Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Onderzoek ter terechtzitting
4 mei 2022.
- het onherroepelijk arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 mei 2021 met parketnummer 23/002424-20 (rechtsmiddel van 13/122327-20), betreffende veroordeelde;
- de onherroepelijke beslissing van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2021 met
- de brief met een officiële waarschuwing van de Reclassering Nederland van 15 december 2021;
- de brief van het Openbaar Ministerie inhoudende de uitnodiging voor een gesprek naar aanleiding van het overtreden van de bijzondere voorwaarden van 28 januari 2022;
- het v.i.-advies van de Reclassering Nederland van 31 maart 2022 tot voortijdige negatieve beëindiging van het toezicht;
- de vordering op grond van de artikelen 6:2:13 jo. 6:6:21 Sv van de officier van justitie van
mr. A.C. Kramer, en van wat veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. S.M. Ploegmakers, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
2.Procesgang
2 jaren, met aftrek van het voorarrest.
- contactverbod met [persoon 2] en [persoon 3] ;
- locatieverbod [locatie 1] ;
- locatiegebod op verblijfsadres en meewerken aan elektronische monitoring;
- meldplicht bij de Reclassering Nederland, [locatie 2] ;
- ambulante behandeling door deskundige of zorginstelling, te weten [naam instelling] ;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten [naam opvang] ;
- andere voorwaarden het gedrag betreffende, te weten actieve inspanning voor een traject gericht op het verkrijgen en behouden van woonruimte, structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding, verkrijgen en behouden van een opleiding, meewerken aan middelencontrole en openheid geven ten aanzien van de financiële situatie.
6:6:20 Sv de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling bevolen.
3.Inhoud van de vordering
15 december 2021 is aan een waarschuwingsbrief verstuurd. Dit leidde niet tot de gewenste gedragsverandering. Daarom heeft op 3 februari 2022 een waarschuwingsgesprek plaatsgevonden. Op 24 maart 2022 is duidelijk geworden dat veroordeelde van de opleiding zou worden verwijderd.
4.Beoordeling
1 juli 2021. Artikel IV van de Wet Straffen en Beschermen bepaalt dat artikel III van deze wet geen gevolgen heeft voor veroordelingen tot een vrijheidsstraf die door de rechtbank of het gerechtshof zijn uitgesproken voor inwerkingtreding van deze wet. De onderhavige beslissing is dus genomen met inachtneming van de artikelen zoals die luidden voor inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen.
31 maart 2022 bevestigd en – zakelijk weergegeven – toegelicht dat veroordeelde van zijn opleiding is verwijderd vanwege de manier waarop hij op de beslissing om hem te schorsen heeft gereageerd en het onveilige gevoel dat hij de docenten daarmee heeft gegeven.
– zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Veroordeelde heeft verantwoordelijkheid genomen door ter terechtzitting toe te geven dat hij fouten heeft gemaakt ten aanzien van de bezoekregels bij [naam opvang] en de elektronische monitoring. Veroordeelde vindt dat er geen duidelijke aanleiding is geweest voor de beslissing om hem te verwijderen van de opleiding. Daarnaast is veroordeelde niet aangesproken naar aanleiding van het aantreffen van de lachgastanks in zijn kamer en heeft hij hier geen waarschuwing voor ontvangen.
re-integreren, heeft er niet toe geleid dat veroordeelde het belang inziet van strikte naleving van de voorwaarden. Nu de reclassering geen mogelijkheden ziet voor gedragsverandering en risicobeperking, is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen. De rechtbank zal de v.i. gedeeltelijk herroepen voor de duur van 120 dagen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de gevorderde duur te matigen. De tijd die veroordeelde in het kader van de schorsing van de v.i. in detentie heeft doorgebracht, zal hiervan worden afgetrokken.
5.Beslissing
120 dagen, met aftrek van de tijd die veroordeelde in het kader van de schorsing van de v.i. in detentie heeft doorgebracht;
2 augustus 2022in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling.