ECLI:NL:RBAMS:2022:2667

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
13/212048-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor opzettelijke brandstichting in een hotelkamer met gevaar voor personen en goederen

Op 18 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 23-jarige vrouw, die op 17 augustus 2020 brandstichtte in een hotelkamer van het Hampton by Hilton Centre East Hotel in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw opzettelijk open vuur in aanraking heeft gebracht met brandbare materialen in de hotelkamer, wat leidde tot brand en rookontwikkeling, met gemeen gevaar voor personen en goederen tot gevolg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht, mede omdat zij kort voor het afgaan van het brandalarm de kamer had verlaten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie tot vier jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf op van 365 dagen, waarvan 351 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar jeugdige leeftijd en positieve ontwikkeling, en besloot tot een straf die haar de ernst van het feit zou laten inzien zonder haar toekomst te schaden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/212048-20
Datum uitspraak: 18 mei 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.W. van Zanten, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. S.C. van Klaveren, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 17 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
brand heeft gesticht in een hotelkamer (met kamernummer [nummer] ) in Hampton by
Hilton Centre East Hotel gelegen aan de [adres hotel] ,
immers hebben verdachte en/of haar mededader(s) toen en aldaar in die
hotelkamer opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een deken, matras, bed en/of handdoek,
althans met een brandba(a)r(e) stof/voorwerp en/of de brandmelder afgeplakt,
ten gevolge waarvan die hotelkamer en/of de inboedel in deze hotelkamer geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan en/of waarbij een
behoorlijke rookontwikkeling is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor
- de hotelkamer (met kamernummer [nummer] ) en/of de daarin aanwezige inboedel,
en/of
- aangrenzende hotelkamer(s) en/of de daarin aanwezige inboedel, en/of
- de inventaris van het hotel,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
de zich in dat hotel bevindende perso(o)n(en),in elk geval levensgevaar en/of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 17 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam
in een hotelkamer (met kamernummer [nummer] ) in Hampton by Hilton Centre
East Hotel gelegen aan de [adres hotel] ,
open vuur heeft gemaakt in/nabij het bed matras en/of de brandmelder heeft afgedekt en/of
heeft nagelaten om, nadat er brand was ontstaan in voornoemde hotelkamer, het
hotelpersoneel te waarschuwen en/of heeft nagelaten de brand afdoende te doven, althans
zich er onvoldoende van te vergewissen dat de brand gedoofd was,
tengevolge waarvan het aan haar schuld te wijten is geweest, dat een matras en/of dekbed
geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan in voornoemde
hotelkamer, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
- de hotelkamer (met kamernummer [nummer] ) en/of de daarin aanwezige inboedel, en/of
- aangrenzende hotelkamer(s) en/of de daarin aanwezige inboedel, en/of
- de inventaris van het hotel,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in dat hotel
bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of aderen ontstond
(Artikel 158 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art. 158 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijs

4.1
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast op basis van het dossier. Ook de officier van justitie en de raadsman zijn van deze feiten en omstandigheden uitgegaan.
Op 16 augustus 2020 checkte [naam 1] (hierna: [naam 1] ) in bij het Hampton by Hilton hotel in Amsterdam, in kamer [nummer] . Op 17 augustus 2020 ging om 10.40 uur het brandalarm af van deze kamer [nummer] . Medewerkers van het hotel zijn bij de kamer gaan kijken. Bij het openen van de kamerdeur zagen zij vlammen. Nadat de medewerkers de deur van de kamer hebben gesloten, kwam [naam 1] de gang oplopen richting de kamer met een dienblad met ontbijt.
Op camerabeelden is gezien dat [naam 1] op 17 augustus 2020 om 10.28 uur de hotelkamer alleen verliet. Tien minuten daarna verliet ook een vrouw de hotelkamer. Deze vrouw bleek later verdachte te zijn. Twee minuten nadat verdachte de hotelkamer verliet, is het brandalarm afgegaan.
4.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde opzettelijke brandstichting met gevaar voor personen en goederen wettig en overtuigend bewezen. Tussen het verlaten van de kamer door verdachte en het moment waarop de brandsensor in kamer [nummer] wordt geactiveerd, zit twee minuten. Drie minuten later wordt de brand in de kamer geconstateerd. In de tussentijd blijkt niemand anders in de kamer te zijn geweest. Deze korte tijdspanne in combinatie met het feit dat verdachte daar tien minuten als enige en als laatste op de kamer aanwezig was, levert voldoende wettig en overtuigend bewijs op dat verdachte verantwoordelijk is voor de brand.
Een technische oorzaak voor het ontstaan van de brand is uitgesloten. Een ongeluk is moeilijk voorstelbaar. Er is niet gerookt op de kamer en de rookmelder bleek afgedekt te zijn met toiletpapier.
