In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de burgemeester van Amsterdam. De burgemeester had op 27 oktober 2021 besloten om de woning van de verzoeker voor drie maanden te sluiten, omdat deze woning een schakel zou vormen in de (hard)drugsproductie. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen in een eerdere uitspraak op 1 december 2021. In het bestreden besluit van 11 april 2022 verklaarde de burgemeester het bezwaar van de verzoeker ongegrond, waarop de verzoeker in beroep ging.
De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 9 mei 2022, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende redenen waren voor de sluiting van de woning, gezien de aangetroffen chemische stoffen en de omstandigheden die duiden op drugshandel. De verzoeker voerde aan dat de burgemeester geen bevoegdheid had om de woning te sluiten, omdat er geen voorbereidingshandelingen voor drugsproductie zouden zijn. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester voldoende aannemelijk had gemaakt dat de woning betrokken was bij criminele activiteiten.
De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De sluiting van de woning was volgens de voorzieningenrechter een geschikt en noodzakelijk middel om de betrokkenheid bij drugscriminaliteit tegen te gaan. De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting niet alleen gericht was op de verzoeker, maar ook een signaal was naar de buurt en potentiële criminelen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening.