ECLI:NL:RBAMS:2022:2672

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
13/702377-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met witwassen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen [veroordeelde], die eerder was veroordeeld voor witwassen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van [veroordeelde] en de verplichting tot betaling aan de Staat. De vordering was gebaseerd op een rapport dat het wederrechtelijk verkregen voordeel schatte op € 914.619,20, berekend aan de hand van een eenvoudige kasopstelling over de periode van 9 december 2014 tot 16 augustus 2017. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie in de loop van de procedure aangepast naar € 912.859,20, rekening houdend met een mogelijke dubbeltelling van een bedrag dat niet in beslag was genomen.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat [veroordeelde] door zijn strafbare feiten een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald van € 862.859,20. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De rechtbank heeft ook de betalingsverplichting van [veroordeelde] vastgesteld op € 52.239,20, na rekening te hebben gehouden met verbeurdverklaringen en een korting van € 5.000,- vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De rechtbank heeft de beslissing genomen in tegenwoordigheid van de griffier en heeft het vonnis openbaar uitgesproken. Het hoger beroep dat door [veroordeelde] tegen dit vonnis was ingesteld, is niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/702377-17 (ontneming)
Datum uitspraak: 18 mei 2022
Tegenspraak
Verkort vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/702377-17, tegen:
[veroordeelde], hierna te noemen [veroordeelde]
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres 2] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie van
6 april 2020 en onder meer de volgende stukken:
  • een verkort proces-verbaal terechtzitting van 28 maart 2018 in de strafzaak met parketnummer 13/702377-17 met de mededeling van de officier van justitie aan [veroordeelde] voornemens te zijn een ontnemingsvordering in te dienen;
  • een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2018 in de strafzaak tegen [veroordeelde] met parketnummer 13/702377-17;
  • een Rapport Wederrechtelijk Verkregen Voordeel van 16 maart 2020 (met bijlagen) (hierna: het Rapport);
  • een beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 23 juni 2020 op een klaagschrift van [klager] ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) met betrekking tot twee Rolex horloges, die in de strafzaak tegen [veroordeelde] in beslag waren genomen (met onderliggende stukken);
  • een proces-verbaal terechtzitting van 9 juli 2020 in deze ontnemingszaak met onder meer de beslissing van de rechtbank een schriftelijke ronde in te stellen;
  • een verslag van de verhoren in deze ontnemingszaak door de rechter-commissaris van de getuigen [naam getuige] en [klager] op 7 september 2020;
  • een conclusie van antwoord van 16 september 2020 van de raadsman van [veroordeelde] in deze ontnemingszaak;
  • een conclusie van repliek van 22 oktober 2020 van de officier van justitie in deze ontnemingszaak.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering op zitting van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en van hetgeen door haar en de gemachtigd raadsman van [veroordeelde]
mr. J.L.F. Groenhuijsen, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
[veroordeelde] is, hoewel op juiste wijze opgeroepen, niet op de zitting verschenen. Zijn raadsman heeft verklaard dat [veroordeelde] hem uitdrukkelijk heeft gemachtigd hem ter terechtzitting te verdedigen.

2.Vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 914.619,20.
Dit bedrag is in het Rapport berekend aan de hand van een eenvoudige kasopstelling. Dat betekent dat is nagegaan of, en zo ja, in hoeverre [veroordeelde] meer contante uitgaven heeft gedaan dan via een legale bron kunnen worden verantwoord. De eenvoudige kasopstelling ziet op de periode van 9 december 2014 tot 16 augustus 2017.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft het feit waarvoor [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.
De officier van justitie heeft de vordering wat betreft het wederrechtelijk verkregen voordeel bij de conclusie van repliek en in de op zitting overgelegde vordering aangepast naar
€ 912.859,20. In het Rapport is in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel namelijk een bedrag van € 1.760, - meegenomen als contante uitgave waarbij er sprake kan zijn van een dubbeltelling. Dat betreft een geldbedrag dat op 29 juni 2017 bij [veroordeelde] is aangetroffen maar niet in beslag is genomen. Deze aanpassing is in overeenstemming met een opmerking van de raadsman in zijn conclusie van repliek.
Ten aanzien van de betalingsverplichting heeft de officier van justitie de vordering bij conclusie van repliek en in de op zitting overgelegde vordering aangepast naar
€ 102.239,20. In de strafzaak zijn namelijk een onder [veroordeelde] in beslag genomen contant geldbedrag van € 802.620, - en een Volkswagen Golf, die in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is meegenomen in de vorm van een contante uitgave van € 8.000, -, verbeurd verklaard.

