ECLI:NL:RBAMS:2022:2738

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
13/751425-19 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming en weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot vrijheidsstraffen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) die door de officier van justitie was ingediend. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 13 mei 2016 door Polen is uitgevaardigd. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren in 1985 en daar verblijft. De zaak heeft een lange procesgang gekend, met zittingen op 6 februari 2020, 22 februari 2022 en 23 maart 2022. Tijdens de zitting van 6 februari 2020 werd de behandeling aangehouden om informatie op te vragen bij de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon was bijgestaan door zijn raadsman, mr. D. Bektesevic, en een tolk. Op 22 februari 2022 werd de behandeling uitgesteld omdat de opgeëiste persoon positief op Corona had getest. Tijdens de zitting van 23 maart 2022 werd vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor de beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat leidde tot de conclusie dat er geen grondslag meer was voor gevangenhouding.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB vermeldt twee vonnissen van het District Court in Pruszków, waarbij de opgeëiste persoon een gevangenisstraf van 1 jaar en 8 maanden is opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering voor het vonnis II K 159/15 kan worden toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden zijn. Voor het vonnis II K 63/15 is de overlevering geweigerd, omdat niet kon worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure die tot dat vonnis had geleid. De rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen, waaronder artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW, toegepast in haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751425-19 (EAB II)
RK nummer: 19/7147
Datum uitspraak: 6 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 mei 2016 door
the Regional Court in Warsaw, VIII Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985
verblijvend op het adres: [adres] , [woonplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 6 februari 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 februari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. De behandeling van de zaak is aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen informatie bij de Poolse autoriteiten op te vragen omtrent artikel 12 OLW. Ten slotte is op deze zitting de schorsing met voorwaarden van de overleveringsdetentie bevolen.
Zitting 22 februari 2022
De rechtbank heeft op voorhand het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak van de raadsman ingewilligd aangezien de opgeëiste persoon positief op Corona heeft getest en heeft de raadsman en de opgeëiste persoon op voorhand laten weten dat zij niet ter zitting van de rechtbank hoeven te verschijnen.
Zitting 23 maart 2022
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern en de gemachtigd raadsman van de opgeëiste persoon, mr. D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam. De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee vonnissen:
- een
judgement of the District Court in Pruszkowvan 19 mei 2015 met zaaknummer II K 159/15 (onherroepelijk op 20 juni 2015), waarin een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar is opgelegd;
- een
judgement of the District Court in Pruszkowvan 23 februari 2015 met zaaknummer II K 63/15 (onherroepelijk op 2 juni 2015), waarin een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden is opgelegd waarvan volgens informatie van het EAB nog 7 maanden en 29 dagen resteren.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van voornoemde twee vrijheidsstraffen te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Vonnis II K 159/15
Standpunten
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat afgezien kan worden van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aangezien de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen en op de hoogte is geweest van de tegen hem lopende procedure.
De raadsman heeft ten aanzien van dit vonnis geen standpunt over artikel 12 OLW ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de in het EAB gegeven informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet bij het proces is verschenen die tot het door
the District Court in Pruszkówgewezen vonnis II K 159/15 van
19 mei 2015 heeft geleid. Zowel de dagvaarding als het vonnis zijn aan het door de opgeëiste persoon opgegeven adres verzonden. Uit de brief van 4 februari 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon op 20 februari 2015 als verdachte door de politie is gehoord en dat een door hem ondertekende instructie op schrift aan hem is uitgereikt met de mededeling van zijn rechten en plichten, waaronder de plicht om elke adreswijziging door te geven, waarbij uitgelegd wordt welke juridische gevolgen het verzuim van deze plicht met zich meebrengt.
Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces en is gewezen op de gevolgen indien hij niet zou verschijnen bij het proces.
Vonnis II K 63/15
Standpunten
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid als bedoeld in artikel
12 onder a OLW zich voordoet.
De raadsman heeft ten aanzien van dit vonnis geen standpunt ingenomen over artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat tot het door
the District Court in Pruszkówgewezen vonnis II K 63/15 van 23 februari 2015 heeft geleid. De oproepingen zijn aan het door de opgeëiste persoon opgegeven adres verzonden en
het vonnis is aan een lid van het huishouden door een
adult member of the householdin ontvangst genomen.
Uit de aanvullende informatie van 4 februari 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon op
5 november 2014 als verdachte door de politie is gehoord en dat een door hem ondertekende instructie aan hem op schrift is uitgereikt met de mededeling van zijn rechten en plichten, waaronder de plicht om elke adreswijziging door te geven, waarbij uitgelegd wordt welke juridische gevolgen het verzuim van deze plicht met zich brengt. Tevens bevat de informatie de mededeling dat de opgeëiste persoon op 27 februari 2015 en 23 april 2015 in persoon oproepingen voor de inhoudelijke zitting heeft opgehaald waarbij dezelfde instructie als hiervoor genoemd, is bijgevoegd.
Omdat de in de aanvullende informatie genoemde data van de oproepingen dateren van na het vonnis kunnen dit geen oproepingen zijn geweest voor de zittingen die hebben geleid tot het vonnis, hoewel het verzoek om aanvullende informatie wel uitdrukkelijk betrekking had op die zittingen. Dat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is nu de rechtbank niet kan vaststellen dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW dan wel één van de in artikel 12, sub b tot en met d, OLW genoemde omstandigheden zich heeft voorgedaan.
Op basis van de informatie waarover zij nu beschikt – die ten dele evident onjuist is – kan de rechtbank niet zonder meer vaststellen dat de overlevering geen schending van het verdedigingsrecht inhoudt. Zo kan zij niet vaststellen of de oproepingen een mogelijk hoger beroep betreffen of anderszins. Omdat er al meermaals informatie is opgevraagd bij de uitvaardigende justitiële autoriteit en de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek had moeten beslissen reeds is verstreken, kan zij niet nogmaals vragen stellen.
De rechtbank zal daarom de overlevering voor dit vonnis weigeren op grond van
artikel 12 OLW.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit in vonnis II K 159/15 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB ten aanzien van vonnis II K 159/15 voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan. Voor wat betref het feit van vonnis II K 63/15 dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 312 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Warsaw, VIII Penal Division(Polen) voor zover het EAB betrekking heeft op de vrijheidsstraf, die is opgelegd wegens het feit van vonnis II K 159/15.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op de vrijheidsstraf die is opgelegd wegens het feit van vonnis II K 63/15.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.