ECLI:NL:RBAMS:2022:2686

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21/4335
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid op basis van WIA met betrekking tot medische en arbeidskundige rapportages

Op 18 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiser], vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.L.M. Vreeswijk, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door A.P. Prinsen. De zaak betreft een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van [eiser] op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv op 24 december 2020 besloot dat de uitkering van [eiser] niet zou wijzigen, ondanks een lichte verbetering in zijn arbeidsongeschiktheid. Na een bezwaarprocedure heeft het Uwv het percentage arbeidsongeschiktheid aangepast naar 72,79%, waarop [eiser] beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 7 april 2022 is [eiser] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het Uwv niet aanwezig was. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige rapportages van het Uwv beoordeeld. [eiser] betwistte de geschiktheid van de voorbeeldfuncties en de juistheid van het maatmanloon. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling niet betwist was en dat de arbeidskundige rapportages aan de eisen voldeden. De rechtbank concludeerde dat de belastbaarheid van [eiser] niet werd overschreden en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van de voorbeeldfuncties.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van [eiser] ongegrond verklaard, wat betekent dat het Uwv terecht heeft beslist dat hij per 24 november 2020 voor 72,79% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4335

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. A.L.M. Vreeswijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: A.P. Prinsen).

Procesverloop

Op 24 december 2020 heeft het Uwv beslist dat de uitkering van [eiser] op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet wijzigt. Vanaf 24 november 2020 is hij wel minder arbeidsongeschikt dan voorheen (72,66%).
Op 9 juli 2021 heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] wel gegrond verklaard, maar alleen het percentage aangepast naar 72,79%.
[eiser] heeft daartegen beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 april 2022. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiser] werkte als assistent werktuigkundige voor gemiddeld 35,22 uur per week. Op 28 september 2009 viel hij uit na een ernstig geweldsincident. Hij liep inwendig letsel op en vervolgens trauma gerelateerde klachten, angstklachten en stemmingsklachten. Per 26 september 2011 kreeg hij een WIA-uitkering omdat hij voor 100% arbeidsongeschikt was. Vervolgens kreeg hij op 20 maart 2017 een herbeoordeling en werd hij 45,05% arbeidsongeschikt verklaard. Op 6 november 2018 heeft [eiser] per brief gemeld dat zijn klachten waren toegenomen en werd geconcludeerd dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft.
2. Nu is opnieuw een herbeoordeling aan de orde. Het Uwv heeft zich gebaseerd op een rapport van zijn verzekeringsarts van 26 augustus 2020, een aanvullend rapport van zijn verzekeringsarts van 24 november 2020 en een rapport van zijn arbeidsdeskundige van 10 december 2020.
3. Op het bezwaar van [eiser] heeft het Uwv beslist op basis van een rapport van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 juni 2021 en een rapport van zijn arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 juli 2021.
Standpunt van [eiser]
4. [eiser] vindt dat hij meer dan 72,79% arbeidsongeschikt is. Hij moet werk doen zonder afleiding door anderen en zonder verhoogd persoonlijk risico, zoals werken met gevaarlijke voorwerpen. Hij vindt de voorbeeldfuncties waarop het Uwv zich baseert daarom ongeschikt. Hij moet dan werken met een soldeerbout en wordt te veel afgeleid. Ook vindt hij dat de verzekeringsarts in de functionele mogelijkhedenlijst geen oordeel had mogen geven over werk in kantoortuinen, want dat is niet zijn expertise. Ten slotte vindt [eiser] dat zijn verdienmogelijkheden zijn vergeleken met een onjuist maatmanloon.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Het Uwv mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Iemand moet zelf aannemelijk maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de opgestelde arbeidskundige rapportages voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden.
6. [eiser] heeft de medische beoordeling niet betwist. De rechtbank gaat daarom uit van de beperkingen zoals de verzekeringsarts heeft vastgesteld in de functionele mogelijkhedenlijst van 24 november 2020.
7. De rechtbank oordeelt dat ook de arbeidskundige beoordeling aan de eisen voldoet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft per voorbeeldfunctie toegelicht waarom deze functie geschikt is voor [eiser] . Bij signaleringen en mogelijke overschrijdingen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende onderbouwd waarom de voorbeeldfuncties geschikt zijn voor [eiser] . De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat bij werk in een grote ruimte schotten een wezenlijke afscherming van auditieve en visuele prikkels geven. Hierdoor worden de beperkingen van [eiser] op het gebied van afleiding door anderen niet overschreden. Bovendien heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over het werken met een soldeerbout. Deze verzekeringsarts heeft verklaard dat het werken met een soldeerbout in het licht van de medische situatie van [eiser] niet bezwaarlijk is. Werken met een soldeerbout is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep slechts bezwaarlijk als iemand de soldeerbout niet op de houder kan plaatsen en als de soldeerbout door verkeerde beweging of door deze te laten vallen tegen het lichaam komt. Dit risico is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dermate klein dat dit niet kan vallen onder de beperking op werk zonder verhoogd persoonlijk risico.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende meegewogen en gemotiveerd dat de belastbaarheid van [eiser] niet wordt overschreden. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van [eiser] voor de voorbeeldfuncties.
9. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vanuit zijn eigen expertise vastgesteld dat [eiser] in kantoortuinen kan werken. Omdat het Uwv zich op dit oordeel heeft gebaseerd, is niet relevant of de verzekeringsarts hier ten onrechte ook een oordeel over heeft gegeven.
10. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het maatmanloon opnieuw vastgesteld en licht gewijzigd. [eiser] stelt dat het maatmanloon onjuist is vastgesteld, maar heeft niet onderbouwd waarom en op welk bedrag het maatmanloon wel vastgesteld had moeten worden. Ook verder heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het vastgestelde maatmanloon.
Conclusie
11. [eiser] krijgt geen gelijk. Het Uwv heeft terecht beslist dat hij per 24 november 2020 voor 72,79% arbeidsongeschikt is. Het beroep is daarom ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van
mr.C.J. van 't Hoff, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan daar worden verzocht om een voorlopige voorziening.