Op 17 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging en mishandeling binnen zijn gezin. De zaak omvatte twee parketnummers: 13-269228-21 (A) en 13-314292-21 (B). De verdachte, geboren in 1997 en gedetineerd in een penitentiaire inrichting, werd beschuldigd van het bedreigen van zijn ouders op 5 oktober 2021 en het mishandelen van zijn moeder en zus op 18 november 2021. Tijdens de zitting op 3 mei 2022 heeft de officier van justitie, mr. J. Ang, de vordering ingediend, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.N. van Meijl, pleitte voor vrijspraak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bedreigingen door de verdachte aan zijn ouders voldoende bewijs hebben, ondanks de inconsistenties in de verklaringen van de ouders. De rechtbank oordeelde dat de ouders van de verdachte redelijke vrees hadden voor de uitvoering van de bedreigingen. Wat betreft de mishandeling van de moeder en zus, heeft de rechtbank ook bewijs gevonden in de aangifte van de moeder en de getuigenverklaring van de zus, ondanks het ontbreken van een letselverklaring.
De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan bedreiging en mishandeling en heeft een gevangenisstraf van zes weken opgelegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf werd afgewezen, omdat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht langer was dan de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die werd opgelegd. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en benadrukt dat de verdachte niet op straat komt te staan in het kader van de zorgmachtiging.