ECLI:NL:RBAMS:2022:265

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
13/134666-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in verzorgingstehuis met gevaar voor goederen en personen, verdachte met ziekelijke stoornis

Op 21 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 mei 2021 brand heeft gesticht in de badkamer van een verzorgingstehuis in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1960 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft de brand aangestoken met een aansteker, wat leidde tot gevaar voor zowel goederen als personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis, waardoor het feit hem in sterk verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 248 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen vereisen dat de verdachte behandeld wordt in een forensische setting. De rechtbank heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS met voorwaarden bevolen, zodat de verdachte direct kan worden opgenomen in een forensische psychiatrische kliniek. De rechtbank heeft de ernst van de brandstichting en de psychische toestand van de verdachte in haar overwegingen meegenomen, evenals het risico op recidive. De verdachte heeft eerder brand gesticht en heeft een lange geschiedenis van psychische problemen, wat de noodzaak voor behandeling onderstreept.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/134666-21 (Promis)
Datum uitspraak: 21 januari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1960 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste- woon of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Lommers en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P. Jeeninga naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft op de zitting van 7 januari 2022 mevrouw [persoon 1] (reclasseringswerker), mevrouw F.S. van Huis (GZ-psycholoog) en mevrouw [persoon 2] (psychiater in opleiding) gehoord.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij op 22 mei 2021 in Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht in de badkamer van een verpleegafdeling van een verzorgingstehuis, waardoor gevaar voor goederen en (levens)gevaar voor personen had kunnen ontstaan.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt het feit bewezen. Verdachte heeft opzettelijk brand gesticht in de badkamer op de tweede verdieping van verzorgingstehuis [naam verzorgingstehuis] door daar papieren handdoeken in de brand te steken. Op basis van de aangifte en het rapport van de brandweer kan worden bewezen dat door de brand gevaar ontstond voor goederen, maar ook dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen had kunnen ontstaan. Immers, er was veel rookontwikkeling en deze rook had zich ook verspreid over de tweede verdieping. Gelet op het feit dat zo’n driehonderd mensen in het verzorgingstehuis verbleven, waarvan meer bewoners hulpbehoevend waren (sommigen met beperkte mobiliteit) en afhankelijk waren van begeleiding om zich te verplaatsen, is de officier van justitie van mening dat levensgevaar voor deze personen had kunnen ontstaan.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat slechts kan worden bewezen dat sprake was van gevaar voor goederen in de badkamer. De (summiere) brand is gesticht in een geheel betegelde ruimte. Op basis van het dossier kan niet worden bewezen dat goederen in aangrenzende woonverblijven in gevaar zijn geweest. Ook kan niet worden bewezen dat sprake was van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de aangrenzende woonverblijven aanwezige personen. Verdachte zal daarvan moeten worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 22 mei 2021 is brand gesticht op de tweede verdieping van het verzorgingstehuis [naam verzorgingstehuis] in Amsterdam-Noord, waar verdachte als bewoner verbleef. De brand is ontstaan in de gezamenlijke badkamer op de afdeling waar verdachte woonde. De prullenbak die normaal aan de muur hing was gesmolten en de vloer stond in brand. Er lag incontinentiemateriaal bij en ook papieren handdoekjes. De gang stond zwart van de rook. De brand is vervolgens geblust door personeel van het verzorgingstehuis.
De ter plaatse gekomen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen dat in de badkamer behoorlijke schade was ontstaan. Er was daarnaast nog veel rook op de verdieping. In het verpleeghuis woonden op dat moment ruim driehonderd bewoners die allemaal een beperking hebben. Veel bewoners zijn afhankelijk van begeleiding of zijn rolstoelafhankelijk. Omdat de liften als gevolg van het brandalarm en de rookontwikkeling niet meer werkten, waren die komen stil te staan. Hierdoor waren meer mensen op de afdelingen, maar ook buiten, vast komen te zitten.
Verdachte heeft bij de politie en op zitting bekend dat hij de brand heeft aangestoken. Hij heeft verklaard dat hij met een aansteker een papieren handdoekje uit het kastje aan de muur in de brand heeft gestoken met een aansteker. De brand sloeg toen bij dat kastje naar binnen. Verdachte heeft dit gedaan omdat hij een nieuwe advocaat wilde die hem zou helpen met zijn bewindvoering. Verdachte wilde dat er paniek ontstond. Het was een schreeuw om hulp om de problemen met de bewindvoering op te lossen.
