ECLI:NL:RBAMS:2022:2720

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
13.032498.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens straatroof met geweld tegen een kwetsbaar slachtoffer

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte op 6 februari 2022 in Amsterdam een straatroof heeft gepleegd. Het slachtoffer, een kwetsbare vrouw, werd met geweld beroofd van haar telefoon, pasjes en rugtas. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, waarbij het slachtoffer ernstig is mishandeld. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte, de aangifte van het slachtoffer en camerabeelden als bewijs gebruikt. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen, waarbij beide verdachten verantwoordelijk zijn voor het gepleegde geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarbij de kwetsbaarheid van het slachtoffer en het buitensporige geweld zwaar hebben meegewogen in de strafmaat. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft gevorderd voor materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot vergoeding van materiële schade toegewezen tot €763,50 en de immateriële schade tot €3.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.032498.22
Datum uitspraak: 17 mei 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Hoogerheide, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. van den Berg, en de benadeelde partij, [benadeelde partij] en haar raadsvrouw, mr. L.D. Weerkamp, naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van:
het samen met een ander stelen van een telefoon, pasjeshouder, pasjes en een rugtas (met inhoud) van [benadeelde partij] met geweld tegen [benadeelde partij] op 6 februari 2022 te Amsterdam.
De tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde kan worden bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte en de beelden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de straatroof op [benadeelde partij] . De rechtbank baseert dit oordeel op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, de aangifte van het slachtoffer en de camerabeelden.
[benadeelde partij] heeft aangifte gedaan van straatroof op 6 februari 2022 op de [straat] te Amsterdam. Zij heeft verklaard dat zij terwijl zij over straat liep een handpalm in haar mond voelde en toen met kracht achterover werd getrokken. Volgens aangeefster waren er twee daders en werd zij door de ene vastgepakt, terwijl de andere haar spullen afpakte. Het gaat om een telefoon, een pasjeshouder met bankpas, diverse pasjes en een rugtas met spullen. Aangeefster heeft verklaard dat tijdens de beroving haar keel werd dichtgeknepen en dat zij door het vastpakken hard in haar lip heeft gebeten. Aangeefster had het gevoel dat ze dood ging, omdat ze geen adem kon halen en heeft zichzelf onder geplast. Het dossier bevat een letselverklaring waarin staat dat aangeefster kneuzingen in het gezicht en rug en wondjes in de mond had. Ook bevat het dossier processen-verbaal waarin de camerabeelden van de beroving worden beschreven. Op de camerabeelden is te zien dat verdachten in versnelde pas achter aangeefster aanlopen en haar snel naderen, dat medeverdachte [medeverdachte] aangeefster naar achteren trekt en zijn armen om aangeefster houdt en dat verdachte verschillende malen aan aangeefster of haar jas trekt en dat verdachte met zijn handen in de broekzakken van aangeefster zit, terwijl [medeverdachte] met aangeefster op de grond ligt en zijn armen om haar houdt. [benadeelde partij] is niet in staat om verder overeind te komen dan op haar handen en knieën. Als [medeverdachte] [benadeelde partij] naar de grond wil trekken, trekt verdachte aan de rugtas van [benadeelde partij] . Te zien is dat het lichaam van [benadeelde partij] heen en weer getrokken wordt tussen de twee mannen. Als het verdachte lukt de rugtas van [benadeelde partij] los te krijgen, laat verdachte [benadeelde partij] los.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn medeverdachte om [benadeelde partij] van haar spullen te beroven. Daarom is er sprake van medeplegen. Dat het plan om [benadeelde partij] te beroven spontaan zou zijn ontstaan en dat slechts één van de twee verdachten grove geweldshandelingen heeft verricht, maakt dat oordeel niet anders. De rechtbank is van oordeel dat er sprake was van een duidelijke rolverdeling en inwisselbaarheid van rollen, waardoor beide verdachten verantwoordelijk worden gehouden voor het gepleegde geweld.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan op de in bijlage II opgegeven bewijsmiddelen. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van dit feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verklaring van verdachte alle onderdelen van de bewezenverklaring van dit feit betreft.
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
op 6 februari 2022 te Amsterdam op de openbare weg, de [straat] , tezamen en in vereniging met een ander, een telefoon en een pasjeshouder met bankpas en een creditcard en een zorgpas en studentenpas en een toegangspas en een rugtas met inhoud, die aan [benadeelde partij] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- [benadeelde partij] bij diens hoofd en het lichaam vast te pakken en achterover te trekken en
- de kleding van [benadeelde partij] te doorzoeken en
- met kracht de telefoon uit de hand van [benadeelde partij] te trekken en
- de keel van [benadeelde partij] dicht te knijpen en dichtgedrukt te houden en
- aan voornoemde rugtas te trekken welke door [benadeelde partij] wordt vastgehouden.

