ECLI:NL:RBAMS:2022:27

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
13/180372-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na voorlopige hechtenis en proceshouding

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 6 januari 2022, wordt een verzoek om schadevergoeding behandeld dat is ingediend op basis van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker, die in voorlopige hechtenis heeft gezeten op verdenking van medeplegen van moord en poging tot moord, vraagt om een schadevergoeding van € 15.070,00 voor geleden schade en € 680,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 10 juli 2020 is aangehouden en op 19 juli 2021 is vrijgesproken. De rechtbank oordeelt dat het voortduren van de voorlopige hechtenis mede te wijten is aan de proceshouding van verzoeker, die pas vier maanden na zijn aanhouding een verklaring heeft afgelegd. De rechtbank kent verzoeker een schadevergoeding toe van € 2.300,00 voor de periode waarin hij in voorlopige hechtenis heeft gezeten na het afleggen van zijn verklaring, en € 680,00 voor de kosten van het verzoekschrift. De overige verzoeken worden afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als verzoeker.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/180372-20
RK: 21/4842 en 21/4843
Beschikking op de verzoeken ex artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] , [woonplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. C.C. Polat, Straatweg 43, (3621 BH) Breukelen,
verzoeker.

De procesgang

Het verzoekschrift is op 2 september 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 21 november 2021 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 23 december 2021 de raadsman van verzoeker, mr. V.A. Biljouw, waarnemend voor zijn kantoorgenoot mr. C.C. Polat, en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 15.070,00 voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis stelt te hebben geleden.
Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 680,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Verzoeker heeft er voor gekozen pas op een later moment een verklaring af te leggen. Het ging om een heftige zaak en verzoeker was bang voor alles wat er om hem heen gebeurde. Daarbij heeft hij het recht om zich goed te verdedigen, onder meer door een bepaalde proceshouding aan te nemen. Het kan hem dan ook niet worden tegengeworpen dat hij zolang heeft gezwegen.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van de standaardschadevergoeding
Verzoeker werd verdacht van betrokkenheid bij een moord en poging moord op 23 oktober 2019. Uit het dossier blijkt dat verzoeker zich op dagen voor 23 oktober en op de dag zelf op en rondom de plaats delict heeft bevonden in het gezelschap van andere verdachten. Verzoeker heeft zich in eerste instantie op zijn zwijgrecht beroepen. Pas vier maanden na zijn aanhouding heeft hij op 11 november 2020 voor het eerst een verklaring afgelegd. In dat verhoor verklaart hij voor het eerst waarom hij op de cruciale momenten op de plaats delict is geweest en wat zijn relatie is met de medeverdachten. Vervolgens heeft de rechtbank op 3 december 2020 de voorlopige hechtenis opgeheven. Door de proceshouding van verzoeker heeft hij zo lang in voorlopige hechtenis verbleven. Er was bewijs dat schreeuwde om een uitleg en zolang die verklaring er niet kwam waren er ernstige bezwaren voor het medeplegen van dan wel medeplichtigheid bij de moord en poging moord. Omdat het twee ernstige feiten betrof, heeft de voorlopige hechtenis voortgeduurd.
De officier van justitie verzet zich tegen volledige toewijzing van het schadebedrag en heeft de rechtbank verzocht om de gevraagde vergoeding te matigen door de vergoeding alleen toe te wijzen voor de dagen in de periode van 11 november 2020 tot en met 3 december 2020.