3.Grondslag van de vordering

[veroordeelde] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2018 ter zake van de volgende strafbare feiten veroordeeld [1] :
witwassen, meermalen gepleegd.

4.Wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1
Verweren van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de volgende bedragen in mindering moeten worden gebracht op het door de officier van justitie geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel:
  • € 8.000, -, (in de berekening in het Rapport meegenomen als contante uitgave van [veroordeelde] voor de aanschaf van de onder [veroordeelde] in de strafzaak in beslag genomen Volkswagen Golf);
  • € 21.000, - (in de berekening in het Rapport meegenomen als contante uitgave van [veroordeelde] voor de aanschaf van de twee onder [veroordeelde] in de strafzaak in beslag genomen Rolex horloges);
  • € 50.000, - (in de berekening in het Rapport meegenomen als contante uitgave van [veroordeelde] in het kader van een
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het in mindering brengen van de door de raadsman genoemde bedragen op het door haar geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het bedrag van € 8.000, -
Het door de raadsman genoemde bedrag van € 8.000, - is door de officier van justitie weliswaar meegenomen bij het te schatten wederrechtelijk verkregen voordeel, maar wel in mindering gebracht op de betalingsverplichting vanwege de verbeurverklaring van de Volkswagen Golf in de strafzaak. De rechtbank deelt dat standpunt van de officier van justitie en verwerpt dan ook het verweer van de raadsman. Nadere bespreking van het verweer laat de rechtbank achterwege, omdat de raadsman daar materieel gezien geen belang bij heeft. [veroordeelde] hoeft dat bedrag immers niet aan de Staat te betalen, nu het in mindering zal worden gebracht op de betalingsverplichting, hetgeen overeenkomt met het subsidiaire standpunt van de raadsman.
Ten aanzien van het bedrag van € 21.000, -
Met het oog op het door de raadsman genoemde bedrag van € 21.000, -, dat in de berekening in het Rapport is meegenomen als contante uitgave van [veroordeelde] voor de aanschaf van de twee onder [veroordeelde] in de strafzaak in beslag genomen Rolex horloges (hierna: de horloges), is het volgende van belang.
De rechtbank heeft verdachte in de strafzaak vrijgesproken van witwassen van de horloges met de volgende overweging:
“Verdachte heeft verklaard dat de twee Rolex horloges van zijn zwager [naam] zijn en dat hij deze voor [naam] zou verkopen voor een goede prijs. De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor deze goederen een op voorhand niet onaannemelijke verklaring heeft gegeven die niet door de inhoud van de gehanteerde bewijsmiddelen wordt weerlegd. Verdachte zal van dit specifieke onderdeel van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.”
Verder heeft de rechtbank in de strafzaak in het kader van de te nemen beslagbeslissing ten aanzien van de horloges het volgende overwogen:
“De onder nummers 2 en 3 in beslag genomen voorwerpen zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, niet zijnde verdachte.”
De rechtbank heeft het eigendomsrecht van de horloges in de strafzaak dus niet toegeschreven aan [veroordeelde] en uitdrukkelijk bepaald dat de horloges niet voor hem worden bewaard.
[naam] heeft een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend, dat ertoe strekte dat het beslag op de horloges zou worden opgeheven en dat deze horloges aan [naam] als rechthebbende daarvan zouden worden teruggegeven. Dit klaagschrift is door het gerechtshof Amsterdam bij beschikking van 23 juni 2020 ongegrond verklaard. Het gerechtshof heeft onder meer overwogen:
“De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat klager niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Hetgeen klager daartoe heeft aangevoerd is onvoldoende. In eerste instantie heeft klager verklaard dat hij de horloges via de website chrono24.nl heeft gekocht. Nadat enig onderzoek is gedaan door het openbaar ministerie, heeft klager zijn standpunt gewijzigd. Thans verklaart klager de horloges te hebben gekocht bij de Nederlandse handelaar [naam handelaar] , naar wie hij na vruchteloze contacten met een horlogehandelaar via chrono24.nl, zou zijn doorverwezen. Deze tournure maakt zijn verklaring ongeloofwaardig. De overgelegde facturen gedateerd in 2017 en 2018 zijn bovendien geen originele facturen; deze zijn eerst de week voor de raadkamerzitting van 9 juni 2020 door [naam handelaar] opgemaakt omdat, aldus klager, hij de werkelijke facturen in zijn eigen administratie niet op tijd kon vinden.
Op de gronden aangevoerd door de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat klager op grond van het door hem gestelde en aangevoerde niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Het hof voegt daaraan toe dat op het kopie van de twee kaartjes - waarvan klager stelt dat het eigendomsbewijzen zijn - niet de naam van klager staat te lezen, reden te meer waarom het hof weinig (bewijs)waarde aan deze kaartjes hecht.”
Het gerechtshof Amsterdam heeft het gestelde eigendomsrecht van de horloges dus niet toegeschreven aan [naam] .
[veroordeelde] heeft in deze ontnemingszaak herhaald dat de horloges niet van hem, maar van [naam] zijn en [naam] heeft als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat de horloges van hem zijn.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [veroordeelde] dat de horloges van [naam] zijn niet wordt ondersteund door de beslissing van het gerechtshof. Dat het [naam] via de klaagschriftprocedure niet is gelukt om als rechthebbende ten aanzien van de horloges te worden aangemerkt, doet immers afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [veroordeelde] . Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding in deze ontnemingszaak anders te oordelen over de verklaring van [veroordeelde] dan is gedaan door de rechtbank in de strafzaak. De rechtbank acht de verklaring van [veroordeelde] niet geloofwaardig. Gelet hierop en nu de horloges destijds in de woning van [veroordeelde] zijn aangetroffen waarbij één in een tas waarin zich ook een groot geldbedrag bevond dat in beslag is genomen en dat deel uitmaakt van het hiervoor genoemde bedrag van € 802.620,-, acht de rechtbank het aannemelijk dat de horloges wel van [veroordeelde] zijn.
Het voorgaande maakt dat het bedrag van € 21.000, -, in de berekening in het Rapport terecht is meegenomen als contante uitgave van [veroordeelde] voor de aanschaf van de horloges en dus niet in mindering hoeft te worden gebracht op het door de officier van justitie geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ten aanzien van het bedrag van € 50.000, -
De rechtbank zal het door de raadsman genoemde bedrag van € 50.000, - in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is ten onrechte als (illegale) contante uitgave van [veroordeelde] meegenomen in de berekening in het Rapport. Dat [veroordeelde] dit bedrag contant heeft gegeven aan [naam] ten behoeve van een
loan backconstructie is namelijk onvoldoende aannemelijk geworden in het Rapport. De onderbouwing is speculatief. Bovendien hebben zowel [veroordeelde] als [naam] verklaard dat [naam] een bedrag van € 50.000, - aan [veroordeelde] had geleend. Uit de stukken blijkt verder dat [naam] over een dergelijk groot bedrag kon beschikken en dat hij een bedrag van € 50.000, - had overgemaakt van zijn spaarrekening op de dag van de overboeking van het bedrag naar [veroordeelde] .
Slotsom
De rechtbank zal gelet op het voorgaande € 50.000, - in mindering brengen op het door de officier van justitie geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel (€ 912.859,20).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [veroordeelde] door middel van voornoemde strafbare feiten voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 862.859,20.
De rechtbank ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in een aanvulling op het verkort vonnis opgenomen . Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Verplichting tot betaling

