ECLI:NL:RBAMS:2022:2735

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
13/751917-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot oplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Düsseldorf op 11 december 2019. De opgeëiste persoon, geboren in 1961 en met de Nederlandse nationaliteit, wordt verdacht van oplichting in Duitsland. Tijdens de openbare zitting op 23 maart 2022 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon afstand gedaan van het aanwezigheidsrecht, waardoor de opgeëiste persoon niet ter zitting verscheen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, wat betekent dat er geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en het EAB beoordeeld. De raadsman voerde aan dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon onvoldoende was onderbouwd, maar de officier van justitie stelde dat de feitsomschrijving in het EAB genoegzaam was.

De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de omstandigheden van het feit en dat de opgeëiste persoon duidelijk was over waarvoor zijn overlevering werd verzocht. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zal ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 20/5230
RK nummer: 13/751917-20
Datum uitspraak: 6 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 november 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 december 2019 door
das Amtsgericht Düsseldorf(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 maart 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern en de gemachtigd raadsman van de opgeëiste persoon, mr. P.R. Logeman, advocaat te Leeuwarden.
De raadsman heeft de rechtbank ter zitting laten weten dat zijn cliënt afstand doet van zijn aanwezigheidsrecht. De opgeëiste persoon is derhalve niet verschenen ter zitting van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een op 17 april 2019 door het
Amtsgericht Düsseldorfuitgevaardigd arrestatiebevel, met dossiernummer 151 Gs 763/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Genoegzaamheid van de stukken

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon van de in het EAB omschreven oplichting onvoldoende is omschreven. Er zijn bijvoorbeeld geen camerabeelden op grond waarvan de opgeëiste persoon is herkend. Om die reden dient de overlevering te worden geweigerd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de feitsomschrijving in het EAB genoegzaam. De overlevering kan dan ook worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Zo dient het EAB een beschrijving van de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd te bevatten, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Uit het EAB onder e) blijkt dat de opgeëiste persoon op 31 december 2018 op de luchthaven van Düsseldorf een personenauto, merk Audi, type A3 zou hebben gehuurd die hij niet meer heeft teruggebracht en waarvan hij de huur niet zou hebben betaald. In het A-formulier staat vermeld dat de opgeëiste persoon als dader van het feit wordt aangemerkt.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, met de officier van justitie van oordeel dat het EAB een genoegzame omschrijving van het strafbare feit bevat, alsmede van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij dit feit. Het is hierdoor voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
De omschrijving van het feit is ook zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en de naleving van het specialiteitsbeginsel kan worden gewaarborgd. De omschrijving van het feit in het EAB voldoet aan de eisen gesteld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e van de OLW en is daarmee genoegzaam.
De rechtbank verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
Oplichting
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Oberstaatsanwalt te Düsseldorf heeft op 5 november 2020 de volgende garantie gegeven:
“With reference to your e-mail of 4·November 2020, it is assured that, in the event of a final conviction in the Federal Republic of Germany, the prosecuted person will be returned to the Netherlands tor further enforcement of the sentence for the purpose of its execution in the European Union on the basis of the current version of Council Framework Decision
2008/909/JHA of 27 November 2008 on the application of the principle of mutual recognition to judgments in criminal matters imposing custodial measures involving deprivation of liberty (Official Journal L 327, 5.12.2008, page 27).”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Onschuldverweer

De raadsman heeft namens de opgeëiste persoon aangevoerd dat hij onschuldig is aangezien er geen aanwijzingen zijn dat hij betrokken is bij de in het EAB omschreven oplichting.
Er is namelijk geen bewijs in de vorm van bijvoorbeeld camerabeelden dat de opgeëiste persoon de personenauto heeft gehuurd en deze niet heeft teruggebracht.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdediging niet ter zitting heeft aangetoond dat de opgeëiste persoon het feit zoals omschreven in het EAB onmogelijk kan hebben gepleegd. De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering. Het door de verdediging gevoerde bewijsverweer kan tijdens de justitiële procedure in Duitsland worden gevoerd.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
das Amtsgericht Düsseldorf(Duitsland) voor het feit zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.