Beoordeling van het ten laste gelegde feit
De rechtbank is van oordeel dat bewezen is dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, zoals hij ook heeft bekend.
Door brand te stichten in de badkamer kon gevaar ontstaan voor goederen. Dit gevaar heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt. Verschillende goederen in de badkamer (waaronder het handdoekenkastje en de afvalbak) zijn zwaar aangetast door de brand en ook de muur bij de afvalbak was beroet. De rechtbank is van oordeel dat objectief voorzienbaar was dat de brand zich had kunnen verspreiden en dat (nog meer) gevaar voor goederen te duchten was.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de rechtbank kan vaststellen dat er concrete aanwijzingen zijn dat door de brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen kon ontstaan. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Dit gevaar was op het moment van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar voor verdachte. Het volgende is hiervoor van belang.
Verdachte heeft brand gesticht in een verzorgingstehuis waar meer dan driehonderd mensen wonen. Zoals de brandweer heeft gerapporteerd, is brandstichting in een pand waar personen verblijven per definitie gevaarlijk. De brand kan zich in korte tijd ontwikkelen en daarbij is veel rook vrijgekomen. Rook levert in eerste instantie het grootste risico op. Hoewel de brand zelf wellicht niet groot was en snel geblust kon worden, was wel sprake was van flinke rookverspreiding over voornamelijk de tweede verdieping. Voor een groot deel van die bewoners van [naam verzorgingstehuis] is het vanwege lichamelijke en/of psychische beperkingen en/of rolstoelafhankelijkheid moeilijk om zonder hulp van personeel te ontvluchten. De vlucht zou hen bovendien verder worden bemoeilijkt omdat de liften niet meer werkten als gevolg van het brandalarm en de rookontwikkeling. Twee personen moesten vanwege rookinhalatie behandeld worden door de ambulancebezetting. De conclusie is dan ook dat naar algemene ervaringsregels ten tijde van de brandstichting het levensgevaar voor andere personen voorzienbaar was. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen is bewezen dat:
verdachte op 22 mei 2021 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht in de badkamer van een verpleegafdeling van een verzorgingstehuis, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker in aanraking gebracht met handdoeken ten gevolge waarvan die handdoeken en een afvalbak zijn verbrand en ten gevolge waarvan forse rookontwikkeling is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen in voornoemde ruimte en/of de aangrenzende woonverblijven en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de aangrenzende woonverblijven aanwezige personen te duchten was.
De taal- en/of schrijffouten die in de tenlastelegging stonden, zijn verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Beoordeling of sprake is van schending van rechtsbeginselen
Met betrekking tot de persoon van verdachte hebben zowel een psychiater als een psycholoog een Pro Justitia-rapportage opgesteld. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank deze rapportages niet mag gebruiken omdat dit zou leiden tot een schending van de rechtsbeginselen van
equality of armsen
fair trial. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd.
In afwijking van het advies van de psycholoog bij het trajectconsult is een dubbelrapportage aangevraagd. De officier van justitie vergat deze echter op tijd aan te vragen waardoor de inhoudelijke behandeling van de zaak werd uitgesteld. Vervolgens heeft de officier van justitie verzuimd om tijdig het maatregelrapport aan te vragen, waarna de behandeling van de zaak opnieuw is aangehouden. De verzoeken van de verdediging om de mogelijkheid van een zorgmachtiging te onderzoeken en het verzoek om een contra-expertise te laten verrichten door een andere psychiater, zijn afgewezen. Wanneer de dubbelrapportage zou worden gebruikt zonder dat de verdediging daar iets tegenover heeft kunnen zetten, leidt dat tot een schending van de rechtsbeginselen van
equality of armsen
fair trial. De rapportages van de deskundigen moeten daarom buiten beschouwing blijven.
De rechtbank verwerpt dat verweer. De raadsman heeft de gelegenheid gehad om de deskundigen op de zitting vragen te stellen over de gestelde diagnoses en hun verdere bevindingen, conclusies en adviezen. De raadsman heeft echter geen enkele vraag aan de deskundigen gesteld. Daarnaast stond het de verdediging volledig vrij om zelf contra-expertise naar de psychische gesteldheid van verdachte te laten verrichten. De verdediging heeft dit niet gedaan.
