Op 11 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing. De verdachte, geboren in 1983 en gedetineerd in een penitentiaire inrichting, werd ervan beschuldigd op 2 december 2021 in Amstelveen een poging te hebben gedaan om geld af te persen van een caissière bij een servicebalie van een bedrijf. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. N. Neij, de vordering gedaan, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. B.C.M. Sprenger, hun verweer voerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.
De tenlastelegging omvatte het dreigen met een mes en het eisen van geld van de caissière. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling aanwezig was. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat de verdachte handelde uit een schreeuw om hulp. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot afpersing, maar sprak hem vrij van de poging tot diefstal met geweld.
Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de impact op de caissière en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier weken op, in plaats van de door de officier van justitie gevorderde zes maanden, en nam daarbij de psychische toestand van de verdachte in overweging. De rechtbank besloot dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf.