ECLI:NL:RBAMS:2022:2649

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
13/044281-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 28 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 24 februari 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1986, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, zijn onderzocht. Het EAB was uitgevaardigd door het Amtsgericht Wuppertal op 4 maart 2021 en betreft strafbare feiten die naar Duits recht strafbaar zijn, met name illegale handel in verdovende middelen.

Tijdens de zitting heeft de raadsman van de opgeëiste persoon betoogd dat zijn cliënt onschuldig is aan de feiten zoals omschreven in het EAB. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de onschuld niet is aangetoond en dat de weigeringsgrond van artikel 13 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is. De officier van justitie heeft aangevoerd dat er voldoende betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten is en dat Duitsland belang heeft bij de vervolging.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toe te staan. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. M.M.L.A.T. Doll en J.H. Beestman, rechters, in aanwezigheid van griffier V.J.G. van der Want.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/044281-22
RK nummer: 22/999
Datum uitspraak: 28 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 maart 2021 door het
Amtsgericht Wuppertal(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [penitentiaire inrichting] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.W. Nillesen, advocaat te ’s-Hertogenbosch en door een tolk in de Arabische (Marokkaanse) taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een door het
Amtsgericht Wuppertalop 2 februari 2021 uitgevaardigd bevel tot voorlopige inhechtenisneming met dossiernummer 8 Gs 220/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Onschuldverweer

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon de feiten zoals omschreven in het EAB niet heeft begaan.
De rechtbank stelt vast dat met hetgeen namens de opgeëiste persoon is aangevoerd, zijn onschuld niet tijdens het verhoor ter zitting is aangetoond. De onschuldbewering kan alleen al om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat artikel 13 OLW van toepassing is en dat de overlevering op basis hiervan dient te worden geweigerd. Hij heeft hiertoe aangevoerd - kort gezegd - dat in het EAB staat vermeld dat de strafbare gedragingen van de opgeëiste persoon enkel op Spaans grondgebied hebben plaatsgevonden. Het EAB vermeldt expliciet dat een ander persoon dan de opgeëiste persoon de verdovende middelen naar Duitsland zou hebben gebracht. De opgeëiste persoon is onschuldig aan de handel van verdovende middelen in Duitsland of invoer in Duitsland.
Standpunt van de officier van justitie
Aan de hand van het feitencomplex zoals weergegeven in het EAB is er sprake van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de invoer van verdovende middelen in Duitsland. Artikel 13 OLW is dus niet van toepassing. Subsidiair heeft de officier van justitie de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van deze weigeringsgrond, omdat Duitsland belang heeft bij de vervolging van de opgeëiste persoon. In Duitsland wordt ook de medeverdachte vervolgd en de drugs werden daar naartoe getransporteerd, waardoor de rechtsorde daar is aangetast. Verder bevinden de bewijsmiddelen zich in Duitsland.
Oordeel van de rechtbank
Er is in deze zaak geen sprake van een verdenking van strafbare feiten die (geheel of gedeeltelijk) op Nederlands grondgebied zijn gepleegd en gelet op de omschrijving van de feiten wordt de opgeëiste persoon verdacht van betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen die naar Duitsland zijn gebracht. Anders dan de raadsman betoogt, is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW eerste lid onder a en onder b, OLW in deze zaak niet van toepassing.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Wuppertal(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.