ECLI:NL:RBAMS:2022:2673

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
13/319749-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift, oplichting en overtreding van de Opiumwet door het verkrijgen van medicijnen met valse recepten

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 mei 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die in de periode van 23 april 2020 tot en met 20 juli 2020 met valse medicijnrecepten een aanzienlijke hoeveelheid medicijnen heeft verkregen. De verdachte is beschuldigd van valsheid in geschrift, oplichting en overtreding van de Opiumwet. Tijdens de zitting heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.F. van Kregten, en de verdediging door de raadsvrouw, mr. B.G. Meijer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, en er zijn geen bewijsverweren gevoerd door de verdediging.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte met opzet valse medicijnrecepten heeft opgemaakt en deze heeft ingediend bij verschillende apotheken, waardoor hij in staat was om medicijnen te verkrijgen die onder de Opiumwet vallen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten meegewogen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die te maken hebben met een verslavingsproblematiek. De officier van justitie heeft een taakstraf van 120 uren geëist, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank heeft deze strafeis overgenomen en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met vervangende hechtenis van 60 dagen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten en de noodzaak om de verdachte te weerhouden van toekomstige strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/319749-21
Datum uitspraak: 4 mei 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [GBA-adres]
.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H.F. van Kregten, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.G. Meijer, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt er in de tenlastelegging – kort gezegd – van beschuldigd dat hij in de periode van 23 april 2020 tot en met 20 juli 2020 in Amsterdam en/of Bergen dan wel in Nederland alleen of met een ander of anderen met valse/vervalste medicijnrecepten bij apotheken medicijnen heeft verkregen. Dat is hem ten laste gelegd in de vorm van drie strafbare feiten, te weten:
primair: valsheid in geschrift en subsidiair: gebruik maken van een vals geschrift;
oplichting en
overtreding van artikel 4, lid 3, aanhef en onder a van de Opiumwet.
De tekst van de integrale tenlastelegging, die op de zitting is gewijzigd, is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijs

Verdachte heeft bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde valsheid in geschrift (primaire variant), oplichting en overtreding van de Opiumwet. Zijn raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar die bekennende verklaring van verdachte, geen bewijsverweren gevoerd.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde valsheid in geschrift (primaire variant), oplichting en overtreding van de Opiumwet.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1. primair

in de periode van 23 april 2020 tot en met 20 juli 2020 te Amsterdam vijf digitale receptaanvragen (receptnr. 6132 en 8167 en 4531 en 2451 en 6058), elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt door opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid in een digitale receptaanvraag ten name van [naam 1] te vermelden - zakelijk weergegeven - dat

- de aanvraag afkomstig van arts [naam 1] was en
- het (bezorg)adres [adres] te Amsterdam was en
- het telefoonnummer [telefoonnummer] was en
- het email [e-mailadres] was en
- de geboortedatum [geboortedatum] was en
- het BIG-nummer [BIG-nummer] was en
- IBAN-nummer [bankrekeningnummer] was,

zulks terwijl daar telkens in werkelijkheid geen sprake van was, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken;