5.De motivering van de straf

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden. Aangeefster is een kleine, kwetsbare vrouw, die terwijl zij nietsvermoedend op straat liep door twee manen enorm is mishandeld om haar goederen. Een gevangenisstraf van achttien maanden is passend, omdat het in deze zaak gaat om buitensporig geweld, de mate van geweld dat aangeefster tot een kansloos slachtoffer maakte. De persoonlijke omstandigheden van verdachte geven geen aanleiding tot strafvermindering.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat bij de bepaling van de strafmaat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte geen geweldshandelingen heeft verricht. Ondanks dat medeplegen kan worden bewezen mag en moet onderscheid worden gemaakt tussen de verdachten gelet op het gebrek aan geweld vanuit verdachte. Er was een verschil in rolverdeling, dat in de strafoplegging tot uiting moet komen. Niet blijkt dat de beroving van tevoren is afgesproken en verdachte wist niet dat zijn medeverdachte geweld zou gaan gebruiken. Het idee van de beroving kan als opwelling worden beschouwd. De vergelijking van deze zaak met een straatroof met licht geweld gaat niet op, maar die met een zware mishandeling is ook niet passend. De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf is veel te fors voor verdachte, die first offender is, en moet gelet op de rolverdeling sterker worden gematigd dan bij de medeverdachte.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal met geweld. Hij heeft op een brutale en laffe manier een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster door haar ’s nachts samen met zijn medeverdachte onverhoeds te overmeesteren en naar de grond te werken. Aangeefster heeft geprobeerd te vechten, maar dit lukte niet. Zij was machteloos. Uit de verklaringen van aangeefster blijkt dat zij een zeer traumatische ervaring heeft gehad, namelijk het gevoel dat zij doodging, omdat zij geen lucht kreeg en geen adem kon halen, waardoor zij zichzelf heeft onder geplast. Aangeefster heeft op de zitting een slachtofferverklaring afgelegd die indruk heeft gemaakt op de rechtbank en goed heeft laten zien wat de impact van dit feit voor het slachtoffer heeft gehad. Zij heeft verklaard dat zij een lange tijd geen voet buiten de deur heeft gezet, eerst alleen met familie de deur uit durfde en het nu soms weer zelf probeert. Er is geen seconde dat zij niet aan de gewelddadige beroving denkt. Er zijn vele associaties, zoals vergelijkbare weersomstandigheden en het dragen van een tas of telefoon, die volgens aangeefster voor herbelevingen zorgen.
Verdachten hebben zich laten leiden door financieel gewin en hebben belangrijke persoonlijke goederen van aangeefster ontnomen. Een mobiele telefoon, zoals de iPhone van aangeefster, is over het algemeen een belangrijk goed voor mensen, vooral omdat deze tegenwoordig niet meer enkel wordt gebruikt om te bellen, maar daarnaast ook veel persoonsgegevens en persoonlijke bestanden bevat. Ook betaalmiddelen en (toegangs)pasjes zijn belangrijke persoonsgebonden goederen.
De Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht – de afspraken die rechtbanken onderling hebben gemaakt over straffen in soortgelijke zaken – geven als uitgangspunt voor een straatroof met licht geweld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Weliswaar is in deze zaak geen sprake van zwaar lichamelijk letsel of het gebruik van een wapen, maar de rechtbank vindt niet dat het door verdachten gebruikte geweld licht is, nu de keel van het slachtoffer is dichtgeknepen en zij geen lucht meer kreeg. Hoewel geweld altijd kwalijk en verboden is, ongeacht om welk slachtoffer het gaat, vindt de rechtbank het geweld in deze zaak buitensporig, vooral gelet op het zeer tengere postuur en de machteloosheid van het slachtoffer. De rechtbank neemt dit in een strafverzwarende zin mee en legt gelet op al het voorgaande aan verdachte een gevangenisstraf op van tien maanden met aftrek van het voorarrest. Anders dan de raadsvrouw ziet de rechtbank geen reden om in de strafmaat onderscheid te maken met de medeverdachte vanwege het gebrek aan geweldshandelingen. Verdachte heeft de keuze gemaakt om aangeefster te beroven en heeft ondanks de kans op geweld zijn gedragingen voortgezet, terwijl hij niets heeft gedaan om het gepleegde geweld door zijn medeverdachte te voorkomen dan wel te stoppen en zich ook niet aan de beroving heeft onttrokken toen het geweld begon. Ten overvloede zij nog opgemerkt dat de politie op de camerabeelden heeft gezien dat het lichaam van [benadeelde partij] heen en weer getrokken wordt tussen de verdachten, dus het is niet zo dat verdachte helemaal niet fysiek zou zijn geweest. Er is sprake van een bewuste en nauwe samenwerking geweest, waarin verdachten onderling inwisselbare rollen hebben vervuld.

