Op 6 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Györ Regional Court in Hongarije. De vordering tot overlevering is ingediend door de officier van justitie op 18 augustus 2020 en betreft een vrijheidsstraf van vier jaar voor illegale handel in verdovende middelen. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Hongarije, heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit bezit. Tijdens de zitting op 23 maart 2022 was de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, en de officier van justitie, mr. C.L.E. Mcgivern, was aanwezig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de rechtbank niet meer kon verlengen en er geen grondslag meer bestond voor gevangenhouding. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het vonnis leidde. Echter, de rechtbank oordeelde dat de overlevering niet geweigerd kon worden op basis van artikel 12 OLW, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit had bevestigd dat de opgeëiste persoon na overlevering op de hoogte zou worden gesteld van zijn recht op verzet of hoger beroep.
De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, zodat de opgeëiste persoon zijn straf in Hongarije kan ondergaan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter, mr. J.G. Vegter, en de rechters mrs. P. van Kesteren en J. van Zijl, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. van Loon. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.