ECLI:NL:RBAMS:2022:2745

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
C/13/707575 / HA ZA 21-846
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een eenvoudige gemeenschap van een woning na beëindiging van een affectieve relatie met gezamenlijke kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van een eenvoudige gemeenschap van een woning. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad en samen twee minderjarige kinderen hebben, zijn gezamenlijk eigenaar van de woning. De vrouw, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, vorderde onder andere dat de man zou worden veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van de woning en de verdeling van de opbrengst. De man voerde verweer en vorderde onder andere dat de woning aan hem zou worden toegedeeld voor een bepaald bedrag, onder de voorwaarde dat de vrouw zou worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw een reëel belang heeft bij de verdeling van de woning, aangezien zij nog steeds hoofdelijk verbonden is voor de hypothecaire schuld en geen gebruik kan maken van haar aandeel in de overwaarde. De rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd om af te wijken van de hoofdregel dat de waarde van de woning op het moment van verdeling moet worden vastgesteld. De rechtbank heeft de vorderingen van de man afgewezen en de vorderingen van de vrouw toegewezen, waarbij de man werd gelast om medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning en de verdeling van de opbrengst. De rechtbank heeft ook een termijn gesteld voor de taxatie van de woning en de mogelijkheid voor de man om de woning over te nemen tegen de getaxeerde waarde.

De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige verdeling van gemeenschappelijke bezittingen na beëindiging van een relatie, vooral wanneer er minderjarige kinderen betrokken zijn. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/707575 / HA ZA 21-846
Vonnis van 25 mei 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bewindvoerder] B.V. QQ (HOED. VAN BEWINDV. [eiseres] ),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.J.H. Vinke te Hoofddorp,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. H. Verstegen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 september 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 29 december 2021 waarin ambtshalve een comparitie van partijen is gelast;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de akte overlegging producties tevens houdende wijziging van eis van de man;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 13 april 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben samen twee nog minderjarige kinderen. Deze kinderen zijn door de man erkend en partijen oefenen gezamenlijk het gezag over hen uit.
2.2.
Op 31 mei 2007 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten. De relatie tussen partijen is in 2010 beëindigd. Vervolgens hebben zij tot 2014 het zogenoemde birdnesting principe gehanteerd en verbleven de man en de vrouw om week met de kinderen in de woning. Thans geldt er een co-ouderschapsregeling.
2.3.
De man en de vrouw zijn gezamenlijk eigenaar van de onroerende zaak staande en gelegen te [woonplaats] , gemeente Aalsmeer aan het adres [adres] kadastraal bekend gemeente Aalsmeer [sectie + nummer] , groot 1 are en 29 centiare (hierna: de woning). De man bewoont sinds 2014 de woning.
2.4.
Op de woning rust een hypothecaire geldlening, afgesloten bij de ING bank. Deze hypothecaire geldlening bestaat uit een aflossingsvrije lening van € 247.000,-, een consumptief krediethypotheek met een kredietlimiet van € 10.000,- en een tweede hypothecaire lening van € 25.000,-.
2.5.
Bij beschikking van 21 december 2017 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan de vrouw onder bewind gesteld van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bewindvoerder] B.V. (hierna: de bewindvoerder). De kantonrechter heeft op 27 juli 2021 aan de bewindvoerder toestemming verleend om een verdelingsprocedure te starten.
2.6.
In de samenlevingsovereenkomst zijn partijen voor zover in dezen van belang het volgende overeengekomen:
Artikel 6 Gemeenschappelijk bewoonde woning
(…)
6. Indien partijen gezamenlijk wonen in een woning welk eigendom is van hen beiden komen de kosten, lasten en afschrijvingen van de woning voor rekening van partijen, ieder voor de helft.