Bovendien ziet de rechtbank niet waarom bovengenoemde vermeende schendingen van de rechtsbeginselen
equality of armsen
fair trialzouden maken dat deze rapporten niet gebruikt moeten worden. Dit verweer raakt immers niet de betrouwbaarheid van de gemaakte rapportages. De rechtbank is van oordeel dat de rapportages bruikbaar zijn en zal hieronder de bevindingen uit die rapportages bespreken.
Bevindingen van de psychiater
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 16 oktober 2021 betreffende verdachte. [persoon 2] , arts in opleiding tot psychiater, heeft dit rapport opgemaakt onder supervisie van J. Neeleman, psychiater. In het rapport staat – onder meer – het volgende:
Verdachte is gediagnosticeerd met een psychotische stoornis van het schizo-affectieve dan wel schizofrene type en een lichte stoornis in cannabisgebruik. Hiervan was ook sprake op het moment dat verdachte de brand stichtte. Hierdoor werd verdachte in zijn gedragskeuzes en gedragingen beïnvloed. Vanwege de schizo-affectieve stoornis dan wel schizofrenie had verdachte last van waanachtige grootheidsideeën en paranoïde wanen. Verdachte voelde zich vanuit zijn psychose gerechtigd om heftig te protesteren tegen het onrecht dat hem door anderen werd aangedaan, tenminste zo beleefde hij het. Het advies is om verdachte het feit in sterk verminderde mate toe te rekenen.
Bevindingen van de psycholoog
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het rapport psychisch onderzoek Pro Justitia van 4 oktober 2021 betreffende verdachte. Dit rapport is opgemaakt door drs. F.S. van Huis, GZ-psycholoog. In dit rapport staat het volgende:
Bij verdachte is sprake van schizofrenie waarbij wordt gedacht aan een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Ook zijn er aanwijzingen voor een autismespectrumstoornis. Hiervan was sprake op het moment dat verdachte het delict beging. Zijn gedragskeuzes en gedragingen werden hierdoor in grote mate beïnvloed. Verdachte kent een lange geschiedenis van psychotische ontregelingen en klinische opnames. Sinds zijn herseninfarct in 2016 verblijft hij in verpleeghuizen waar sprake is van voortdurende agressieve uitbraken en intimiderend gedrag, veelal naar het verplegend personeel. Hij ervaart een chronische achterdocht en voortdurende wanen. Daarnaast is verdachte onbuigzaam en niet in staat zich in anderen te verplaatsen. Verdachte voelde al langere tijd frustraties over zijn bewindvoerder. In zijn woede ziet hij de ander als slecht of incapabel en verzandt hij in woedende gedachten en fantasieën. Verdachte heeft weinig coping- en emotieregulatievaardigheden om op terug te vallen. De pathologische achterdocht, onbuigzaamheid en beperkte empathie- en copingvaardigheden hebben het handelen van verdachte zo sterk gestuurd en hem tot weinig gedragsalternatieven in staat gesteld, dat wordt geadviseerd hem het feit in sterk verminderde mate toe te rekenen.
Oordeel rechtbank
De rechtbank neemt de conclusies over van beide deskundigen over de bij verdachte geconstateerde ziekte en stoornissen en toerekenbaarheid, maakt die tot de hare en volgt de adviezen. De rechtbank zal verdachte het bewezen verklaarde in sterk verminderde mate toerekenen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in de Pro Justitia-rapportages wordt vermeld dat het verschil in diagnoses tussen de deskundigen niet meer dan een nuanceverschil is en dit nuanceverschil geen gevolgen heeft voor de forensische beschouwing.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek van voorarrest. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de deskundigen adviseren om verdachte het feit in sterk verminderde mate toe te rekenen gelet op de bij hem gediagnosticeerde psychiatrische stoornissen en de omstandigheid dat het handelen van verdachte hierdoor werd beïnvloed.
Naast de oplegging van voornoemde straf vordert zij de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in het maatregelrapport van de reclassering. De gedragsdeskundigen schatten het risico op herhaling als hoog in bij het uitblijven van behandeling en concluderen ook dat behandeling in het kader van de maatregel van TBS het best passende kader is waarbij het gevaar voor de samenleving voldoende wordt ingeperkt.