De brandschade en rookontwikkeling is behoorlijk geweest. Het tijdstip waarop de brand plaatsvond, de aaneengesloten bebouwing ter plaatse en de aanwezige hotelgasten plus personeel maakt dat er gevaar voor personen en goederen te duchten is geweest.
4.3
Standpunt van de verdediging
Verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde brandstichting met gevaar voor personen en goederen. Zij heeft vanaf seconde één ontkend en steeds een verklaring afgelegd. Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier, zou het ook zo kunnen zijn dat [naam 1] de brand heeft gesticht. Het is niet bekend hoe lang er al brand woedde voordat het alarm afging. Er zijn andere scenario’s denkbaar dan het scenario waarin cliënte schuldig is.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Overwegingen
Op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen is vast komen te staan dat [naam 1] en verdachte in de nacht van 16 op 17 augustus 2020 hebben overnacht in kamer [nummer] gelegen op de vierde verdieping van het Hampton by Hilton hotel in Amsterdam. Vast staat dat in deze kamer op 17 augustus 2020 brand heeft gewoed. Op het moment van de brand waren zeven van de negen kamers op de vierde verdieping verhuurd.
Forensisch onderzoek heeft aangetoond dat er geen technische oorzaak is voor het ontstaan van de brand. De brand is ontstaan op het matras in de hotelkamer, door het al dan niet achterlaten of bijbrengen van vuur. In de hotelkamer zijn geen goederen aangetroffen om brand mee te stichten, zoals een aansteker of lucifers. Door het tijdstip waarop de brand plaatsvond, de aaneengesloten bebouwing aldaar, de in het hotel aanwezige hotelgasten en personeel was er gemeen gevaar voor personen en goederen te duchten.
Op grond van het forensisch onderzoek komt de rechtbank tot de conclusie dat de brand in de hotelkamer is veroorzaakt door menselijk toedoen, namelijk door het achterlaten of bijbrengen van vuur op het matras.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte dit heeft gedaan. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Het staat vast dat [naam 1] de hotelkamer op 17 augustus 2020 eerder dan verdachte, om 10.28 uur, heeft verlaten. Volgens de verklaring van verdachte ter terechtzitting hebben verdachte en [naam 1] tot dat moment samen in en om het bed verbleven en waren er geen tekenen van brand toen [naam 1] de hotelkamer verliet. Het alternatieve scenario dat door de verdediging wordt geschetst, dat de brand mogelijk door [naam 1] zou zijn gesticht, vindt derhalve geen steun in het strafdossier noch in de verklaring van verdachte ter zitting. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
Voorts staat vast dat verdachte de hotelkamer om 10.38 uur heeft verlaten. Verdachte is dus van 10.28 tot 10.38 uur als enige en als laatste in de hotelkamer aanwezig geweest, kort voordat het brandalarm in de hotelkamer om 10.40 uur af is gegaan.
Op grond van al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte de brand heeft veroorzaakt.
De rechtbank zal vervolgens de vraag moeten beantwoorden of verdachte dit opzettelijk heeft gedaan, zoals haar primair is ten laste gelegd.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. In dit verband is van belang dat verdachte niet heeft verklaard hoe de brand is ontstaan. Zij heeft verhuld wat er is gebeurd, kennelijk omdat zij niet wil dat dit aan het licht komt. Op het moment dat verdachte de kamer verliet moet er al sprake zijn geweest van brand op het matras gelet op het feit dat twee minuten na haar vertrek het brandalarm afging en om die reden kan het niet anders dan dat verdachte de brand moet hebben opgemerkt. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht. Als het een ongeluk was geweest, had het immers voor de hand gelegen dat verdachte zelf hulp had gezocht. Maar integendeel: verdachte verliet na het ontstaan van de brand de hotelkamer en liep rechtsaf de gang in. Zij keerde daarna direct om op het moment dat zij in de gang een schoonmaakster trof. Vervolgens verliet verdachte het hotel via de nooduitgang, in plaats van via de route langs de receptie die zij eerder heeft genomen. Dat hetgeen waarmee de brand is aangestoken na het ontstaan van de brand moet zijn meegenomen, duidt in het licht van voorgaande omstandigheden ook op opzet bij verdachte.
Bewezenverklaring
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte
op 17 augustus 2020 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht in een hotelkamer (met kamernummer [nummer] ) in Hampton by Hilton Centre East Hotel gelegen aan de [adres hotel] ,
immers heeft verdachte toen en aldaar in die hotelkamer opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een deken, matras, bed en/of handdoek, ten gevolge waarvan die hotelkamer en de inboedel in deze hotelkamer gedeeltelijk zijn verbrand en waarbij een behoorlijke rookontwikkeling is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
- de hotelkamer (met kamernummer [nummer] ) en de daarin aanwezige inboedel, en
- aangrenzende hotelkamers en de daarin aanwezige inboedel, en
- de inventaris van het hotel,
en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in dat hotel bevindende personen te duchten was;
Bewijsmiddelen met redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die zijn opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte opzettelijke brandstichting met gevaar voor personen en goederen zal worden veroordeeld tot
  • een gevangenisstraf van 365 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 351 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en
  • een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van zijn strafeis gewezen op de ernst van het feit en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, die voor dit feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie tot vier jaar vermelden. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, haar jeugdige leeftijd ten tijde van het plegen van het feit, het tijdsverloop sinds het feit, de omstandigheid dat geen sprake is van strafverzwarende recidive en de adviezen in de rapportages van de reclassering en de psycholoog, waarbij vooral de reclassering een positieve ontwikkeling bij verdachte op verschillende gebieden heeft waargenomen, heeft de officier van justitie oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de duur van het voorarrest niet passend en opportuun geacht. De officier van justitie heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de adviezen, verzocht het volwassenenstrafrecht toe te passen.
