ECLI:NL:RBAMS:2022:2758

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
99/000561-58 (23/002424-20, eerste aanleg 13/122327-20)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling na overtredingen van bijzondere voorwaarden

Op 4 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van een veroordeelde. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie toegewezen, waarbij de v.i. voor de duur van 120 dagen werd herroepen. De beslissing volgde op een onderzoek ter terechtzitting, waar de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie, mr. A.C. Kramer, en de verdediging door de raadsvrouw, mr. S.M. Ploegmakers. De veroordeelde, geboren in 2001, was eerder voorwaardelijk in vrijheid gesteld na het ondergaan van een gevangenisstraf van twee jaar. De v.i. was verleend onder strikte voorwaarden, waaronder het behouden van een opleiding en woonruimte, en het meewerken aan elektronische monitoring.

De rechtbank constateerde dat de veroordeelde herhaaldelijk de aan de v.i. verbonden bijzondere voorwaarden had overtreden. Ondanks waarschuwingen en gesprekken met de reclassering, was er geen gedragsverandering opgetreden. De reclassering had geadviseerd het toezicht voortijdig negatief te beëindigen, omdat de risico's hoog werden ingeschat. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde niet had laten zien dat hij de voorwaarden kon naleven en dat de vordering van het Openbaar Ministerie gerechtvaardigd was. De rechtbank besloot de v.i. gedeeltelijk te herroepen voor de duur van 120 dagen, met aftrek van de tijd die de veroordeelde in detentie had doorgebracht tijdens de schorsing van de v.i.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. G. Oldekamp en de rechters mrs. D. van den Brink en L. Medema-Baroud. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
VI-zaaknummer : 99/000561-58
Parketnummer : 23/002424-20 (eerste aanleg: 13/122327-20)
Beslissing op de vordering van het Openbaar Ministerie op grond van de artikelen 6:2:13 jo. 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) van
[veroordeelde](hierna: veroordeelde),
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
nu gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het onherroepelijk arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 mei 2021 met parketnummer 23/002424-20 (rechtsmiddel van 13/122327-20), betreffende veroordeelde;
  • de onherroepelijke beslissing van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2021 met
  • de brief met een officiële waarschuwing van de Reclassering Nederland van 15 december 2021;
  • de brief van het Openbaar Ministerie inhoudende de uitnodiging voor een gesprek naar aanleiding van het overtreden van de bijzondere voorwaarden van 28 januari 2022;
  • het v.i.-advies van de Reclassering Nederland van 31 maart 2022 tot voortijdige negatieve beëindiging van het toezicht;
  • de vordering op grond van de artikelen 6:2:13 jo. 6:6:21 Sv van de officier van justitie van
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.C. Kramer, en van wat veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. S.M. Ploegmakers, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook als deskundige de heer [persoon 1] , reclasseringswerker, gehoord.

2.Procesgang

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam van 31 mei 2021, is aan veroordeelde – onder meer – een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van
2 jaren, met aftrek van het voorarrest.
Veroordeelde is, gelet op de artikelen 6:2:10 en 6:2:11 Sv, op 2 september 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De voorwaardelijke invrijheidsstelling is verleend voor 244 dagen met een proeftijd van 365 dagen, onder de algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder – kort gezegd – de volgende bijzondere voorwaarden:
  • contactverbod met [persoon 2] en [persoon 3] ;
  • locatieverbod [locatie 1] ;
  • locatiegebod op verblijfsadres en meewerken aan elektronische monitoring;
  • meldplicht bij de Reclassering Nederland, [locatie 2] ;
  • ambulante behandeling door deskundige of zorginstelling, te weten [naam instelling] ;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten [naam opvang] ;
  • andere voorwaarden het gedrag betreffende, te weten actieve inspanning voor een traject gericht op het verkrijgen en behouden van woonruimte, structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding, verkrijgen en behouden van een opleiding, meewerken aan middelencontrole en openheid geven ten aanzien van de financiële situatie.
Bij beslissing van de rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2021 is de vordering van het Openbaar Ministerie van 6 oktober 2021 tot herroeping van de v.i. voor de duur van 40 dagen afgewezen.
Op 4 april 2022 is veroordeelde, op grond van artikel 6:3:15 Sv, aangehouden.
Op 5 april 2022 heeft de rechter-commissaris op vordering van het Openbaar Ministerie ex artikel
6:6:20 Sv de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling bevolen.
De schriftelijke vordering op grond van de artikelen 6:2:13 jo. 6:6:21 Sv van het Openbaar Ministerie tot gedeeltelijke herroeping van de v.i. is op 8 april 2022 op de griffie van de rechtbank ontvangen.