(…)
Artikel 7 Einde
Deze overeenkomst eindigt:
a. door opzegging door één van partijen op het tijdstip tegen welk de opzegging is gedaan. De opzegging geschiedt bij aangetekende brief gericht aan de wederpartij, waarbij een opzegtermijn van tenminste een maand in acht genomen moet worden. Ingeval de verblijfplaats onbekend is, zal de opzegging worden gedaan bij de notaris-bewaarder van deze akte;
(…)
d. indien partijen, zonder dat een opzegging als sub a bedoeld heeft plaatsgevonden, partijen in gezamenlijk overleg de overeenkomst feitelijk hebben beëindigd en zijn overgegaan tot verdeling en levering van hun gemeenschappelijke bezittingen en schulden.
Artikel 9 Verdeling bij einde
1. Indien de overeenkomst eindigt als bedoeld in artikel 7 onder a, c of d worden alle gemeenschappelijke bezittingen en schulden zo spoedig mogelijk bij helfte tussen partijen verdeeld. Hierbij geldt dat iedere partij – zonder verrekening van de waarde – recht heeft op toedeling van de goederen die hij/zij heeft aangebracht.
Het bovenstaande lijdt uitzondering:
(…)
b. indien en voorzover de redelijkheid en billijkheid dat meebrengt;
bepaling zuiver saldo
2. Voor de bepaling van de waarde van hetgeen ieder ingevolge toedeling als in lid 1 vermeld per saldo heeft verkregen zal per de dag van het eindigen van de overeenkomst een staat van baten en schulden worden opgesteld.
Op deze staat worden de goederen opgenomen voor de waarde, daaraan toegerekend door partijen in onderling overleg en bij geschil op de wijze als bepaald in artikel 679 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Bij waardering van registergoederen zal moeten worden uitgegaan van de waarde in onbewoonde staat.
(…)
overbedeling
3. Indien door de ene partij een uitkering wegens overbedeling moet worden gedaan aan de andere partij, zal de schuldenaar de bevoegdheid hebben de uitkering wegens geldlening schuldig te blijven en te voldoen in vijf gelijke jaarlijkse termijnen, waarvan de eerste vervalt zes maanden na het eindigen van de overeenkomst.
Over het nog niet betaalde deel van de uitkering is door de schuldenaar een rentevergoeding verschuldigd van ZEVEN PROCENT (7%) per jaar.
De schuldeiser heeft de bevoegdheid zekerheidsstelling te vragen voor de nakoming van de uit dit lid voortvloeiende verplichtingen.
Artikel 10 (Tijdelijke) voortzetting woongenot
(…)
4. Indien het een woning betreft welke eigendom is van beide partijen, dan is degene die (tijdelijk) het woongenot alleen voortzet gehouden een vergoeding voor het woongenot te betalen ter grootte als overeenkomt met de helft van de huur van vergelijkbare woonruimte, welke is gelegen in een vergelijkbare omgeving.
Partijen zijn beide verplicht gedurende deze (overgangs)periode de eventuele (hypothecaire) lasten (rente en aflossing) te blijven dragen in de verhouding als zij dit voorheen plachten te doen, een en ander behoudens bijzondere omstandigheden ter beoordeling van de in lid 2 van dit artikel bedoelde kantonrechter.