De officier van justitie heeft, mede naar aanleiding van opmerkingen van de raadsman in zijn conclusie van repliek, bij het bepalen van de betalingsverplichting rekening gehouden met de verbeurdverklaringen in de strafzaak en de betalingsverplichting beperkt tot een bedrag van
€ 102.239,20.
De rechtbank zal dit bedrag nog verminderen met € 50.000, - gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor ten aanzien van het te schatten wederrechtelijk verkregen voordeel heeft overwogen.
De rechtbank bepaalt de betalingsverplichting op € 52.239,20.
De rechtbank is verder, met de raadsman en anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden. De rechtbank gaat er vanuit dat die termijn is aangevangen met de mededeling van de officier van justitie aan [veroordeelde] in de strafzaak op 28 maart 2018 voornemens te zijn een ontnemingsvordering in te dienen. Dit vonnis zal ruim vier jaar na aanvang van die termijn worden gewezen. Nu die overschrijding niet aan de verdediging is toe te rekenen en gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad acht de rechtbank een korting van € 5.000, - passend.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 862.859,20.
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van
€ 47.239,20 (zevenenveertigduizend tweehonderdnegenendertig euro en twintig cent)aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op
944 (negenhonderd vierenveertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Akkermans, voorzitter,
mrs. C. Klomp en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 mei 2022.

Voetnoten

1.Het door [veroordeelde] tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard.