ECLI:NL:RBAMS:2022:2630

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6282
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor emigratie naar Canada na veroordeling voor zedendelict

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 25 april 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor emigratie naar Canada behandeld. Eiser, die een zedendelict heeft gepleegd, had zijn straf uitgezeten en had een laag recidiverisico. De minister voor Rechtsbescherming had de aanvraag afgewezen op basis van het objectieve criterium, omdat het zedendelict een risico voor de samenleving vormt. Eiser betoogde dat hij, gezien de tijd die verstreken was sinds het delict en zijn huidige omstandigheden, recht had op de VOG om bij zijn gezin in Canada te kunnen zijn.

De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was. De rechtbank stelde vast dat eiser zijn straf grotendeels had uitgezeten en dat er geen herhaling van het delict had plaatsgevonden. De rechtbank vond dat de belangenafweging in het nadeel van eiser was uitgevallen, terwijl zijn persoonlijke belang bij het verkrijgen van de VOG groot was. Eiser was de enige kostwinner voor zijn gezin in Canada en had een zwaarwegend belang om bij hen te zijn. De rechtbank concludeerde dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van eiser en dat de afwijzing van de VOG onevenwichtig was.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door te bepalen dat de VOG aan eiser moest worden afgegeven. Tevens werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de afgifte van een VOG, vooral in gevallen waar de aanvrager een verleden heeft maar inmiddels aan de voorwaarden voldoet om weer in de samenleving te functioneren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/6282