Partijen verplichten zich jegens elkaar alles te doen teneinde zo spoedig mogelijk na het einde der overeenkomst tot een definitieve regeling met betrekking tot de (eigendom) van de woning te komen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te bevelen c.q. te veroordelen tot het verschaffen van recente informatie primair op grond van artikel 22 Rv en subsidiair op grond van artikel 843aRv over de gezamenlijke geldleningen van partijen waaronder de hypothecaire geldleningen rustende op de woning alsmede over de waarde van de eventueel aan de hypothecaire geldlening gekoppelde kapitaalverzekering;
II. primair:
1. de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap te gelasten door de netto opbrengst van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap in gelijke delen te verdelen, door de woning op gezamenlijke opdracht en bij helfte te delen kosten van de man en de vrouw door Hoekstra en Van Eck Haarlemmermeer makelaars te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer voor een zo hoog mogelijke verkoopprijs te doen verkopen, met een maximale opleveringstermijn van drie maanden, een en ander conform de adviezen van deze makelaar;
2. onder veroordeling van de man binnen 14 dagen na betekening van het vonnis mee te werken aan het verstrekken van de gezamenlijke verkoopopdracht aan voormeld makelaarskantoor, met machtiging aan de vrouw om bij gebreke van die medewerking van de man die gezamenlijke verkoopopdracht op gezamenlijke kosten mede namens de man te verstrekken;
3. onder veroordeling van de man om voorts binnen 14 dagen na betekening van het vonnis alle vereiste medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan de meest biedende derde, bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats zal treden van die vereiste medewerking van de man aan de ondertekening van de verkoopovereenkomst en aan de ondertekening van de notariële leveringsakte van de woning aan die meest biedende derde;
4. onder veroordeling van de man om alle noodzakelijke medewerking te verlenen om verkoop tot stand te kunnen brengen waaronder het toelaten van de makelaar en potentiële kopers van de woning en de woning in goede staat te houden/brengen voor bezichtigingen en dat er een verkoopbord aan c.q. bij de woning zal worden bevestigd, één en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat de makelaar constateert dat de man in gebreke blijft hieraan te voldoen;
subsidiair:
geheel subsidiair en slechts voor zover de rechtbank het primair door de vrouw gevorderde niet (geheel) zal toewijzen meent de vrouw dat de wijze van verdeling dient te worden vastgesteld door de rechtbank op een in goede justitie te bepalen wijze, rekening houdend met naar billijkheid met de belangen van alle partijen alsmede het algemeen belang;
III. de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De man voert verweer en vordert de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De man vordert bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de eenvoudige gemeenschap tussen partijen bestaande uit de woning wordt verdeeld;
II.
primairte bepalen dat de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap tussen partijen zal worden vastgesteld met inachtneming dat de woning aan de man wordt toegedeeld voor het getaxeerde bedrag ter hoogte van € 280.000,- onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening welke rust op de woning;
III.
subsidiairte bepalen dat de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap tussen partijen zal worden vastgesteld met inachtneming dat de woning aan de man wordt toegedeeld voor het getaxeerde bedrag ter hoogte van € 325.000,- onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening welke rust op de woning, waarbij de man de helft van de overwaarde voldoet aan de vrouw wegens overbedeling en waarbij de man het bedrag wegens overbedeling aan de vrouw voldoet in vijf gelijke jaarlijkse termijnen, waarvan de eerste termijn ingaat 14 dagen na betekening van het vonnis;
IV.
primair en subsidiairde man te machtigen tot het te gelde maken van de woning en de vrouw te veroordelen tot medewerking aan de verkoop aan de man en alle daarvoor benodigde handelingen zoals het ondertekenen van de koopovereenkomst en leveringsakte en bij helfte te delen kosten van de man en de vrouw en daarbij te bepalen dat in het te wijzen vonnis overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:300 BW in de plaats treedt van een in wettige vorm opgemaakte akte van levering;
V. onder veroordeling van de vrouw om alle noodzakelijke medewerking te verlenen om verkoop van de woning aan de man tot stand te kunnen brengen, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat de vrouw in gebreke blijft hieraan te voldoen met een maximum van € 75.000,-;
VI.
meer subsidiairte bepalen dat de verdeling van de eenvoudige gemeenschap bestaande uit de woning aan de [adres] voor een periode van maximaal drie jaar zal worden uitgesloten.
VI. de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.5.
De vrouw voert verweer en vordert de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vordering van de vrouw om de man te bevelen dan wel te veroordelen tot het verschaffen van recente informatie over de gezamenlijke geldleningen van partijen waaronder de hypothecaire geldleningen rustende op de woning alsmede over de waarde van de eventueel aan de hypothecaire geldlening gekoppelde kapitaalverzekering niet meer relevant is, zodat de rechtbank ter zake geen beslissing hoeft te nemen.
in conventie en in reconventie
4.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen ten grondslag dat het tot op heden niet lukt om de medewerking van de man te verkrijgen om de woning te verdelen.
