In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering. Eiser had op 29 december 2020 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uwv werd afgewezen op basis van het oordeel dat hij arbeidsvermogen had. Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar op 12 april 2021 niet-ontvankelijk, omdat eiser geen bezwaargronden had ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 13 december 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J. El Haddouchi, zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogde dat hij tijdig bezwaargronden had ingediend, en dat het Uwv hem ten onrechte niet had uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 8 februari 2021 een bezwaarschrift had ingediend, maar dat dit geen gronden bevatte. Het Uwv had eiser vervolgens een termijn gegeven om de gronden in te dienen, en eiser had extra uitstel gevraagd en gekregen.
De rechtbank concludeert dat het Uwv ten onrechte het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser had op 8 april 2021 zijn bezwaargronden ingediend, en de rechtbank oordeelt dat hij niet in gebreke was gebleven. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518,-.