Daarnaast heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS met voorwaarden gevorderd. Verdachte kan, aansluitend aan zijn gevangenisstraf, worden opgenomen in de forensische psychiatrische afdeling (FPA) [naam kliniek 1] .
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om geen TBS op te leggen. De oplegging van een TBS (al dan niet met voorwaarden) is disproportioneel gelet op de wijze waarop de brandstichting heeft plaatsgevonden en het beperkte strafblad van verdachte. Verdachte ontkent dat hij psychotisch is en dit blijkt evenmin uit de overige stukken. Hierdoor is het risico op recidive een stuk lager dan de deskundigen aangeven. Verdachte is jarenlang onder behandeling geweest bij psychiater Jacobs, die een andere diagnose heeft gesteld dan de Pro Justitia-rapporteurs (die het onderling ook niet eens zijn over de diagnose), namelijk dat bij verdachte sprake is van een schizo-typische persoonlijkheidsstoornis. Bij die stoornis past een afwijkende risicotaxatie en behandeling die niet hoeft plaats te vinden in een gesloten setting.
Er moet worden volstaan met de oplegging van (een al dan niet deels) voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest of van zo een lange duur zodat verdachte per 24 januari 2022 kan worden opgenomen in FPA [naam kliniek 1] .
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft met opzet brand gesticht in de badkamer van het verpleegtehuis [naam verzorgingstehuis] waar hij woonachtig was samen met nog ruim driehonderd medebewoners. Door de brand waren verschillende goederen in de badkamer zwaar beschadigd. Brandstichting is een ernstig en zeer gevaarlijk feit door de potentiële onbeheersbaarheid en onberekenbaarheid van branden. De bewoners van het verpleegtehuis hebben hierdoor groot gevaar opgelopen. Twee van hen moesten bovendien worden behandeld voor het inademen van rook. Verdachte mag van geluk spreken dat de brand door ingrijpen van een medewerker van [naam verzorgingstehuis] tijdig kon worden geblust, anders had het nog veel slechter kunnen aflopen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van 19 juli 2021 van verdachte. Hieruit blijkt dat hij recentelijk is veroordeeld voor een geweldsdelict, maar niet eerder voor brandstichting.
Om meer inzicht te krijgen in de persoonlijkheid van verdachte is hij zowel psychiatrisch als psychologisch onderzocht. De door de deskundigen gestelde diagnoses zijn hiervoor al aan bod gekomen en ook is al aan de orde geweest dat de rechtbank verdachte sterk verminderd toerekenbaar vindt. Bij het bepalen van de hoogte van de straf wordt hiermee rekening gehouden.
Verder zijn zowel de psychiater als de psycholoog tot de conclusie gekomen dat bij verdachte sprake is van een hoog risico op herhaling. Dit heeft er mee te maken dat de psychose van verdachte nog niet in remissie is. Dat maakt dat sprake is van een behandelnoodzaak. Het is belangrijk dat verdachte wordt ingesteld op de juiste hoeveelheid en soort medicatie (antipsychotica en een stemmingsstabilisator/impulsremmer) zodat ook de symptomen van zijn psychose zoals wanen, opwinding, achterdocht en vijandigheid worden geremd.
De psychiater en psycholoog zijn het erover eens dat behandeling nodig is. Deze kan plaatsvinden in een beveiligde forensische kliniek. Het advies is om dit in het kader van een maatregel van TBS met voorwaarden te doen. Verdachte is nog niet erg gemotiveerd voor behandeling of medewerking met de reclassering, maar dit kader garandeert in ieder geval dat verdachte behandeling en risicomanagement niet kan ontlopen. De psychiater heeft gerapporteerd dat verdachte, als de risicotaxatie dat toelaat, na de opname in een forensische psychiatrische kliniek (FPK) naar een FPA kan doorstromen met uiteindelijk resocialisatie naar een beschermde woonvorm met begeleiding door een forensisch ACT team. De behandelcontacten van verdachte moeten expertise hebben in het management van leeftijdsgebonden lichamelijke handicaps.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsadvies van 28 december 2021 dat is opgemaakt door [persoon 1] . Daarin wordt een intensief en langdurig behandeltraject geadviseerd dat tot een structurele gedragsverandering bij verdachte moet leiden.