3.Inhoud van de vordering

De vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank de v.i. gedeeltelijk herroept voor de duur van 120 dagen. Ter onderbouwing van de vordering heeft de officier van justitie verwezen naar het reclasseringsadvies van 31 maart 2022. De grond waarop de vordering berust houdt kort gezegd in dat veroordeelde herhaaldelijk de aan de v.i. verbonden bijzondere voorwaarden heeft overtreden en daarop meermaals is gewezen, zonder het gewenste effect. De reclassering ziet geen mogelijkheden voor gedragsverandering en schat de risico’s hoog in.
Veroordeelde heeft zich niet gehouden aan de voorwaarde van het behouden van een opleiding. Op
15 december 2021 is aan een waarschuwingsbrief verstuurd. Dit leidde niet tot de gewenste gedragsverandering. Daarom heeft op 3 februari 2022 een waarschuwingsgesprek plaatsgevonden. Op 24 maart 2022 is duidelijk geworden dat veroordeelde van de opleiding zou worden verwijderd.
Verder heeft veroordeelde zich niet gehouden aan de voorwaarde van het behouden van woonruimte en heeft hij de regels van [naam opvang] niet nageleefd. Op 1 januari en 22 februari 2022 is een in zijn studio aangetroffen lachgastank in beslag genomen. Daarnaast is op 30 maart 2022 een mes in de badkamer aangetroffen en bleek een naakte vrouw in het bed van veroordeelde te liggen, terwijl hij de regels over bezoek kent. Ook is veroordeelde meerdere malen aangesproken op de hygiëne van zijn studio.
Tot slot is veroordeelde de voorwaarde van het meewerken aan elektronische monitoring niet goed nagekomen. Veroordeelde heeft meermaals de batterij leeg laten lopen en was dan telefonisch niet goed bereikbaar.