De in opdracht van de man in 2018 gedane taxatie met een waardebepaling van € 280.000,- is verricht zonder dat de vrouw daarin is gekend. De bewindvoerder heeft contact gehad met de rechtbank en de rechtbank heeft laten weten dat een tweede taxatie plaats moet vinden. Vervolgens is de woning in opdracht van de vrouw getaxeerd op € 325.000,-. De man heeft hierna aangegeven deze taxatie naar de bank te sturen en uit te zoeken of het mogelijk is de vrouw voor dit bedrag uit te kopen. Daarna is de man hier niet meer op teruggekomen. Er is daarom volgens de vrouw geen overeenstemming bereikt over de waarde van de woning. De man heeft in het verleden aangeboden de vrouw € 20.000,- te betalen, maar daar kan zij, gelet op de ontwikkelingen op de woningmarkt, zonder recente taxatie niet mee akkoord gaan. De vrouw stelt dat het haar niet verweten kan worden dat de woning nog altijd niet verdeeld is. De vrouw heeft een beperking en trauma gerelateerde klachten. De man heeft de vrouw mogelijk overvraagd. De vrouw heeft daarnaast emotioneel moeite met persoonlijk contact met de man. Sinds de vrouw onder bewind staat, heeft de bewindvoerder getracht om tot een verdeling te komen. Dat is niet gelukt.
De man wilde in het verleden zelf ook lange tijd niet verdelen. In 2014 had de woning een onderwaarde, waardoor de man er niet voor kon zorgen dat de vrouw zou worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
De vrouw betwist dat de man met de minderjarige kinderen op straat komt te staan indien de woning wordt verkocht. De man kan met zijn aandeel in de overwaarde van de woning een woning in de particuliere sector huren dan wel een appartement kopen. De belangen van de kinderen worden dan ook niet geschaad. Het belang van de vrouw bij een verdeling gaat daarom voor het belang van de man de woning onverdeeld te laten. De vrouw heeft er belang bij dat de eenvoudige gemeenschap nu wordt verdeeld.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven zich voor te kunnen stellen dat de man nog een gelegenheid krijgt om te bekijken of hij de woning toegedeeld kan krijgen.
De vrouw maakt bezwaar tegen een voldoening van haar aandeel in de overwaarde in vijf termijnen. Volgens de vrouw bestaat er in dat geval het risico dat zij helemaal niets uitbetaald krijgt.
4.3.
De man stelt primair dat partijen overeenstemming hebben over de waarde van de woning. In 2018 heeft de man een taxatie laten uitvoeren door een NVM erkende makelaar. De waarde was € 280.000,- en derhalve nagenoeg gelijk aan de hypothecaire geldlening. Er is toen met de vrouw en de hulpverlening afgesproken de waarde peildatum vast te laten leggen op oktober 2018, zodat de man de mogelijkheid kreeg de woning over te nemen en de vrouw te doen laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Hiermee zou voorkomen worden dat de man met de kinderen op straat zou komen te staan. De vrouw weigerde echter haar medewerking aan deze verdeling te verlenen. De man heeft echter nooit bewijs gezien dat de rechtbank wilde dat er een nieuwe taxatie zou komen. In 2019 heeft vervolgens in opdracht van de vrouw een tweede taxatie plaatsgevonden waaruit een waarde volgde van € 325.000,-. De man heeft rekening houdend met deze waarde in 2020 een hypotheekadvies gevraagd. Daaruit bleek dat hij ook voor deze waarde de woning over zou kunnen nemen. De man stuurde het goede nieuws naar de (bewindvoerder van de) vrouw maar wederom werkte de vrouw niet mee aan overname.
