ECLI:NL:RBAMS:2022:2739

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
13/751426-19 (EAB III)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak in Polen

Op 6 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Het EAB, uitgevaardigd op 10 februari 2017 door de regionale rechtbank in Warschau, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren in 1985. De behandeling van de zaak heeft meerdere zittingen gekend, waarbij de opgeëiste persoon niet altijd aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de lopende procedure en dat hij een raadsman had gemachtigd. De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering, aangezien de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand had gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat de overlevering moest worden toegestaan. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751426-19 (EAB III)
RK nummer: 19/7148
Datum uitspraak: 6 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 december 2019 [1] en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 februari 2017door
the Regional Court in Warsaw, VIII Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985
verblijvend op het adres: [verblijfadres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 6 februari 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 februari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. De behandeling van de zaak is aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen informatie bij de Poolse autoriteiten op te vragen omtrent artikel 12 OLW. Ten slotte is op deze zitting de schorsing met voorwaarden van de overleveringsdetentie bevolen.
Zitting 22 februari 2022
De rechtbank heeft op voorhand het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak van de raadsman ingewilligd aangezien de opgeëiste persoon positief op Corona heeft getest en heeft de raadsman en de opgeëiste persoon op voorhand laten weten dat zij niet ter zitting van de rechtbank hoeven te verschijnen.
Zitting 23 maart 2022
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern en de gemachtigde raadsman van de opgeëiste persoon, mr. D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam. De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement of the District Court in Pruszkówvan
18 mei 2016 met zaaknummer II K 388/15 (onherroepelijk op 26 mei 2016) .
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en vier maanden door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog één jaar en drie maanden en 29 dagen.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feiten zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunten
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden afgezien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aangezien de opgeëiste persoon op de hoogte was van de tegen hem lopende procedure en aan hem een adresinstructie is uitgereikt.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het vonnis niet uitgelaten over artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Volgens informatie van het EAB is de opgeëiste persoon niet aanwezig geweest tijdens de zittingen in verband met de
re-examinationprocedure die tot het vonnis II K 388/15 van 18 mei 2016 heeft geleid, waarvan in het EAB de tenuitvoerlegging wordt verzocht.
In het EAB is voorts vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij het proces in eerste aanleg en zodoende op de hoogte was van de lopende procedure.
Uit de informatie van 6 februari 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon voor de procedure in tweede aanleg op 2 februari 2015 een raadsman naar eigen keus heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren. Tevens blijkt uit deze brief dat de opgeëiste persoon na de uitspraak in hoger beroep van 23 april 2015 zelf heeft verzocht of hij een standpunt kon indienen voor de
re-examinationprocedure en dat zijn gemachtigde raadsman de
re-examinationheeft ingesteld. De gemachtigde raadsman was wel aanwezig tijdens
re-examationmaar mocht de verdediging niet voeren omdat hij alleen gemachtigd was om de
re-examinationin te stellen.
Uit de informatie van de brief van 11 maart 2020 blijkt dat de opgeëiste persoon op 18 juli 2014 tijdens het opsporingsonderzoek instructies heeft ondertekend waarin staat vermeld dat hij de plicht heeft om zijn juiste adresgegevens door te geven. Alle oproepingen voor de
re-examinationprocedure zijn per post verzonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres.
Gelet op de omstandigheden, dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de tegen hem lopende procedure, dat hij een gemachtigde raadsman had, een zogenaamde adresinstructie heeft ondertekend en dat hij zelf heeft verzocht om een standpunt in te dienen voor de
re-examinationprocedure, kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot
de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Warsaw, VIII Penal Division(Polen) voor de feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.