4.Beoordeling

4.1.
De v.i.-regeling
De officier van justitie heeft de vordering ingediend met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die luidden voor inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen op
1 juli 2021. Artikel IV van de Wet Straffen en Beschermen bepaalt dat artikel III van deze wet geen gevolgen heeft voor veroordelingen tot een vrijheidsstraf die door de rechtbank of het gerechtshof zijn uitgesproken voor inwerkingtreding van deze wet. De onderhavige beslissing is dus genomen met inachtneming van de artikelen zoals die luidden voor inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen.
Volgens de v.i.-regeling geldt als uitgangspunt dat een veroordeelde, als is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:2:10 Sv, vervroegd in vrijheid wordt gesteld na het ondergaan van het in dit artikel omschreven deel van de gevangenisstraf. Aan de (periode van de) v.i. kunnen door het Openbaar Ministerie algemene en bijzondere voorwaarden worden gesteld. Indien veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd, kan, op grond van het bepaalde in artikel 6:2:13 Sv de v.i. (gedeeltelijk) worden herroepen. Deze beslissing wordt genomen door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie.
4.2.
Advies van de deskundige
In het advies van 31 maart 2022 heeft de Reclassering Nederland geadviseerd het toezicht in het kader van de v.i. voortijdig negatief te beëindigen, omdat veroordeelde de voorwaarden herhaaldelijk heeft overtreden. Veroordeelde is hierop meermaals gewezen, zonder enig effect. De reclassering ziet geen mogelijkheden voor gedragsverandering en risicobeperking.
De deskundige [persoon 1] heeft ter terechtzitting namens de Reclassering Nederland het v.i.-advies van
31 maart 2022 bevestigd en – zakelijk weergegeven – toegelicht dat veroordeelde van zijn opleiding is verwijderd vanwege de manier waarop hij op de beslissing om hem te schorsen heeft gereageerd en het onveilige gevoel dat hij de docenten daarmee heeft gegeven.
4.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de v.i. gehandhaafd. De officier van justitie heeft nader toegelicht dat veroordeelde op 12 oktober 2021 een laatste kans heeft gekregen van de rechtbank om te laten zien dat hij zich aan de voorwaarden kan houden. Veroordeelde heeft deze kans niet benut en toont bovendien ter terechtzitting geen blijk van enig inzicht in zijn rol en verantwoordelijkheid daarin. Een gedeeltelijke herroeping van de v.i. waarvan de duur wordt beperkt tot 120 dagen is in het belang van de re-integratie van veroordeelde en ook in het belang van de samenleving.
4.4.
Standpunt van de verdediging
Veroordeelde heeft zich terechtzitting verzet tegen de vordering van de officier van justitie tot gedeeltelijke herroeping van de v.i.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting namens veroordeelde verzocht, indien de rechtbank de vordering toewijst, de v.i. gedeeltelijk te herroepen voor de duur van 60 dagen. De raadsvrouw heeft daartoe
– zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Veroordeelde heeft verantwoordelijkheid genomen door ter terechtzitting toe te geven dat hij fouten heeft gemaakt ten aanzien van de bezoekregels bij [naam opvang] en de elektronische monitoring. Veroordeelde vindt dat er geen duidelijke aanleiding is geweest voor de beslissing om hem te verwijderen van de opleiding. Daarnaast is veroordeelde niet aangesproken naar aanleiding van het aantreffen van de lachgastanks in zijn kamer en heeft hij hier geen waarschuwing voor ontvangen.
4.5.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan bij de v.i. opgelegde bijzondere voorwaarden van het behouden van een opleiding en een woonruimte en het meewerken aan elektronische monitoring. Veroordeelde heeft ter terechtzitting erkend dat hij fouten heeft gemaakt ten aanzien van de bezoekregels bij [naam opvang] en de elektronische monitoring. Ten aanzien van de voorwaarde van het behouden van een opleiding vindt de rechtbank dat uit het reclasseringsadvies van 31 maart 2022 voldoende valt af te leiden dat veroordeelde van school is verwijderd omdat hij zich – kort gezegd – niet heeft geconformeerd aan de daar geldende regels. Ondanks een waarschuwingsbrief- en gesprek, heeft veroordeelde zijn gedrag op school niet veranderd. Veroordeelde is door zijn gedrag van school verwijderd, wat hem valt aan te rekenen.
De laatste kans die veroordeelde op 12 oktober 2021 van de rechtbank heeft gekregen om te
re-integreren, heeft er niet toe geleid dat veroordeelde het belang inziet van strikte naleving van de voorwaarden. Nu de reclassering geen mogelijkheden ziet voor gedragsverandering en risicobeperking, is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen. De rechtbank zal de v.i. gedeeltelijk herroepen voor de duur van 120 dagen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de gevorderde duur te matigen. De tijd die veroordeelde in het kader van de schorsing van de v.i. in detentie heeft doorgebracht, zal hiervan worden afgetrokken.

5.Beslissing

De rechtbank
- wijst de vordering tot herroeping van de v.i. toe en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de v.i. niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan, te weten voor de duur van
120 dagen, met aftrek van de tijd die veroordeelde in het kader van de schorsing van de v.i. in detentie heeft doorgebracht;
- veroordeelde komt daardoor, gelet op artikel 6:2:10 Sv, op
2 augustus 2022in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze beslissing is gegeven door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en L. Medema-Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Tal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2022.
Tegen deze beslissing staat géén rechtsmiddel open.