De man stelt in 2013, 2015, 2018 en in 2020 pogingen te hebben gedaan om tot verdeling van de woning te komen. Door de frustrerende houding van de vrouw is dit telkens niet gelukt. De man lijdt onder de houding van de vrouw. Na twee jaren met Covid19 is de financiële situatie van de man gewijzigd. Hij heeft door de maatregelen van de overheid meerdere keren zijn zaak moeten sluiten met fors omzetverlies als gevolg, terwijl de verhuurder wel de huur van de winkel wilde hebben. Sinds hij weer open mag gaat het goed en zit hij met zijn omzet op het niveau van voor 2020. De bank kijkt echter naar de laatste drie jaar en daarvan zijn er twee slechte jaren. Als van de huidige marktwaarde van de woning zou worden uitgegaan kan hij de woning niet toegedeeld krijgen.
De man stelt dat moet worden uitgegaan van een waarde van € 280.000,-. Hij beroept zich daarbij op artikel 9 onder b van de samenlevingsovereenkomst. Uit artikel volgt dat op grond van de redelijkheid en billijkheid kan afgeweken worden van een verdeling bij helfte. Ook uit artikel 3:185 lid 2 BW volgt dat van de hoofdregel dat van de waarde ten tijde van de verdeling moet worden uitgegaan kan worden afgeweken, aldus de man. Subsidiair stelt de man zich op het standpunt dat van een waarde van € 325.000,- moet worden uitgegaan.
De man vindt het opvallend dat de vrouw tien jaar lang niet mee wilde werken aan de verdeling, ook niet toen de woning onder water stond, en nu in de oververhitte woningmarkt opeens wel. De vrouw gaat hiermee voorbij aan de belangen van de kinderen. De man zal bij verkoop niet in staat zijn een geschikte woning voor hem en de kinderen te kopen. De kinderen hebben behoefte aan rust en stabiliteit.
Indien hij in het kader van de verdeling een bedrag aan de vrouw moet betalen, beroept de man zich op artikel 9 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst, waarin partijen zijn overeengekomen dat de overbedelingsvergoeding in vijf termijnen mag worden betaald.
De man heeft meer subsidiair aangevoerd, indien zijn standpunten ten aanzien van de waarde niet worden gevolgd, dat de verdeling voor drie jaar moet worden uitgesloten. De man voert daartoe aan dat het in het belang van de kinderen is dat hij voorlopig met hen in de woning kan wonen. Het is aan de vrouw te wijten dat de woning na zoveel jaren nog niet is verdeeld. Als de man nu wordt gedwongen mee te werken, wordt hij onevenredig benadeeld gelet op de oververhitte woningmarkt en de corona-crisis. De man is niet in staat andere betaalbare woonruimte in de buurt te vinden.
4.4.
De rechtbank overweegt dat als peildatum voor de waarde van de woning in beginsel de datum van de verdeling geldt, behoudens andersluidende afspraken of afwijking op grond van de redelijkheid en de billijkheid. De man stelt primair, zo begrijpt de rechtbank, dat partijen afgesproken hebben van een waarde van € 280.000,- althans in ieder geval € 325.000,- uit te gaan. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.5.
Krachtens het bepaalde in artikel 6:217 van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een overeenkomst tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Dus, als sprake is van een aanbod van een van partijen, dient dat aanbod vervolgens als zodanig door de wederpartij te zijn opgevat (althans, dat had als zodanig moeten kunnen worden opgevat) en vervolgens zijn aanvaard, dan wel moet sprake zijn van geweest van gedragingen van een van partijen waardoor zij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen heeft opgewekt dat het aanbod is aanvaard. Dit volgt uit artikel 3:33 BW. De man heeft voor zijn standpunt verwezen naar de door hem in 2020 met de bewindvoerder via de e-mail gevoerde correspondentie. De rechtbank leidt uit deze emailwisseling af dat er is gesproken over het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, maar uit deze emailwisseling is niet te herleiden van welke waarde werd uitgegaan bij toedeling aan de man. Eerder blijkt daar uit dat er nog geen overeenstemming was over de waarde. De bewindvoerder benoemt in haar e-mail van 8 juni 2020 immers dat de vrouw een nieuwe taxatie wenste gelet op het grote verschil in getaxeerde waardes, zodat van de meest actuele waarde zou kunnen worden uitgegaan. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank van een afspraak dat van een andere waarderingsdatum dan de datum van verdeling moet worden uitgegaan, niet gebleken.
