4.2Beoordeling van de in het EAB genoemde vonnissen
Verzamelvonnis II K 115/10
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon voor het proces in hoger beroep in persoon is opgeroepen en dat de uitzondering van artikel 12 onder a OLW zich voordoet.
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota aangevoerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is en verzoekt de rechtbank om niet af te zien van die weigeringsgrond.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg niet bij het proces van
the District Court in Pruszkowis verschenen die heeft geleid tot het vonnis van 10 december 2010 met zaaknummer II K 115/10. Door de rechtbank is een raadsman aan de opgeëiste persoon toegewezen die namens hem ter zitting heeft opgetreden.
Uit de brief van 21 februari 2020 blijkt dat de opgeëiste persoon heeft verzocht om een door de rechtbank aangewezen advocaat. Deze advocaat heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. De hoger beroepsinstantie heeft het vonnis in eerste aanleg bekrachtigd en het hoger beroep ongegrond verklaard en het vonnis in eerste aanleg is derhalve sinds 7 april 2011 definitief.
De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en strafoplegging.
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak
Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628).
Uit de brief van 11 maart 2020 blijkt dat de oproeping voor het proces in hoger beroep aan de opgeëiste persoon per post is verzonden op het adres van het detentiecentrum waarin hij zich op dat moment bevond. De opgeëiste persoon heeft op 10 maart 2011 de oproeping persoonlijk afgehaald en een handtekening gezet. De opgeëiste persoon kon vanuit het detentiecentrum naar de zitting worden gebracht maar heeft daar niet voor gekozen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de uitzondering van artikel
12 onder a OLW zich voordoet en dat derhalve voor dit vonnis de weigeringsgrond van artikel 12 OLW geen toepassing vindt.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat afgezien kan worden van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aangezien de opgeëiste persoon volledig is geïnformeerd en een oproeping naar het door hem opgegeven adres is verzonden.
De raadsman heeft ten aanzien van dit vonnis geen standpunt ingenomen inzake artikel
12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij het proces en dat hij op 20 november 2006 telefonisch op de hoogte is gebracht van het proces dat tot het vonnis van
the District Court in Pruszkowvan 5 december 2006 heeft geleid.
In de brief van 6 februari 2020 van de Poolse autoriteiten wordt bevestigd dat de opgeëiste persoon telefonisch op de hoogte is gesteld van het tijdstip van de zitting en dat hij op
24 oktober 2006 door de officier van justitie is gewaarschuwd dat als de opgeëiste persoon niet ter zitting zou verschijnen er toch een vonnis tegen hem kan worden gewezen.
Gelet op deze informatie gaat de rechtbank ervanuit dat de omstandigheid van artikel 12 a OLW van toepassing is en dat betekent dat de rechtbank de overlevering niet mag weigeren.
Vonnissen V K 1274/06 en II K 704/07
Uit de informatie van het EAB onder d) blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de beslissingen in de zaken met de nummers V K 1274/06 en II K 704/07 hebben geleid. Artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing ten aanzien van deze zaken.