6.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 23.346,- aan vergoeding van materiële schade en € 7.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de vordering kan worden toegewezen met uitzondering van de post ‘studievertraging’. Deze post is te complex om te beoordelen in deze strafzaak. Verder is de vordering voldoende onderbouwd en moet deze worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen over de post ‘Kosten eigen risico zorgverzekering’. De raadsvrouw vindt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van de Apple Pencil, omdat deze bij het opsporingsonderzoek wel in de aangifte is opgenomen, maar niet in beslag genomen of teruggeven is, terwijl de opsporing ononderbroken is geweest. Het is niet aannemelijk dat deze pen van waarde zou zijn weggegooid of kwijtgeraakt door de verdachten. De dagwaarde van de The North-Face tas moet worden geschat op 50% van de nieuwwaarde. Ten aanzien van de post ‘Studievertraging’ moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, want het is te ingewikkeld om de hoogte van deze schade vast te stellen. Het is niet te zeggen of sprake is van een causaal verband tussen het geweldsincident en studievertraging. Het moet beter worden onderzocht of en zo ja in welke mate het geweldsincident invloed heeft gehad op studievertraging en in hoeverre de leercapaciteiten van aangeefster, haar intrinsieke motivatie en schoolprestaties uit het verleden van invloed zijn. Het dossier bevat nu te weinig informatie om een causaal verband vast te stellen. Nader onderzoek brengt een onevenredige belasting van het strafproces mee, nu de vordering niet eenvoudig van aard is. De post ‘Kosten collegegeld’ moet worden beperkt tot drie maanden en voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De immateriële schade moet worden gematigd. De benadeelde partij heeft op de zitting verklaard dat zij ook vóór het tenlastegelegde therapie had voor ander psychisch letsel, waardoor het causaal verband met het tenlastegelegde moeilijk is vast te stellen. Daarnaast is in vergelijkbare zaken, zelfs in zaken waarin fors lichamelijk letsel was toegebracht, minder immateriële schadevergoeding toegekend. De zaken waarnaar in de vordering wordt verwezen zijn niet vergelijkbaar. In deze zaak ontbreekt de vaststelling van fors lichamelijk letsel.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij haar The North-Face tas en Apple Pencil sinds de straatroof kwijt is en dat er dus een causaal verband is tussen de schade en het bewezenverklaarde. Het is echter niet vast te stellen hoe oud deze goederen zijn. Daarom maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid en wijst de rechtbank 50% van de aanschafwaarde toe. De posten ‘Kosten eigen risico zorgverzekering’ en ‘Kosten collegegeld’ worden ook toegewezen. De post ‘Studievertraging’ is te complex om te beoordelen in het strafproces. De verdediging heeft relevante vragen opgeworpen die nader onderzoek naar deze post vergen. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ook staat vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit. Het is algemeen bekend dat een gewelddadige straatroof grote (psychische) gevolgen heeft voor een slachtoffer en dat slachtoffers vaak nog lang last hebben van deze gevolgen. De benadeelde partij heeft onderbouwd dat zij sinds het bewezenverklaarde nog steeds angstig is, pijn heeft, slecht slaapt, depressieve en suïcidale gedachten heeft en dat zij onder behandeling is bij een psycholoog voor PTSS. De hoogte van de vordering is op de zitting betwist. De rechtbank heeft gehoord dat aangeefster ook vóór het feit onder behandeling was bij een therapeut voor diverse psychische aandoeningen, maar aangeefster heeft daarbij ook aangegeven dat die therapie was afgerond en dat zij het leven weer zelf aankon zonder therapeut. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.000,-.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade wordt toegewezen tot € 763,50 en dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt toegewezen tot € 3.000,-, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel op.
De rechtbank vindt dat verdachte met de medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

7.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
tien (10) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 3.763,50 (drieduizendzevenhonderddrieënzestig euro en vijftig cent)en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij,
[benadeelde partij], van dit bedrag, bestaande uit € 763,50 (zevenhonderddrieënzestig euro en vijftig cent) materiële schade en € 3.000,- (drieduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2022 tot de dag van de algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer,
[benadeelde partij], van een bedrag van
€ 3.763,50 (drieduizendzevenhonderddrieënzestig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2022 tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 47 dagen.
De rechtbank bepaalt dat als en voor zover door of namens verdachte is voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verdachte is met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling - van der Maarel, voorzitter,
mr. E. van den Brink en mr. C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2022.
[(...)]
[(...)]