4.6.
De rechtbank verwerpt eveneens het standpunt van de man dat op grond van de redelijkheid en billijkheid afgeweken moet worden van de datum van verdeling als peildatum voor de waardering en dat op grond van de redelijkheid en billijkheid afgeweken moet worden van verdeling bij helfte. Daartoe overweegt de rechtbank dat de man onvoldoende bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die tot dat oordeel zouden kunnen leiden. De man stelt dat de verdeling van de eenvoudige gemeenschap door toedoen van de vrouw niet eerder is kunnen worden gerealiseerd, maar dit wordt door de vrouw betwist. Voor de rechtbank is niet komen vast te staan dat de vrouw de verdeling heeft getraineerd. Beide partijen zijn naar het oordeel van de rechtbank in gelijke delen schuldig aan de omstandigheid dat thans, 12 jaar na het uiteengaan, nog een verdeling plaats moet vinden. De man heeft immers ook nooit eerder, bijvoorbeeld door het starten van een gerechtelijke procedure, verdeling afgedwongen terwijl dit wel op zijn weg had gelegen als hij vond dat de vrouw niet mee wilde werken. Ook de onderhavige procedure is niet door de man, maar door de vrouw gestart. Dat de woning inmiddels aanzienlijk in waarde is gestegen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is van de huidige waarde uit te gaan bij de verdeling van de woning en deze waarde bij helfte te verdelen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de afgelopen jaren zich al kenmerkten door forse stijgingen van woningprijzen, zodat dit des te meer reden voor de man had moeten zijn actie te ondernemen. Er dient derhalve van de waarde op het moment van de verdeling dan wel een moment dicht daarbij gelegen, in dit geval de taxatiedatum, uit te worden gegaan en de waarde dient bij helfte te worden verdeeld.
Dit betekent dat de primaire en subsidiaire vordering van de man worden afgewezen. De rechtbank komt dan ook niet meer toe aan de vordering van de man om in vijf gelijke termijnen te mogen betalen, omdat dit onderdeel is van zijn vordering de woning voor een bedrag van € 325.000,- toegedeeld te krijgen.
4.7.
De rechtbank komt dan tot de beoordeling van de meer subsidiaire vordering van de man dat de verdeling voor de duur van drie jaar wordt uitgesloten.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 3:178 lid 1 BW het uitgangspunt is dat ieder der deelgenoten te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen. Uit artikel 3:178 lid 3 BW volgt verder dat de rechter voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is, op verlangen van een deelgenoot een of meermalen, telkens voor ten hoogste drie jaren, een vordering tot verdeling kan uitsluiten indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is het door de man gestelde belang om niet tot verdeling over te gaan niet groter dan het belang van de vrouw om over te gaan tot verdeling door middel van verkoop van de woning. Naast het wettelijk uitgangspunt dat verdeling te allen tijde kan worden gevorderd, heeft de vrouw een reëel belang bij verdeling van de woning. Dit belang wordt onder meer gevormd door het feit dat de vrouw nog steeds hoofdelijk verbonden is voor de hypothecaire schuld en dus te allen tijde door de bank hiervoor kan worden aangesproken en het feit dat de vrouw al jaren geen gebruik kan maken van haar aandeel in de overwaarde. Tegenover het belang van de vrouw is het subjectieve belang dat de man heeft om (tijdelijk) in de woning te kunnen blijven wonen van onvoldoende gewicht om de vrouw tegen haar wil in een onverdeelde gemeenschap te laten. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is het beide partijen evenveel aan te rekenen dat er tot nog toe geen verdeling heeft plaatsgevonden. Ook de omstandigheid dat de minderjarige kinderen voor 50% van de tijd bij de man verblijven leidt niet tot een ander oordeel. De man heeft tegenover de betwisting door de vrouw onvoldoende onderbouwd gesteld dat hij – indien hij bij verkoop zijn aandeel in de overwaarde ontvangt – geen vervangende woonruimte voor zichzelf en de kinderen zal kunnen vinden. Dat de man buiten zijn toedoen door de maatregelen rondom het coronavirus twee mindere jaren heeft gedraaid zou onder andere omstandigheden eventueel tot een succesvol beroep op de uitzondering van artikel 3:178 lid 3 BW kunnen leiden. Echter in het geval van partijen had de man al vanaf 2010, en in ieder geval vanaf 2014, maatregelen kunnen treffen om het aandeel van de vrouw in de woning over te nemen. Onder die omstandigheden prevaleert het belang van de vrouw bij een verdeling boven het belang van de man om in onverdeeldheid te blijven.