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. K. Cras),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigden: mr. E. Spekrijse en mr. W.E. Louwerse).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak gaat het over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) voor emigratie naar Canada.
1.2
Verweerder heeft met zijn besluit van 30 augustus 2021 de aanvraag afgewezen omdat na onderzoek is gebleken dat eiser een zedendelict heeft gepleegd en verweerder geen aanleiding heeft gezien om toch over te gaan tot afgifte van de gevraagde VOG. In het bestreden besluit van 22 november 2021 heeft verweerder de afwijzing van eisers aanvraag gehandhaafd.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak het beroep van eiser. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenaamde beroepsgronden.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op 18 mei 2017 is eiser in eerste aanleg veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf voor het seksueel binnendringen van het lichaam van een twaalfjarig meisje. Eiser was ten tijde van het plegen van dit zedendelict op 12 november 2011 zevenentwintig jaar oud. Op 25 juni 2019 is eiser in hoger beroep veroordeeld tot 21 maanden gevangenisstraf en een schadevergoeding van € 6.460 voor hetzelfde zedendelict. Hij heeft hiertegen cassatieberoep ingesteld. Op 14 januari 2020 is zijn veroordeling onherroepelijk geworden. Op 18 februari 2021 is eiser voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een bijzondere voorwaarde en een proeftijd van een jaar. Deze proeftijd loopt tot 11 mei 2022.
5. Eisers gezin (zijn partner en twee kinderen van inmiddels elf en twaalf jaar oud) wonen sinds 2014 in Canada. Zijn zorgbehoevende ouders wonen op dit moment ook in Canada bij zijn gezin. Eiser is enig kostwinnaar voor zijn gezin en zijn ouders. Hij wil al lange tijd naar Canada emigreren om bij zijn gezin te wonen, zijn kinderen te zien opgroeien en in Canada te gaan werken als kostwinnaar. Voor de emigratie heeft hij echter een VOG nodig.
6. Bij de beoordeling van eisers aanvraag zijn de criteria toegepast die zijn gepubliceerd in beleidsregels [1] . De bespreking van de relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat voldaan is aan het objectieve criterium. Het zedendelict waarvoor eiser is veroordeeld, vormt immers, indien herhaald, een risico voor elke samenleving en dus ook voor de Canadese samenleving. Het geschil gaat over de vraag of verweerder in redelijkheid op grond van het subjectieve criterium geen VOG aan eiser heeft afgegeven.
Heeft verweerder in redelijkheid het belang van de Canadese samenleving zwaarder laten wegen dan het belang van eiser?
8. Eiser vindt dat de VOG ten onrechte niet is afgegeven op grond van het subjectieve criterium. Hij meent dat verweerder dit onvoldoende heeft gemotiveerd. Er heeft geen herhaling plaatsgevonden en er is meer dan tien jaar verstreken sinds de pleegdatum op
12 november 2011. Volgens het reclasseringsadvies van 14 juli 2020 is sprake van een laag recidiverisico. Deze omstandigheden wegen in het voordeel van eiser. Bovendien is het persoonlijke belang van eiser bij afgifte van de VOG bijzonder groot, want zonder VOG kan hij niet bij zijn gezin en familie in Canada wonen.
8.1
Verweerder stelt dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico, zwaarder moet wegen dan het belang dat eiser heeft bij afgifte van de VOG. Verweerder erkent eisers belang en heeft in zijn beoordeling betrokken dat eisers gezin en familie in Canada wonen. Ook is betrokken dat hij vader is van twee minderjarige kinderen, dat hij herenigd wil worden met zijn kinderen omdat het hem zwaar valt om de opvoeding en jeugd van zijn kinderen te moeten missen. Verweerder is echter van mening dat sprake is van een te ernstig strafbaar feit dat de rechter niet licht heeft afgedaan, gelet op de opgelegde straf. Hierbij vindt verweerder ook van belang dat het slachtoffer minderjarig was, namelijk twaalf jaar, en dat eiser zevenentwintig jaar was ten tijde van het plegen van het delict. Verweerder vindt dat de verstreken periode sinds eisers eerste veroordeling op 18 mei 2017, bekeken in het licht van de onbeperkte [2] terugkijktermijn, op het moment van het bestreden besluit nog te kort is om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om afgifte van de VOG te rechtvaardigen. Ook vindt hij dat vanwege de onbeperkte terugkijktermijn er nog onvoldoende tijd is verstreken sinds de pleegdatum op 12 november 2011. Bovendien loopt er nog een proeftijd tot 11 mei 2022. Hoewel eiser één keer is veroordeeld voor een strafbaar feit, weegt verweerder dit niet mee in eisers voordeel omdat verweerder meer waarde hecht aan de aard van het strafbare feit, namelijk een zedendelict, en de overige wegingsfactoren. Dat het risico op herhaling laag worden ingeschat door de reclassering biedt op dit moment onvoldoende houvast om te kunnen concluderen dat de kans op herhaling niet aanwezig is. Verweerder maakt daarbij een andere risicoafweging dan de reclassering. Een kleine kans op herhaling, zou namelijk in het geval van een zedendelict toch een enorme impact op de maatschappij hebben als het strafbare feit zich opnieuw zou voordoen. De slotsom van verweerder is dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt.
8.2
Uitgangspunt is dat verweerder in het kader van de afgifte van een VOG beoordelingsruimte heeft. Dat betekent dat beoordeeld moet worden of verweerder in redelijkheid het belang van de Canadese samenleving bij bescherming tegen het vastgestelde risico zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eiser. Omdat de beroepsgronden van eiser daartoe aanleiding geven, zal de rechtbank de (uitkomst van de) belangenafweging toetsen aan de norm die is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht. [3]
8.3
