Op 18 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiser], vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.L.M. Vreeswijk, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door A.P. Prinsen. De zaak betreft een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van [eiser] op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv op 24 december 2020 besloot dat de uitkering van [eiser] niet zou wijzigen, ondanks een lichte verbetering in zijn arbeidsongeschiktheid. Na een bezwaarprocedure heeft het Uwv het percentage arbeidsongeschiktheid aangepast naar 72,79%, waarop [eiser] beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 7 april 2022 is [eiser] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het Uwv niet aanwezig was. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige rapportages van het Uwv beoordeeld. [eiser] betwistte de geschiktheid van de voorbeeldfuncties en de juistheid van het maatmanloon. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling niet betwist was en dat de arbeidskundige rapportages aan de eisen voldeden. De rechtbank concludeerde dat de belastbaarheid van [eiser] niet werd overschreden en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van de voorbeeldfuncties.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van [eiser] ongegrond verklaard, wat betekent dat het Uwv terecht heeft beslist dat hij per 24 november 2020 voor 72,79% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.