4.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de vordering van de vrouw zal toewijzen. Nu tijdens de mondelinge behandeling is verklaard dat de vrouw geen bezwaar heeft indien de man nog een termijn van twee maanden wordt gegund om te bekijken of hij de woning alsnog tegen de huidige waarde over kan nemen, zal de rechtbank de volgende wijze van verdeling gelasten.
4.10.
De (bewindvoerder van de) vrouw zal binnen twee weken na de datum van dit vonnis drie makelaars noemen, waar de man één makelaar uit zal kiezen. De rechtbank zal bepalen dat de taxatie binnen één maand na de datum van dit vonnis plaats moet vinden. Vervolgens krijgt de man twee maanden de tijd om de (bewindvoerder van de) vrouw te laten weten of hij de woning tegen de getaxeerde waarde en met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid toegedeeld kan en wenst te krijgen. De overdracht van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man dient in dat geval binnen één maand nadat de man de vrouw heeft bericht dat hij de woning toegedeeld kan krijgen, plaats te vinden, derhalve uiterlijk vier maanden na de datum van dit vonnis. De man dient de helft van de overwaarde van de woning op het moment van overdracht bij de notaris van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man te voldoen. Beide partijen dragen in dat geval de kosten van de taxatie en overige kosten verband houdende met de overdracht bij helfte.
4.11.
Indien de man niet in staat is de woning toegedeeld te krijgen binnen genoemde termijn van uiterlijk vier maanden na de datum van dit vonnis, dient de woning zo spoedig mogelijk te worden verkocht en geleverd aan een derde, waarbij de verkoopopbrengst na aflossing van de hypothecaire geldleningen en betaling van de kosten van verkoop en overdracht tussen partijen wordt verdeeld.
4.12.
Voormelde verkoop dient te geschieden door middel van een opdracht aan de makelaar die de onroerende zaak reeds heeft getaxeerd binnen vier weken nadat de termijn voor notariële overdracht van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man is verstreken.
4.13.
Partijen zullen in dat geval in overleg met de makelaar de vraagprijs bepalen, welke vraagprijs dient te zijn gebaseerd op de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een bindende marktconforme vraagprijs.
4.14.
Partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar de prijs naar beste weten en kunnen bindend bepalen.
4.15.
Iedere partij is bij overdracht van de woning aan een derde gehouden de helft van de kosten van de taxateur/makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen.
4.16.
Nu de man geen verweer heeft gevoerd tegen de vordering van de vrouw om de man te veroordelen alle vereiste medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning, bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats zal treden van de vereiste medewerking van de man aan de ondertekening van de verkoopovereenkomst en aan de ondertekening van de notariële leveringsakte van de woning aan de meest biedende derde, wijst de rechtbank deze vordering toe.
4.17.
