In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 mei 2022 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen een man en een vrouw, die op 17 augustus 2018 in Noordwijk zijn gehuwd. De man, wonende in Zwitserland, en de vrouw, met de Nederlandse nationaliteit, hebben samen een minderjarig kind, geboren in Zwitserland. De rechtbank heeft eerder op 16 december 2021 een tussenbeschikking gegeven met voorlopige voorzieningen, waarbij een tijdelijke zorgregeling en informatieregeling zijn overeengekomen. De verzoeken omtrent kinderalimentatie, partneralimentatie en de zorgregeling zijn aangehouden.
De rechtbank heeft de verzoeken tot echtscheiding en nevenvoorzieningen gevoegd behandeld, gezien de onderlinge samenhang. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om gezamenlijk gezag over het kind te verklaren. De vrouw heeft zich niet verzet tegen deze verzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van de vrouw in Nederland is, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen. Op basis van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht van toepassing op het verzoek tot echtscheiding.
De rechtbank heeft de echtscheiding toegewezen en verklaard dat partijen gezamenlijk met het gezag over hun minderjarige kind zijn belast. Tevens is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van het kind bij de vrouw zal zijn. De rechtbank heeft de afspraken tussen partijen over de zorgregeling aan de beschikking gehecht. De verzoeken met betrekking tot onderhoudsbijdragen en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden zijn pro forma aangehouden, in afwachting van nader overleg tussen partijen. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. L. van Berkum, rechter en kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier mr. T.E. Meijer.