ECLI:NL:RBAMS:2022:2722

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
13-269228-21 (A) en 13-314292-21 (B) (ter terechtzitting gevoegd) TUL: 13-012163-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huiselijk geweld en bedreiging binnen het gezin met gevangenisstraf als gevolg

Op 17 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging en mishandeling binnen zijn gezin. De zaak omvatte twee parketnummers: 13-269228-21 (A) en 13-314292-21 (B). De verdachte, geboren in 1997 en gedetineerd in een penitentiaire inrichting, werd beschuldigd van het bedreigen van zijn ouders op 5 oktober 2021 en het mishandelen van zijn moeder en zus op 18 november 2021. Tijdens de zitting op 3 mei 2022 heeft de officier van justitie, mr. J. Ang, de vordering ingediend, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.N. van Meijl, pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bedreigingen door de verdachte aan zijn ouders voldoende bewijs hebben, ondanks de inconsistenties in de verklaringen van de ouders. De rechtbank oordeelde dat de ouders van de verdachte redelijke vrees hadden voor de uitvoering van de bedreigingen. Wat betreft de mishandeling van de moeder en zus, heeft de rechtbank ook bewijs gevonden in de aangifte van de moeder en de getuigenverklaring van de zus, ondanks het ontbreken van een letselverklaring.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan bedreiging en mishandeling en heeft een gevangenisstraf van zes weken opgelegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf werd afgewezen, omdat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht langer was dan de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die werd opgelegd. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en benadrukt dat de verdachte niet op straat komt te staan in het kader van de zorgmachtiging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13-269228-21 (A) en 13-314292-21 (B) (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering tul: 13-012163-19
Datum uitspraak: 17 mei 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[GBA-adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.N. van Meijl, naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

In zaak A wordt verdachte – kort gezegd – verweten dat hij [naam 1] en [naam 2] heeft bedreigd op 5 oktober 2021 te Amsterdam.
In zaak B wordt verdachte – kort gezegd – beschuldigd van:
mishandeling van zijn moeder [naam 2] op 18 november 2021 te Amsterdam;
mishandeling van [naam 3] op 18 november 2021 te Amsterdam.
De tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de bedreiging (zaak A) voert zij voert daartoe aan dat verdachte vanaf het allereerste moment een andere lezing heeft gegeven van wat er die dag zou zijn gebeurd en nog steeds ontkent dat hij zijn ouders heeft bedreigd. Zijn vader heeft verklaard dat verdachte tweemaal zou hebben gezegd: “Ik ga jullie vermoorden”, terwijl zijn moeder daar niets over heeft verklaard. Er ontbreekt daarom steunbewijs, zodat bedreiging tegen het leven gericht niet kan worden bewezen. De verklaring van moeder dat verdachte zou hebben gezegd “Dan sla ik jullie in elkaar” wordt ook niet door de verklaring van vader ondersteund, zodat hiervoor ook steunbewijs ontbreekt. De bedreiging met zware mishandeling kan daarom ook niet worden bewezen. Indien de rechtbank dit wel voldoende vindt dan moet verdachte worden vrijgesproken, omdat uit de bewoordingen niet de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf daadwerkelijk zou worden gepleegd. Verdachte was destijds 24 jaar oud en woonde nog bij zijn ouders. Zijn ouders kennen verdachte goed, zodat zij hadden kunnen inschatten dat dergelijke bewoordingen eerder een uitspatting van emotie waren dan een daadwerkelijk voornemen.
Ten aanzien van de mishandeling van zijn moeder (zaak B, feit 1) en de mishandeling van zijn zus (zaak B, feit 2) voert de raadsvrouw het volgende aan Een letselverklaring ontbreekt. Onduidelijk is hoe het beweerde letsel van moeder is ontstaan. Dit doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van de aangifte van moeder. De zus van verdachte heeft geen aangifte gedaan, maar enkel een getuigenverklaring afgelegd. Dit is niet overtuigend.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bedreiging (zaak A) en mishandeling van zijn moeder (zaak B, feit 1) en mishandeling van zijn zus (zaak B, feit 2).
Zaak A:
De vader en moeder van verdachte hebben beide aangifte gedaan van bedreiging. Weliswaar komen de bewoordingen waarover zij verklaren niet exact overeen, maar de rechtbank vindt dat de woorden van voldoende gelijke strekking zijn om de diverse bedreigingen te bewijzen. De verklaringen van de ouders ondersteunen elkaar. Bovendien verklaarde de moeder van verdachte tijdens haar aangifte in zaak B ook dat verdachte schreeuwde dat hij haar dood ging maken. Mede op basis hiervan heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte ook op 5 oktober 2021 zijn ouders met de dood heeft bedreigd. Anders dan de raadsvrouw vindt de rechtbank niet dat de ouders van verdachte niet de redelijke vrees konden hebben dat de misdrijven daadwerkelijk zouden worden gepleegd. Er zijn geen aanwijzingen voor de stelling dat de ouders ervan uitgingen dat verdachte slechts een uitspatting van emotie uitte. Integendeel, uit het dossier blijkt dat de ouders van verdachte heel bang waren dat verdachte zijn bedreigingen zou uitvoeren.
Zaak B, feit 1:
De moeder van verdachte heeft aangifte gedaan van mishandeling en heeft verklaard dat verdachte haar met kracht tegen haar wang heeft gestompt.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, omdat er geen letselverklaring in het dossier zit. De rechtbank stelt vast dat het dossier een foto bevat van het gezicht van [naam 2] , waarop een verkleuring op de wang is te zien. Verdachte heeft bovendien op de zitting bekend dat hij zijn moeder een klap heeft gegeven en de aangifte van de moeder wordt ondersteund door de getuigenverklaring van de zus van verdachte.
Zaak B, feit 2:
De zus van verdachte heeft weliswaar geen aangifte van mishandeling gedaan, maar heeft als getuige verklaard dat verdachte haar ook een klap heeft gegeven. Dit wordt bevestigd door de aangifte van de moeder van verdachte.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A:
op 5 oktober 2021 te Amsterdam [naam 1] en [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [naam 1] en [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen "als jullie nog 1 keer de badkamerdeur open maken, dan ga ik jullie vermoorden" en "Ik ga jullie in elkaar slaan" en "wacht maar, ik kom terug en ga je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak B:
1
op 18 november 2021 te Amsterdam zijn moeder, [naam 2] , heeft mishandeld door haar met kracht op de wang te stompen;
2
op 18 november 2021 te Amsterdam [naam 3] heeft mishandeld door haar met kracht tegen de wang te slaan.