In aanvulling op het reclasseringsadvies heeft reclasseringswerker [persoon 1] op de zitting het volgende verklaard. Verdachte kan per 24 januari 2022 worden opgenomen in FPA [naam kliniek 1] . Deze kliniek heeft een lager beveiligingsniveau dan een FPK. Hoewel allereerst een plaatsing in een FPK is geadviseerd, is het beveiligingsniveau in overleg met de behandelcoördinator in het PPC afgeschaald. Een opnameplek is niet gegarandeerd als verdachte op een andere datum dan 24 januari 2022 moet worden opgenomen. De kliniek ziet graag dat het advies om de maatregel van TBS dadelijk uitvoerbaar te verklaren wordt aangevuld met de passage dat wordt bepaald dat verdachte kan worden teruggeplaatst naar het PPC of een soortgelijke kliniek als [naam kliniek 1] , zodat van daaruit naar een andere plek voor verdachte kan worden gezocht in het geval de behandeling in de FPA [plaats] niet goed verloopt. Een FPK valt namelijk ook onder de noemer ‘soortgelijke kliniek’. Als verdachte niet meewerkt met het innemen van medicatie, heeft de kliniek dan de mogelijkheid om in te grijpen.
Psycholoog Van Huis heeft in aanvulling op haar rapport en naar aanleiding van de verklaring van reclasseringswerker [persoon 1] op de zitting het volgende verklaard. In eerste instantie is geadviseerd dat verdachte in een FPK moet worden opgenomen, gezien het risico op recidive op brandstichting als hoog werd ingeschat en verdachte wisselend gemotiveerd was om mee te werken aan een behandeling. Plaatsing in een FPK is dan het meest logische beginpunt. Uiteindelijk is het aan de reclassering en het IFZ (Indicatiestelling Forensische Zorg) om te beoordelen waar verdachte het beste geplaatst kan worden. Indien dit een FPA is, dan vindt de deskundige dit ook passend.
Psychiater [persoon 2] heeft zich hier op de zitting bij aangesloten.
Conclusie
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat het gelet op de aard van het feit passend is om verdachte een gevangenisstraf van 248 dagen op te leggen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte zal dan op 24 januari 2022 kunnen worden opgenomen in de FPA [naam kliniek 1] . Een langere gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is geëist, is niet aan de orde gelet op het feit dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is en er op 24 januari 2022 plek is voor verdachte in de kliniek. De rechtbank acht het van belang dat verdachte zo snel mogelijk opgenomen en behandeld kan worden in deze kliniek.
Daarnaast is het van groot belang dat verdachte behandeld wordt voor zijn psychische problematiek. De rechtbank volgt de adviezen van de psycholoog en de psychiater voor wat betreft de noodzaak om verdachte intensief en klinisch te behandelen. Zonder behandeling vindt de rechtbank de kans op recidive vanuit de ernstige psychische en psychiatrische problematiek van verdachte groot.
Zo is in het dossier te lezen dat verdachte bij [naam verzorgingstehuis] is geplaatst omdat hij al eens brand had gesticht op een andere afdeling van Stichting Cordaan waar [naam verzorgingstehuis] onderdeel van is. Ook heeft verdachte wel eens de kerstverlichting in de brand gestoken in [naam verzorgingstehuis] en hebben meer incidenten plaatsgevonden waarbij verdachte agressief was. Mede gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een hoog recidiverisico (ook al heeft de verdachte geen strafblad met betrekking tot brandstichting). Daarom is het noodzakelijk dat verdachte in een forensisch kader wordt behandeld zodat er, naast het behandelen van de stoornis zelf, ook genoeg aandacht in de behandeling is voor het voorkomen van recidive.
De verdediging heeft erop gewezen dat geen sprake is van een psychose en dat daarom het recidiverisico lager is. Verdachte is eerder in behandeling geweest bij een andere psychiater (meergenoemde Jacbos) en die komt niet tot de conclusie dat sprake is van een psychose. De rechtbank verwerpt dit verweer van de verdediging en wijst erop dat Jacobs als informant is gehoord bij de onderzoeken van de deskundigen. Jacobs heeft verdachte voor het laatst gezien in 2017 en kan dus geen actueel beeld van verdachte schetsen. Bovendien heeft Jacobs destijds geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis op basis waarvan hij psychotisch kan worden onder stress. Deze conclusie ligt in lijn met die van de deskundigen die over verdachte hebben gerapporteerd en meldt nadrukkelijk dat verdachte psychotisch kan worden.