De rechtbank wijst eveneens toe, nu ook daartegen geen verweer is gevoerd, de vordering van de vrouw om de man te veroordelen om alle noodzakelijke medewerking te verlenen om verkoop tot stand te kunnen brengen, waaronder het toelaten van de makelaar en potentiële kopers van de woning en de woning in goede staat te houden/brengen voor bezichtigingen en dat er een verkoopbord aan c.q. bij de woning zal worden bevestigd, één en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat de makelaar constateert dat de man in gebreke blijft hieraan te voldoen. Wel zal de rechtbank daarbij de dwangsom op een maximum stellen van € 20.000,-.
Proceskosten
4.18.
Gelet op de omstandigheid dat de procedure nog verband houdt met de afwikkeling van de relatie tussen partijen en het aan beide partijen toe te rekenen valt dat er nog geen verdeling heeft plaatsgevonden, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
gelast de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap van de woning aan de [adres] als volgt:
5.1.1.
bepaalt dat (de bewindvoerder van) de vrouw drie makelaars zal noemen waar de man binnen twee weken na dit vonnis één makelaar uit zal kiezen;
5.1.2.
bepaalt dat de makelaar in aanwezigheid van beide partijen de woning binnen één maand na dit vonnis zal taxeren tegen de actuele waarde in het economisch verkeer en dat deze taxatie tussen partijen zal gelden als een bindend advies in de zin van artikel 7:900 lid 1 BW;
5.1.3.
bepaalt dat de kosten van de taxatie door beide partijen gedragen worden, ieder voor de helft;
5.1.4.
bepaalt dat de man binnen twee maanden na de taxatie (uiterlijk drie maanden na de datum van dit vonnis) aan (de bewindvoerder van) de vrouw moet laten weten of toedeling van de woning onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid mogelijk is;
5.1.5.
bepaalt dat de levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man dient plaats te vinden binnen één maand, nadat de man (de bewindvoerder van) de vrouw binnen een termijn van uiterlijk drie maanden na de datum van dit vonnis schriftelijk heeft bericht dat hij de woning kan overnemen;
5.1.6.
bepaalt dat de man ten tijde van de overdracht van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man bij de notaris de helft van de overwaarde van de woning (getaxeerde waarde min de hypothecaire geldlening) aan de vrouw dient te voldoen en dat de kosten van het notariële transport van de woning door beide partijen gedragen worden, ieder voor de helft;
5.2.
voor het geval toedeling aan de man van de woning niet binnen uiterlijk vier maanden na de datum van dit vonnis zal zijn gerealiseerd:
5.2.1.
bepaalt dat verkoop van de woning geschiedt binnen vier weken nadat de termijn van uiterlijk vier maanden voor notariële overdracht van het aandeel van de vrouw aan de man is verstreken, door middel van een opdracht aan de makelaar die de woning heeft getaxeerd. Ieder van partijen is gehouden deze makelaar daartoe opdracht te geven;
5.2.2.
bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de door hem vast te stellen bindende marktconforme vraagprijs bepaalt;
5.2.3.
bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst zullen aangaan met degene(n) die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar dit naar beste weten en bindend kunnen bepalen;
5.2.4.
bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan (een) derde(n);
5.2.5.
bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
5.2.6.
bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld;
5.2.7.
bepaalt dat iedere partij bij overdracht aan (een) derde(n) gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
5.3.
veroordeelt de man om alle vereiste medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan de meest biedende derde, bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats zal treden van de vereiste medewerking van de man aan de ondertekening van de verkoopovereenkomst en aan de ondertekeningen van de notariële leveringsakte van de woning aan de meest biedende derde;
5.4.
veroordeelt de man om alle noodzakelijke medewerking te verlenen om verkoop tot stand te kunnen brengen waaronder het toelaten van de makelaar en potentiële kopers van de woning en de woning in goede staat te houden/brengen voor bezichtigingen en dat er een verkoopbord aan c.q. bij de woning zal worden bevestigd, één en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat de makelaar constateert dat de man in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van € 20.000,-.
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.M. Oude Hengel en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.J. van der Veen, op 25 mei 2022.