5.De strafoplegging

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat een gevangenisstraf van zes weken te lang is voor de tenlastegelegde feiten en heeft verzocht de gevangenisstraf te matigen tot drie weken.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat aan verdachte een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden is verleend op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz). Dat was in de zaak met rekestnummer C / 13 / 716975 FA RK 22-2668, met kenmerk ZM / IND / 50596, die tegelijkertijd met deze strafzaak is behandeld.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn ouders en aan mishandeling van zijn moeder en zus. Deze feiten leveren gevoelens van onrust, angst en onveiligheid op. Uit het dossier volgt dat de ouders van verdachte heel bang zijn geweest dat verdachte zijn bedreigingen zal uitvoeren en dat zij de situatie thuis niet meer aankunnen. Het gaat in beide zaken om huiselijk geweld tegen meerdere personen. Ten aanzien van de mishandeling van de moeder is dit ook als zodanig tenlastegelegd en bewezenverklaard. Daarnaast heeft de rechtbank in het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte gelezen dat hij eerder is veroordeeld voor bedreiging en wederspannigheid met letsel. De rechtbank ziet daarom reden om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van zes weken. De reclassering heeft aangegeven geen mogelijkheden te zien om met voorwaarden en/of toezicht het gevaar voor herhaling te beperken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een deel daarvan onvoorwaardelijk op te leggen.
Omdat aan de verdachte ter zake van de feiten waarvoor voorlopige hechtenis is verleend geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd van langere duur dan de reeds door hem in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen. Omdat de rechtbank ook heeft begrepen dat er in het kader van de zorgmachtiging nog geen verblijfplek voor de verdachte beschikbaar is, overweegt de rechtbank ten overvloede dat zij acht heeft geslagen op artikel 9, lid 2, sub h, Penitentiaire beginselenwet. Mocht verdachte in het kader van de zorgmachtiging nog geen plek hebben waar hij kan verblijven of kan worden opgenomen, dan komt verdachte niet zomaar op straat te staan. Op grond van genoemd artikel zijn huizen van bewaring bestemd voor de opneming van alle andere personen aan wie krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking of door het openbaar gezag rechtens hun vrijheid is ontnomen, voor zover geen andere plaats voor hen is bestemd of voor zolang opname in de voor hen bestemde plaats niet mogelijk is.
6. De afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf
Bij de stukken bevindt zich een vordering van de officier van justitie van 7 oktober 2021 met parketnummer 13-012163-19 tot tenuitvoerlegging van de bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter te Amsterdam van 17 januari 2020 opgelegde gevangenisstraf van dertien dagen met aftrek van voorarrest. De rechtbank vindt het niet opportuun om deze vordering toe te wijzen, omdat de door verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd langer is dan de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die aan verdachte zal worden opgelegd. De vordering wordt daarom afgewezen.

7.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd
zaak B, feit 1:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt begaan tegen zijn moeder
zaak B, feit 2:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst afde vordering van de officier van justitie van 7 oktober 2021 met parketnummer 13-012163-19.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling - van der Maarel, voorzitter,
mr. E. van den Brink en mr. C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2022.
[…]
[…]

5.[…]