ECLI:NL:RBAMS:2022:2651

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
13/751158-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering aan Duitsland op basis van Europees aanhoudingsbevel

Op 12 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij een plofkraak op 27 augustus 2021 in Duitsland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de betrokkenheid van haar cliënt onvoldoende duidelijk is omschreven en heeft verzocht om aanhouding voor nadere informatie. De officier van justitie heeft echter gesteld dat het EAB genoegzaam is en dat de overlevering kan worden toegestaan.

De rechtbank heeft overwogen dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zal ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751158-22
RK nummer: 22/900
Datum uitspraak: 12 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
2 november 2021 door het
Amtsgericht Hof(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres]
gedetineerd [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel uitgevaardigd door het
Amtsgericht Hof(Duitsland) op 25 oktober 2021, met dossiernummer 1 a Gs 2843/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon niet voldoende duidelijk is omschreven. Primair heeft de raadsvrouw verzocht om aanhouding zodat nadere informatie kan worden opgevraagd bij de uitvaardigende justitiële autoriteit over de rol van de opgeëiste persoon. Subsidiair dient de overlevering te worden geweigerd, omdat niet voldaan is aan het vereiste in artikel 2, tweede lid, onder e, OLW. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon een auto van het merk Porsche zou hebben gehuurd. Er bestaat echter geen verband tussen deze Porsche en de in het EAB omschreven plofkraak. Het EAB vermeldt verder dat er bij de plofkraak andere gehuurde auto’s zijn gebruikt, maar de rol van de opgeëiste persoon bij de in het EAB beschreven plofkraak is onduidelijk. Tot slot is de “valsheid in geschrifte” die onder aard en wettelijke kwalificatie van de strafbare feiten staat vermeld onverenigbaar met de feitenomschrijving. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw daarom verzocht de overlevering enkel toe te staan voor diefstal in plaats van diefstal met samenloop van de in het EAB genoemde feiten.
Standpunt van de officier van justitie
Het EAB is genoegzaam en de overlevering kan worden toegestaan. Duitsland wil de opgeëiste persoon gaan vervolgen als dader, zo staat in het EAB vermeld. Het specialiteitsbeginsel is voldoende gewaarborgd. Mede gelet op de stand van het onderzoek is voldoende duidelijk waar de overlevering op ziet. De officier van justitie heeft zich verzet tegen het verzoek van de raadsvrouw om de behandeling van de zaak aan te houden. De weigeringsgrond is niet aan de orde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Uit het EAB onder e) blijkt dat de opgeëiste persoon - kort gezegd - wordt verdacht van betrokkenheid bij het tot ontploffing brengen van een geldautomaat op 27 augustus 2021 in [plaatsnaam] (Duitsland). Hierbij is een hoeveelheid geld gestolen. In het EAB is de opgeëiste persoon aangeduid als dader. De rechtbank is gelet op het voorgaande, met de officier van justitie, van oordeel dat het EAB een genoegzame omschrijving van het strafbare feit bevat, alsmede van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij dit feit. Het is hierdoor voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De omschrijving van het feit is ook zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en de naleving van het specialiteitsbeginsel kan worden gewaarborgd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen reden om de zaak aan te houden of om de overlevering te weigeren. Hiernaast ziet de rechtbank geen aanleiding de overlevering slechts te beperken tot een van de genoemde feiten in het EAB. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Leidinggevende Hoofdofficier van Justitie van het
Staatsanwaltschaft Bayern(Duitsland) heeft de volgende garantie gegeven:
In antwoord op uw verzoek van 02.03.2022 wordt verzekerd, dat de vervolgde persoon, in geval van een definitieve veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op grond van de huidige versie van het Kaderbesluit 2008/909/JI van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafrechtelijke vonnissen, waarbij voor het doeleinde van de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 27) in het Koninkrijk der Nederlanden zal worden teruggebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Hof(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.