ECLI:NL:RBAMS:2022:2743

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
13/751614-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Duitse strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Essen in Duitsland. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de opgeëiste persoon, geboren in Vietnam in 1981, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit geen grond was om de gevangenhouding te beëindigen. De verdediging voerde aan dat het EAB niet was uitgevaardigd door een bevoegde autoriteit, maar de rechtbank oordeelde dat het Duitse Openbaar Ministerie, hoewel niet als uitvaardigende rechterlijke autoriteit aangemerkt, de procedure correct had gevolgd. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en oordeelde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat aan de voorwaarden van de Overleveringswet was voldaan. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland kon plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751614-20
RK nummer: 20/3560
Datum uitspraak: 6 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 juli 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 augustus 2019 door
das Amtsgericht Essen(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Vietnam) op [geboortedag] 1981
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[GBA-adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D. Nieuwenhuis, advocaat te Arnhem.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Uitvaardigende autoriteit

Standpunt verdediging
De raadsman heeft aan de hand van zijn ter zitting overgelegde pleitnota aangevoerd dat het EAB niet is uitgevaardigd door een uitvaardigende rechterlijke autoriteit zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit 2002/584. Het Haftebefehl van 19 augustus 2019 is weliswaar ondertekend door een rechter maar dit betreft een nationaal aanhoudingsbevel maar het EAB zelf is op 22 juli 2020 ondertekend door de Oberstaatsanwalt Gehring van het Duitse Openbaar Ministerie. In het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) van
27 mei 2019 [1] is bepaald dat het Duitse Openbaar Ministerie niet kan worden aangemerkt als uitvaardigende rechterlijke autoriteit. Om die reden dient de officier van justitie niet ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is nu het EAB conform de jurisprudentie van het HvJ EU is uitgevaardigd door een rechter.
Oordeel van de rechtbank
In het arrest in de zaak OG/PI van 27 mei 2019 van het Hof van Justitie EU (ECLI:EU:C:2019:456) is uitleg gegeven aan het begrip “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, lid 1, van het Kaderbesluit. Op grond van dit arrest kan de Duitse officier van justitie niet worden aangemerkt als uitvaardigende rechterlijke autoriteit. Sinds deze uitspraak worden Duitse EAB's uitgevaardigd door rechters.
In het onderhavige op 14 augustus 2019 uitgevaardigde EAB staat onder i) als uitvaardigende autoriteit het
Amtsgericht Essenvermeld en als vertegenwoordiger staat vermeld de rechter Dies, die ook het originele, Duitstalige, EAB heeft ondertekend.
De rechtbank ziet geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van de inhoud van het EAB. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd maakt dit niet anders. Het betoog van de raadsman ziet op de aanbiedingsbrief van het EAB van 22 juli 2020 die afkomstig is van het Duitse Openbaar Ministerie en ziet niet op het EAB zelf.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een op 14 augustus 2019 door het
Amtsgericht Essenuitgevaardigd arrestatiebevel, met dossiernummer 71 Gs 1039/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feit heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel van verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De hoofdofficier van justitie te Essen heeft op 10 september 2020 de volgende garantie gegeven:
“In overleg met het ministerie van justitie van de deelstaat Nordrhein-Westfalén garandeer ik u dat de vervolgde [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag]-1981, in geval van een rechtsgeldige veroordeling in Duitsland in overeenstemming met het verdrag inzake de overplaatsing van gevonniste personen van 21 maart 1983 en artikel 5 paragraaf 3 van het kaderbesluit inzake het Europese arrestatiebevel voor de verdere tenuitvoerlegging van de straf naar Nederland zal worden overgeplaatst en dat de Duitse staat de kosten voor de repatriëring betaalt.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende, in aanmerking genomen dat Duitsland, evenals Nederland, Kaderbesluit 2008/909/JBZ heeft geïmplementeerd en de verwijzing naar het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen dus op een kennelijke misslag berust..

7.Onschuldverweer

Standpunt raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat volgens de informatie van de feitsomschrijving van het EAB het feit zou zijn gepleegd in de periode van april 2017 tot en met 12 september 2017.
Op pagina drie van het uittreksel Justitiële Documentatie van 20 juli 2020 blijkt dat hij van
10 november 2015 tot 13 juli 2017 in preventieve hechtenis voor een Nederlandse strafzaak heeft gezeten. Op pagina 2 van hetzelfde uittreksel blijkt dat hij ook van 13 juli 2017 tot en met 7 mei 2019 in voorlopig hechtenis heeft verbleven. De opgeëiste persoon heeft gelet op het voorgaande onmogelijk het feit kunnen plegen. Het is goed mogelijk dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling omdat veel personen van Vietnamese afkomst als achternaam [achternaam] hebben.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onschuldverweer niet slaagt.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat hij slechts een gedeelte van de in het EAB genoemde pleegperiode in detentie heeft verbleven en bovendien is het goed mogelijk dat hij vanuit de gevangenis strafbare gedragingen heeft aangestuurd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de in het uittreksel Justitiële Documentatie van 20 juli 2020 opgenomen informatie over de periode waarin de opgeëiste persoon in detentie heeft verbleven niet uitsluit dat hij betrokken is geweest bij de in het EAB omschreven verdenking.
Gelet hierop heeft de opgeëiste persoon tijdens het verhoor ter zitting zijn onschuld niet aangetoond. De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.

7.Evenredigheid

Standpunt van de raadsman
De opgeëiste persoon is op 18 juli 2020 ter fine van het EAB aangehouden en de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB dateert van 24 juli 2021. De vordering wordt vandaag pas 2 jaar later behandeld waarmee de beslistermijn ruimschoots is overschreden.
De opgeëiste persoon heeft een vrouw en drie kinderen waarvan de jongste 11 maanden oud is. Wat het belang is van de Duitse autoriteiten om nu nog tot overleving van de opgeëiste persoon te verzoeken is onduidelijk gebleven. Op grond van het voorgaande is de opgeëiste persoon onevenredig zwaar in zijn belangen getroffen waar tegenover het ogenschijnlijk gebrek aan belang staat van de Duitse autoriteiten. Om die reden dient de overlevering te worden geweigerd. Indien de rechtbank niet tot weigering overgaat verzoekt de raadsman om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde aan de Duitse autoriteiten te verzoeken of er alternatieven zijn voor het uitvaardigen van het EAB. De opgeëiste persoon is bereid om mee te werken aan een verhoor in Duitsland.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat er sprake is van stelselevenredigheid.
Oordeel van de rechtbank
Voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. Uitzonderlijke omstandigheden doen zich in het onderhavige geval niet voor.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen. De rechtbank ziet geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden aangezien de Duitse autoriteiten tot op heden het EAB niet hebben ingetrokken en kennelijk het EAB wensen te handhaven.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
das Amtsgericht Essen(Duitsland) voor de feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.C-508/18 en C-82/19 PPU