2.
in de periode van 23 april 2020 tot en met 20 juli 2020 te Amsterdam en Bergen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen
[naam 2] en Apotheek [naam 3] en Artsenapotheek en www.artsenapotheek.nl heeft bewogen tot de afgifte van medicaties, waaronder Rivotril bevattende clonazepam en Methylfenidaat bevattende methylfenidaathydrochloride, hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid meerdere valse medicijnrecepten opgemaakt en
vervolgens voornoemde medicijnrecepten ingediend bij voornoemde [naam 2] en Apotheek [naam 3] en Artsenapotheek en www.artsenapotheek.nl, waardoor voornoemde
[naam 2] en Apotheek [naam 3] en Artsenapotheek en
www.artsenapotheek.nl werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3
in de periode van 23 april 2020 tot en met 20 juli 2020, te Amsterdam en Bergen, althans in Nederland, meermalen ter verkrijging van enig middel in lijst I en lijst II bedoeld, te weten Rivotril bevattende clonazepam en Methylfenidaat bevattende methylfenidaathydrochloride,
meerdere valse recepten heeft aangeboden aan en ingeleverd bij [naam 2] en Apotheek [naam 3] en Artsenapotheek en www.artsenapotheek.nl, bestaande die valsheid hierin dat in een digitale receptaanvraag ten name van [naam 1] was vermeld - zakelijk weergegeven - dat
- de aanvraag afkomstig van arts [naam 1] was en
- het (bezorg)adres [adres] te Amsterdam was en
- het telefoonnummer [telefoonnummer] was en
- het email [e-mailadres] was en
- de geboortedatum [geboortedatum] was en
- het BIG-nummer [BIG-nummer] was en
- IBAN-nummer [bankrekeningnummer] was.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Daarbij zal de rechtbank uitgaan van een bekennende verdachte. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot:
  • een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen, en
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Bij het bepalen van zijn strafeis heeft de officier van justitie de ernst van de feiten afgewogen tegen de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten heeft hij aangevoerd dat verdachte misbruik heeft gemaakt van een online systeem om medicijnen te bestellen en het vertrouwen van apothekers heeft geschaad. Hij heeft geraffineerd gehandeld door recepten te vervalsen en heeft daardoor ten onrechte een grote hoeveelheid medicijnen verkregen. Dat is gevaarlijk voor de volksgezondheid in het algemeen en voor de gezondheid van verdachte in het bijzonder, die de medicijnen bestelde om in zijn verslaving te kunnen voorzien,.
Over de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de officier van justitie opgemerkt dat de verslaving van verdachte mogelijk samenhangt met de door verdachte in zijn vroegere thuissituatie ervaren problemen. Verder heeft hij opgemerkt dat verdachte zelf hulp zoekt en zijn leven op de rit probeert te krijgen. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte niet passend en opportuun, aldus de officier van justitie.
7.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft het volgende aangevoerd. De verslavingsproblematiek van verdachte ligt ten grondslag aan het plegen van de strafbare feiten. Verdachte heeft hiervoor hulp gezocht en is bezig zijn leven een positieve wending te geven. Oplegging van bijzondere voorwaarden is dan ook niet nodig. De reclassering heeft dit ook niet geadviseerd. Een gevangenisstraf zou ertoe leiden dat verdachte zijn huis en uitkering verliest en dat zijn schulden oplopen. Oplegging van een geldboete is gelet op zijn schulden niet opportuun. Verdachte zou een taakstraf kunnen uitvoeren, zo heeft de reclassering ook geconcludeerd. Er moet bij de invulling van de taakstraf echter wel rekening worden gehouden met de problematiek van verdachte. Alles afwegende, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Voor het geval de rechtbank dat niet passend zou vinden, heeft zij oplegging van een taakstraf verzocht, waarbij rekening wordt gehouden met de problematiek van verdachte.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde strafoplegging in overeenstemming is met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank kan zich vinden in de hiervoor weergegeven onderbouwing van de officier van justitie en neemt die over.
Wat betreft de oplegging van een taakstraf weegt de rechtbank mee dat verdachte een jaar de tijd krijgt om de 120 uren taakstraf uit te voeren. Verder gaat de rechtbank er vanuit dat er bij de invulling van de taakstraf zoals gebruikelijk rekening zal worden gehouden met eventuele beperkingen bij verdachte.
Bij de oplegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte nog steeds verslavingsgevoelig is. Hij heeft op de zitting ook verklaard nog ((vooralsnog) legale) drugs te gebruiken. Verdachte is hierdoor mogelijk in de toekomst ook nog vatbaar voor het plegen van strafbare feiten om aan geld en/of drugs te komen. Met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt de rechtbank verdachte hiervan te weerhouden.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 56, 63, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en 4 en 10 van de Opiumwet..

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
de voortgezette handeling van:
-
valsheid in geschrift
en
-
oplichtingen
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 4, lid 3, onder a, van de Opiumwet gegeven verbod,
waarbij ten aanzien van
oplichtingen
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 4, lid 3, onder a, van de Opiumwet gegeven verbodsprake is van eendaadse samenloop.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [naam verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
60 (zestig) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Akkermans, voorzitter,
mrs. C. Klomp en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2022.
[---]