De rechtbank onderkent allereerst dat het zedendelict waarvoor eiser is veroordeeld, een enorme impact heeft op de samenleving als dit strafbare feit zich zou herhalen. Verweerder heeft dit dan ook zwaar in het nadeel van eiser kunnen laten wegen. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat de objectieve vaststelling van het risico voor de samenleving in het geval van eiser had moeten leiden tot afgifte van de VOG op grond van het subjectieve criterium. De rechtbank stelt in dat verband vast dat eiser zijn straf grotendeels heeft uitgezeten. Weliswaar staat eiser tot 11 mei 2022 onder toezicht van de reclassering, maar buiten twijfel is dat het grootste deel van zijn straf er ten tijde van het bestreden besluit op zat. Verder is het zedendelict waarvoor hij is gestraft, tien jaar voor de datum van het bestreden besluit gepleegd en is geen sprake van een veroordeling voor enig ander strafbaar feit. Op de zitting heeft eiser daarnaast onweersproken het volgende naar voren gebracht. Nadat hij acht maanden in detentie heeft gezeten, is hij vanwege goed gedrag direct in een ‘open kamp’ (ZBBI [4] ) geplaatst waarbij hij vanaf dat moment overdag buiten de inrichting mocht verblijven. Kort daarop heeft eiser deelgenomen aan een penitentiair programma met nog meer vrijheden en is hij op 11 mei 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De rechtbank leidt uit het detentie- en re-integratieverloop in het geval van eiser af dat de Nederlandse staat kennelijk het vertrouwen had dat hij relatief snel weer veilig kon terugkeren in de Nederlandse samenleving. Uit het reclasseringsadvies penitentiair programma van 14 juli 2020 blijkt verder dat uit onderzoek van de reclassering geen risicofactoren naar voren zijn gekomen die mogelijk ten grondslag liggen aan het gepleegde delict. Tijdens een pro-Justitiaonderzoek (in 2013) waren er geen aanwijzingen voor problemen op het gebied van psychosociaal functioneren. Ook is destijds niet duidelijk geworden of er sprake was van seksueel afwijkend gedrag of een afwijkende seksuele voorkeur. Er was in ieder geval geen grond voor behandeling. Verder wijst het reclasseringsadvies op de stabiele woon- en werksituatie van eiser, dat er geen financiële problemen zijn en dat sprake is van een stabiele partnerrelatie met twee kinderen. Het advies merkt op dat eiser erg gedreven is om zijn kinderen een goede toekomst te kunnen bieden. Het recidiverisico wordt laag ingeschat want er komen geen risicofactoren ten aanzien van strafbaar gedrag naar voren.
8.4
Op de zitting heeft eiser aangevoerd dat hij heel graag herenigd wil worden met zijn gezin. Hij wil zijn kinderen zien opgroeien en zijn partner ondersteunen in de zorg voor zijn kinderen en zijn ouders. Door de VOG te weigeren, leeft eiser al lange tijde gedwongen gescheiden van zijn partner, zijn minderjarige kinderen en zijn hulpbehoevende ouders. Het is ook in het belang van zijn kinderen om op te kunnen groeien in de nabijheid van hun vader. De rechtbank leest in het reclasseringsadvies dat de partner van eiser en zijn kinderen een beschermende factor vormen in het leven van eiser.
8.5
Op de zitting heeft de rechtbank met partijen het toekomstperspectief voor eiser besproken en is aan verweerder gevraagd wanneer eiser naar het oordeel van verweerder mogelijk wel in aanmerking zou kunnen komen voor een VOG voor emigratie naar Canada. Daar kon verweerder geen antwoord op geven. Op dit moment is er dus geen uitzicht voor eiser om zich bij zijn gezin en familie in Canada te kunnen voegen.
8.6
De rechtbank is, alles afwegende en in samenhang bezien, van oordeel dat het bestreden besluit onevenwichtig is en strijd oplevert met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Verweerder had meer oog moeten hebben voor enerzijds veroordeelden van een zedendelict met een laag recidiverisico die na het grotendeels uitzitten van hun straf de draad van hun leven weer op willen pakken en tot op heden geen aantoonbare problemen veroorzaken. En anderzijds veroordeelden die geen betrouwbaar beeld geven over hun integriteit en om die reden een blijvend risico vormen voor de samenleving. Eiser heeft een zwaarwegend belang om zich te kunnen voegen bij zijn partner, kinderen en ouders in Canada. Dat belang wordt in zware mate geraakt door de besluitvorming van verweerder waarin de afgifte van de VOG voor emigratie wordt geweigerd. De gevolgen van die weigering zijn zeer verstrekkend voor de levens van eiser, zijn gezin en zijn familie. Alhoewel eiser een grote fout in zijn leven heeft begaan, weegt bij die stand van zaken zijn belang bij het verstrekken van de VOG voor emigratie zwaarder dan het belang van de Canadese samenleving dat aldaar de openbare orde niet in gevaar zal komen. Om die reden had verweerder naar het oordeel van de rechtbank op grond van het subjectieve criterium de VOG aan eiser moeten verstrekken.
Conclusie
9. Dit betekent dat het beroep gegrond is. De overige beroepsgronden behoeven om die reden verder geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 30 augustus 2021 te herroepen en te bepalen dat verweerder aan eiser de gevraagde VOG zal afgegeven.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder de proceskosten aan eiser vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.600,-
(1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1, en daarnaast 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 22 november 2021;
  • herroept het primaire besluit van 30 augustus 2021;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder de gevraagde VOG aan eiser zal afgeven binnen 6 weken; draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.E. Delhaes, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Juridisch kader
1. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) wordt de afgifte van een VOG geweigerd, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan (
Het objectieve criterium).
2. Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving past de minister de criteria toe, zoals neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (hierna: de beleidsregels).
3. Bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager wordt een terugkijktermijn in acht genomen. Uit paragraaf 3.1.1. van de beleidsregels volgt dat de terugkijktermijn in geval van zedenmisdrijven niet in duur wordt beperkt.
4. Op grond van paragraaf 3.2 van de beleidsregels wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Volgens paragraaf 3.3.1 van de beleidsregels kan op grond van het
subjectieve criteriumworden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van een VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt een VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
5. Tot slot is voor de onderhavige aanvraag het screeningsprofiel ‘visum en emigratie’ van toepassing. Bij dat screeningsprofiel wordt getoetst of de openbare orde van het betreffende land in gevaar komt indien betrokkene tot dat land wordt toegelaten. Door het plegen van bijvoorbeeld drugs-, gewelds- en zedendelicten kan de openbare orde van het ontvangende land in gevaar komen.

Voetnoten

1.Beleidsregels VOG-NP-RP 2018
2.Bij een zedendelict wordt de terugkijktermijn niet in duur beperkt.
3.De rechtbank vindt daarvoor steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
4.Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting.