeer dichtbij met een vuurwapen in de knie van voornoemde [slachtoffer] hebben geschoten en
- meermalen van zeer dichtbij met een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer] hebben geschoten en
- eenmaal met een mes in de rug van voornoemde [slachtoffer] hebben gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het volwassenstrafrecht wordt toegepast en dat verdachte voor de door haar onder feit 1 primair en feit 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, om het jeugdstrafrecht van toepassing te verklaren.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Dat is een buitengewoon ernstig misdrijf. Uit het dossier blijkt dat verdachte en zijn mededaders het slachtoffer hebben achtervolgd en hem vervolgens hebben aangevallen met vuurwapens en een mes. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan een schotwond in zijn knie en een steekverwonding in zijn onderrug opgelopen. Verdachte mag van geluk spreken dat hij en zijn mededaders het slachtoffer niet ernstiger of dodelijk hebben verwond. Het geweldsincident vond plaats op klaarlichte dag in een woonwijk in Amsterdam waardoor onschuldige voorbijgangers ongevraagd van zeer nabij met het geweld zijn geconfronteerd. Dit kan bij hen hebben geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid. Een schietpartij op klaarlichte dag in een woonwijk draagt daarnaast bij aan een in de samenleving levend algemeen gevoel van onveiligheid. Bovendien stond [getuige 1] in de vuurlijn van verdachte waardoor zij dodelijk had kunnen worden verwond. Door toch met het vuurwapen te schieten heeft verdachte zich daarvan allemaal niets aangetrokken. Dit neemt de rechtbank hem erg kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 26 oktober 2021. Hieruit blijkt dat dit ondanks de jonge leeftijd van verdachte niet de eerste keer is dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een geweldsdelict. In juli 2019 is hij door het gerechtshof Amsterdam voor een overval op een woning veroordeeld.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 22 maart 2022, opgemaakt door psycholoog E.C. Wendt . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een ongespecificeerde psychotrauma- of stressor gerelateerde stoornis. Dit was hetzelfde tijdens het ten laste gelegde. Er kan geen uitspraak worden gedaan over de doorwerking van die stoornis in het ten laste gelegde. Er is geen informatie beschikbaar over de persoonlijke omstandigheden rondom de ten laste gelegde feiten en betrokkene heeft niet willen spreken over de ten laste gelegde feiten. Ook kan geen uitspraak worden gedaan over een pathologisch bepaald recidiverisico.
Wat betreft de indicaties voor het toepassen van het minderjarigenstrafrecht zijn er in verband met de handelingsvaardigheden aanwijzingen voor cognitieve beperkingen die betrokkene’s functioneren momenteel zouden belemmeren. De verwachting is dat deze beperkingen niet chronisch van aard zijn, gezien de eerdere prestaties van betrokkene. Hij maakt een leeftijd overeenkomstige indruk en lijkt zijn gedrag in het algemeen zelfstandig te kunnen organiseren. Pedagogische sturing en invloed lijken niet meer aan de orde. Betrokkene lijkt beïnvloedbaar, er is echter weinig zicht gekregen op zijn functioneren in sociale interactie met anderen. Hij lijkt niet noodzakelijk gebaat bij een groepsgericht leefklimaat, maar de onderzoeker heeft geen informatie kunnen opvragen bij [de detentieplaats] . Al met al zijn er enkele omstandigheden die pleiten voor het toepassen van het jeugdstrafrecht, zoals het feit dat betrokkene nog in gezinsverband woonde en hij beïnvloedbaar lijkt te zijn. Desalniettemin lijkt er geen meerwaarde meer te zijn van een pedagogische aanpak, wat maakt dat er wordt geadviseerd tot toepassing van het volwassenstrafrecht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 29 maart 2022, opgemaakt door reclasseringsmedewerker [naam 6] . Hierin is onder meer opgenomen dat het volwassenstrafrecht wordt geadviseerd. De reclassering ziet een sterke noodzaak om verdachte te behandelen dan wel te begeleiden, gelet op de zorgen over het algehele functioneren van verdachte, de toename in de ernst van het delictgedrag en het risico op verdere escalaties bij terugkeer in zijn woonomgeving. Wanneer de ernst van de feiten het toelaat, wordt geadviseerd om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen.
Volwassenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 19 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd daartoe aanleiding geven.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat in 2019 aan hem een gedragsbeïnvloedende maatregel is opgelegd voor een geweldsdelict. Dat heeft hem er niet van weerhouden om nu weer een ernstig strafbaar feit te plegen. Daarnaast heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij bijvoorbeeld niet aan het onderzoek met de psychiater heeft meegewerkt, omdat hij daarvan het nut niet inzag. Verdachte lijkt dan ook niet pedagogisch beïnvloedbaar. De rechtbank zal met inachtneming van bovengenoemde adviezen toepassing geven aan het volwassenstrafrecht.
De strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en omdat verdachte van feit 2 wordt vrijgesproken aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijke strafdeel zullen de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling met uitzondering van het innemen van medicijnen.
Alhoewel voor de bewezenverklaarde poging tot doodslag in vereniging het onvoorwaardelijk strafdeel hoger had kunnen zijn, heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat ook rekening gehouden met de jonge leeftijd van verdachte. Door het voorwaardelijke strafdeel wordt hem de mogelijkheid geboden om gedurende de proeftijd met behulp van de volwassenreclassering een nieuwe stap in zijn leven te zetten.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, primair:
medeplegen van poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
1 (één) jaar, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
Veroordeelde laat zich behandelen door de forensische polikliniek [naam kliniek] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. R.M. Troost en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 april 2022.
[...]
  • [...]
  • [...]