7.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft het volgende aangevoerd. Verdachte heeft de nodige sociale, financiële en psychische problemen (gehad) in haar leven, zoals ook naar voren komt in het rapport van de psycholoog. Uit het recente rapport van de reclassering komt echter een zeer positief beeld van verdachte naar voren. Zij heeft haar leven op de rit en de kans op recidive wordt laag ingeschat.
De raadsman heeft de rechtbank uitdrukkelijk verzocht bij een bewezenverklaring geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf (langer dan de duur van het voorarrest) op te leggen, omdat dit alles wat verdachte inmiddels heeft opgebouwd, zou afbreken. Voor het geval de rechtbank een onvoorwaardelijke straf zou willen opleggen, heeft de raadsman verzocht dit in de vorm van een – niet te hoge – taakstraf te doen.
Oplegging van een voorwaardelijke straf is niet nodig gelet op het lage recidiverisico en de reclassering oplegging van bijzondere voorwaarden niet heeft geadviseerd. Mocht de rechtbank toch een voorwaardelijke straf willen opleggen, dan zou dat een gevangenisstraf van maximaal zes maanden tot één jaar moeten zijn, mede gelet op het tijdsverloop, aldus de raadsman.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte de door de officier van justitie gevorderde straffen opleggen, omdat die strafoplegging in overeenstemming is met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. Ook zal de rechtbank het volwassenenstrafrecht toepassen, zoals is geadviseerd door de psycholoog en de reclassering.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de ernst van het feit laten meewegen. Verdachte heeft voor de mensen in het hotel een gevaarlijke situatie veroorzaakt. Het hotel moest worden ontruimd. Gelukkig is het niet zover gekomen dat de brand is overgeslagen naar belendende bewoonde kamers en dat mensen verwondingen hebben opgelopen of zijn overleden, maar dat gevaar was er wel degelijk. Verder is er door de brandstichting veel schade aangericht aan eigendommen van het hotel. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Verdachte heeft ontkend dat zij de brand heeft gesticht. Daardoor is het, ook voor de rechtbank, niet mogelijk geweest met verdachte te bespreken waarom zij het heeft gedaan. Dat is voor de rechtbank gissen. In de rapportages over verdachte, in het bijzonder die van de psychiater van 13 januari 2021, komt naar voren dat verdachte licht verstandelijk beperkt is en dat sprake is van meerderestoornissen. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige in dit verband over en maakt die tot de hare. Verder lijkt verdachte niet voldoende in staat om de risico’s en gevaren, die haar gedrag met zich meebrengt, te overzien en heeft zij een beperkt probleemoplossend vermogen. Als de rechtbank dit beeld van verdachte combineert met haar verklaring dat zij in de hotelkamer was met een man die tegen betaling seks met haar zou hebben en dat die man niet wilde betalen en haar slecht zou hebben behandeld, dan komt een mogelijke aanleiding voor de brandstichting misschien aan het licht. Wellicht heeft verdachte uit frustratie en om revanche op de man te nemen impulsief gehandeld en brand gesticht en daarbij de gevolgen van haar handelen onvoldoende overzien.
Rekening houdende met het voorgaande en de door de officier van justitie ook meegewogen persoonlijke omstandigheden van verdachte, haar jeugdige leeftijd ten tijde van het plegen van het feit, het tijdsverloop sinds het feit, de omstandigheid dat geen sprake is van strafverzwarende recidive en de adviezen in de rapportages van de reclassering en de psycholoog, waarbij vooral de reclassering een positieve ontwikkeling bij verdachte op verschillende gebieden heeft waargenomen, vindt de rechtbank dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de duur van het voorarrest niet passend en opportuun is. Daarom zal de rechtbank verdachte een taakstraf opleggen om haar de ernst van het feit te laten “voelen” en daarnaast een (grotendeels) voorwaardelijke gevangenisstraf om haar ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
-
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, en
-
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
365 (driehonderd vijfenzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
351 (driehonderd eenenvijftig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
90 (negentig) dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.A. Segbedzi, voorzitter,
mrs. C. Klomp en E. Akkermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 mei 2022.