De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv
Verzoeker is op 10 juli 2020 aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van medeplegen van subsidiair medeplichtigheid bij moord en poging moord.
Op 13 juli 2020 is de bewaring bevolen en op 3 december 2020 is de voorlopige hechtenis opgeheven. Verzoeker heeft 16 dagen in beperkingen doorgebracht.
Verzoeker is op 19 juli 2021 door de meervoudige kamer van deze rechtbank vrijgesproken.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of als wel een straf en/of maatregel is opgelegd, maar op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan de rechtbank op grond van artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
De strafzaak tegen verzoeker is op 19 juli 2021 geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, welk vonnis twee weken later onherroepelijk is geworden.
Het verzoek is tijdig ingediend.
Bij de beantwoording van de vraag of de hiervoor genoemde gronden van billijkheid aanwezig zijn dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen.
Dat betekent enerzijds dat in geval van schade of gemaakte kosten als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts een gedeeltelijke vergoeding toe te kennen. Zo kan de schadevergoedingsrechter rekening houden met de mate waarin de verzoeker zijn voorarrest aan zijn eigen proceshouding of gedrag te wijten heeft. De rechtbank kent in dit verband betekenis toe aan onder meer de door de verzoeker in diens hoedanigheid van verdachte in dit strafgeding gekozen proceshouding. Uit de stukken leidt de rechtbank het volgende af.
De rechtbank heeft op 19 juli 2021 verzoeker integraal vrijgesproken. Daartoe heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
“Op 23 oktober 2019 heeft [verdachte] zijn auto geparkeerd op [adres 2] en stapt hij als enige uit. Vervolgens loopt [verdachte] naar de Etos. Op de camerabeelden van de pizzeria is te zien dat [verdachte] zowel op de heen- als op de terugweg naar de pizzeria kijkt. Ook is te zien dat een bekende van [persoon 1] op dat moment op het terras zit. [verdachte] loopt vervolgens naar zijn auto en stapt weer in. Enkele minuten later stappen zowel [verdachte] , als [persoon 2] en [persoon 3] uit. Kort hierna loopt [verdachte] alleen terug, stapt in zijn auto en parkeert verderop. Hij loopt vervolgens naar [naam brasserie] , bestelt iets en gaat bij het raam zitten. Wanneer een andere bekende van [persoon 1] langsloopt, staat [verdachte] op en rekent af terwijl hij zijn bestelling nog niet heeft ontvangen. [verdachte] loopt naar buiten en loopt weg. Even later hebben [persoon 3] en [persoon 2] plaatsgenomen in [naam brasserie] wanneer [verdachte] voor het raam van [naam brasserie] blijft staan en een sigaret rookt. Hij maakt op dat moment geen contact met [persoon 3] en [persoon 2] . Vervolgens loopt [verdachte] weer weg.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde gedragingen een stevige verdenking jegens [verdachte] opleveren voor medeplichtigheid aan de ten laste gelegde gronddelicten. Dat is ook de reden waarom [verdachte] enkele maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorduren van die voorlopige hechtenis heeft bijgedragen dat [verdachte] pas na de eerste pro forma zitting van 14 oktober 2020 in november 2020 bij de politie een verklaring heeft afgelegd. In dat verhoor heeft hij een verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid op [adres 2] en de waargenomen handelingen. Hoewel de rechtbank met de officier van justitie eens is dat ook die verklaring op bepaalde onderdelen vragen oproept - ook betreffende [verdachte] bezoek aan Barcelona en zijn contacten met de vriendin van [persoon 3] - kan niet worden bewezen dat verdachte een strafrechtelijk relevante bijdrage heeft geleverd aan hetgeen hem ten laste is gelegd.”
Verzoeker heeft na zijn aanhouding en inverzekeringstelling op 10 juli 2020 pas op 11 november 2020 een verklaring afgelegd. Naar aanleiding van de verklaring die verzoeker op 11 november 2020 heeft afgelegd, is de voorlopige hechtenis tijdens de pro forma behandeling op 3 december 2020 opgeheven.
Gelet op het voorgaande is het voortduren van de preventieve hechtenis van verzoeker dan ook mede te wijten aan zijn proceshouding. Indien verzoeker zijn uitleg voor de onderzoeksbevindingen direct had gegeven, had op dat moment beoordeeld kunnen worden of er nog ernstige bezwaren of gronden waren om hem (langer) vast te houden. Verzoeker heeft hier om hem moverende redenen niet voor gekozen. Het is het recht van een verdachte om zich op zijn zwijgrecht te beroepen. Dit staat er niet aan in de weg dat bij de beoordeling van de billijkheid in het kader van een toekenning van een schadevergoeding kan worden betrokken in hoeverre de opstelling van verzoeker een rol heeft gespeeld bij het voortduren van de voorlopige hechtenis.
De tijd die verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht voordat hij een verklaring heeft afgelegd worden door de rechtbank als aan de door hem gekozen proceshouding verbonden gevolgen aangemerkt, zodat gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding ontbreken. De schade die verzoeker in deze periode stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis dient dan ook voor zijn eigen rekening te komen. De rechtbank vindt het wel billijk om verzoeker voor de periode nadat hij een verklaring had afgelegd tot aan de opheffing van de voorlopige hechtenis, van 11 november tot en met 3 december 2020, een vergoeding toe te kennen. Uitgaande van deze periode zijn 23 dagen doorgebracht in een huis van bewaring voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen en rekening houdend met de levensomstandigheden van verzoeker, gronden van billijkheid aanwezig een schadevergoeding toe te kennen tot een bedrag van na te noemen hoogte.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De beslissing

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 2.300,- (tweeduizend driehonderd euro) voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 680,00 (zeshonderdtachtig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Wijst het meer of anders verzochte af
Deze beslissing is gegeven door
mr. L. Dolfing, voorzitter,
mr. H.E. Hoogendijk en mr. K. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2022.
De jongste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking, in te stellen ter griffie van deze rechtbank
De rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 2.980,- (tweeduizend negenhonderdtachtig euro) op IBAN-nummer [bankrekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Guarda Advocaten, onder vermelding van vergoeding 533 en 530 Sv, inzake: [verdachte] .
Aldus gedaan op 6 januari 2022
door mr. L. Dolfing, voorzitter.