ECLI:NL:RBAMS:2022:2615
Rechtbank Amsterdam
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak voor verdachte in vuurwapenbezit wegens onvoldoende bewijs van beschikkingsmacht
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De tenlastelegging betrof het bezit van een vuurwapen van categorie II, specifiek een Ingram M11, en munitie, in de periode van 22 november 2020 tot en met 22 december 2020. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 23 februari 2022, waar de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, en de raadsman van de verdachte, mr. B. Hartman, hun standpunten hebben gepresenteerd.
De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor een veroordeling, onder andere gebaseerd op een anonieme melding en het aantreffen van het vuurwapen in de woning van een vriend van de verdachte. Het DNA van de verdachte was op het vuurwapen aangetroffen, wat volgens de officier voldoende bewijs zou zijn voor de beschikkingsmacht over het wapen. De verdediging daarentegen betoogde dat het bewijs onvoldoende was om vast te stellen dat de verdachte wetenschap had van het vuurwapen en dat hij het daadwerkelijk in bezit had. De verdachte verklaarde dat hij niet wist dat het vuurwapen in de woning lag en dat er meerdere personen in de woning kwamen.
De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden. Er was onvoldoende bewijs dat de verdachte het vuurwapen daadwerkelijk had aangeraakt of dat hij op enige wijze de beschikkingsmacht had over het wapen. De rechtbank concludeerde dat het alternatieve scenario van secundaire of tertiaire overdracht van het DNA niet kon worden uitgesloten. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.