TBS
De rechtbank is van oordeel dat aan alle voorwaarden voor het opleggen van TBS is voldaan. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig delict, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Bovendien is bij verdachte een psychische stoornis vastgesteld waarvoor hij behandeld moet worden. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen vereist dat de behandeling van verdachte plaatsvindt in het kader van de maatregel van TBS.
Aan de maatregel zullen de voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 28 december 2021, die hierna worden weergegeven in het dictum van dit vonnis. De rechtbank vindt dat de maatregel van TBS met voorwaarden, gelet op de ernst van het feit en de ernst van het ziektebeeld van verdachte onder invloed waarvan het feit is begaan, met voldoende waarborgen met betrekking tot de beveiliging van de samenleving is omkleed.
De maatregel brengt met zich dat als verdachte de door de rechtbank gestelde voorwaarden niet naleeft of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat eist, de maatregel kan worden omgezet in een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Niet gemaximeerde TBSMet het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht (Sr), stelt de rechtbank vast dat het in dit geval gaat om een feit dat een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot vier jaar.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal, op grond van artikel 38 lid 7 Sr, de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden bevelen zodat direct kan worden overgegaan tot de uitvoering van de voorwaarden. Naar het oordeel van de rechtbank moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte, als hij niet wordt behandeld, weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat verdachte – voor het geval de behandeling in de FPA [naam kliniek 1] niet goed verloopt – kan worden teruggeplaatst naar het PPC of een soortgelijke kliniek als [naam kliniek 1] , of een FPK of soortgelijke instelling, zodat van daaruit naar een andere plek voor verdachte kan worden gezocht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a, 38e, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
248(tweehonderdachtenveertig)
dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende
voorwaarden:
Als
algemene voorwaarden:
  • Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
  • Veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
- Veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig
identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van veroordeelde vast te stellen.
- Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om
veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
- Veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
- Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
- Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of
behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
- Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de
reclassering.
- Veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
- Veroordeelde begeeft zich niet zonder toestemming van de reclassering en het Openbaar Ministerie buiten het Europese deel van de landsgrenzen van Nederland.
- Veroordeelde overlegt hierover vooraf met de reclassering en het Openbaar Ministerie beslist.
Als
bijzondere voorwaarden:
 Veroordeelde wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven
indicatiestelling te laten opnemen en behandelen in
FPA [naam kliniek 1]of een soortgelijke FPA of FPK-instelling of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht.
Indien er wel een kliniek is gevonden en er is onverhoopt geen plek beschikbaar
aansluitend aan de detentie, dan dient veroordeelde zijn medewerking te verlenen aan
een tijdelijke plaatsing in een andere kliniek middels een overbrugginsplaatsing.
  • Veroordeelde neemt indien voorgeschreven door de behandelaars, medicatie in, zolang als zijn behandelaars nodig achten.
  • Veroordeelde werkt mee aan een ambulant behandeltraject aansluitend aan de klinische fase. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
  • Veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
  • Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
  • Veroordeelde werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding (indien nodig), waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht - en last.
  • Veroordeelde geeft openheid over zijn sociale netwerk en relaties.
  • Veroordeelde geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt indien door de reclassering geïndiceerd, mee aan een schuldsaneringstraject.
  • Veroordeelde onthoudt zich
  • Als de reclassering dat nodig acht, werkt veroordeelde mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke instelling. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot toezicht op de naleving van deze voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 38 lid 1 Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 38 lid 2 Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Daarbij bepaaltde rechtbank dat veroordeelde – voor het geval de behandeling in FPA [naam kliniek 1] niet goed verloopt – kan worden teruggeplaatst in het PPC of een soortgelijke kliniek als [naam kliniek 1] , of een FPK of soortgelijke instelling, zodat van daaruit naar een andere plek voor veroordeelde kan worden gezocht.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis
met ingang van 24 januari 2022op het moment dat verdachte is opgenomen in FPA [naam kliniek 1] . Deze beslissing is afzonderlijk op schrift gesteld.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ch. A. van Dijk, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en P.B. Spaargaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2022.