ECLI:NL:RBAMS:2022:2601

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
13.111455.21 en 13.251138.21 en 13.289223.21 en 13.302592.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en diefstal met geweld door een groep jongeren op openbare plaatsen in Amsterdam

Op 22 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die betrokken was bij meerdere gewelddadige misdrijven, waaronder afpersing en diefstal met geweld. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een straatroof op het metrostation Strandvliet/Arena op 23 april 2021, waarbij hij samen met anderen een slachtoffer onder bedreiging van geweld dwong tot afgifte van zijn bezittingen. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van schuldheling van een gestolen fiets en van diefstal met geweld tegen meerdere slachtoffers op verschillende data in Amsterdam. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en camerabeelden beoordeeld, en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij bij sommige feiten betrokken was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte hem schuldig aan afpersing en schuldheling. De rechtbank legde een jeugddetentie van vier maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Tevens werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.111452.21 (A) 13.251138.21 (B) 13.289223.21 (C) 13.302592.21 (D)
Datum uitspraak: 22 april 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen verdachte:
[verdachte] (hierna [verdachte] ),
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres] , thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C en zaak D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat [verdachte] en zijn raadsman, mr. R. Pothast, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat naar voren is gebracht door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer [naam 2] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de WSS) en de moeder.

2.Tenlastelegging

Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij:
Zaak A
op of omstreeks 23 april 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de voor het publiek toegankelijke plaats/openbare weg het metrostation Strandvliet/Arena, althans op een voor het publiek toegankelijke plaats/openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van
- een (moncler) bodywarmer (met daarin een legitimatiebewijs en/of 550,- Euro,
althans enig geldbedrag), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , toebehoorde, door opzettelijk dreigend en/of gewelddadig (met kracht)
-voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] de weg te versperren en/of
-voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in te sluiten en/of
-voornoemde [slachtoffer 1] tegen een muur te drukken en/of
-voornoemde [slachtoffer 1] bij zijn keel vast te pakken en/of
-voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] één of meer mes(sen), althans een of meer scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), te tonen en/of voor te houden en/of
-een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, vast te houden ter hoogte van
de buik/maag van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
-een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op voornoemde [slachtoffer 1] te
richten en/of
Voornoemde [slachtoffer 1] (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen:
"Wat zaten jullie net te kijken? Dit is ons blok!” Wat doen jullie hier?” en/of “Snel je
jas uit of ik steek je dood” en/of “Je jas uitdoen”, althans woorden van een gelijke
bedreigende aard en/of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
op of omstreeks 23 april 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de voor het publiek toegankelijke plaats/openbare weg het metrostation Strandvliet/Arena, althans op een voor het publiek toegankelijke plaats/openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een (moncler) body warmer (met daarin een legitimatiebewijs en/of 550 Euro, althans enig geldbedrag), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend en/of gewelddadig (met kracht)
-voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] de weg heeft/hebben versperd en/of
-voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben ingesloten en/of
-voornoemde [slachtoffer 1] tegen een muur heeft/hebben gedrukt en/of
-voornoemde [slachtoffer 1] bij zijn keel heeft/hebben vastgepakt en/of
-voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] één of meer mes(sen), althans een of meer scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of
-een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben vast gehouden ter hoogte van de buik/maag van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
-een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of
-voornoemde [slachtoffer 1] (daarbij) dreigend de woorden heeft /hebben toegevoegd:” Wat zaten jullie net te kijken? Dit is ons blok!” Wat doen jullie hier? “en/of “Snel je jas uit of ik steek je dood” en/of “Je jas uitdoen”, althans woorden van een gelijke bedreigende aard en/of strekking;
Zaak B
op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 5 augustus 2020 tot en met 18 september 2021 te Amsterdam, In elk geval in Nederland, een fiets (merk Cortina), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Zaak C
op of omstreeks 24 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, Airpods en/of een telefoon
(type Iphone X), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene
te verzekeren, door
- de Airpod uit het (linker)oor van voornoemde [slachtoffer 3] te trekken en/of
- de Airpod uit het (rechter) oor van voornoemde [slachtoffer 3] te slaan en/of
- voornoemde [slachtoffer 3] meermalen althans eenmaal tegen het hoofd, althans tegen

het lichaam, te slaan en/of stompen en/of

- een (vuur)wapen aan voornoemde [slachtoffer 3] te tonen en/of voor te houden en/of

(vervolgens)

- tegen voornoemde [slachtoffer 3] te zeggen: “Als je niet opschiet dan knal ik je neer”
en/of “Als je niet opschiet dan krijg je nog een paar klappen” en/of (na het
wegnemen van de goederen) tegen voornoemde [slachtoffer 3] te zeggen dat hij/zij, te
weten verdachte en/of zijn mededader(s), voornoemde [slachtoffer 3] zouden weten te
vinden, althans woorden van gelijke aard en/of strekking
en/of
op of omstreeks 24 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [slachtoffer 3] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van Airpods en/of een
telefoon (type Iphone X),, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
voornoemde [slachtoffer 3] toebehoorde, door
- de Airpod uit het (linker)oor van voornoemde [slachtoffer 3] te trekken en/of
- de Airpod uit het (rechter) oor van voornoemde [slachtoffer 3] te slaan en/of
- voornoemde [slachtoffer 3] meermalen althans eenmaal tegen het hoofd, althans tegen

het lichaam, te slaan en/of stompen en/of

- een (vuur)wapen aan voornoemde [slachtoffer 3] te tonen en/of voor te houden en/of

(vervolgens)

- tegen voornoemde [slachtoffer 3] te zeggen dat hij zijn Iphone moest afgeven en/of
moest uitloggen van zijn Icloud en/of zijn ontgrendelingscode moest geven en/of
(gevolgd door) de woorden: “Als je niet opschiet dan knal ik je neer” en/of “Als je
niet opschiet dan krijg je nog een paar klappen” en/of (na het wegnemen van de
goederen) tegen voornoemde [slachtoffer 3] te zeggen dat hij/zij, te weten verdachte
en/of zijn mededader(s), voornoemde [slachtoffer 3] zouden weten te vinden, althans
woorden van gelijke aard en/of strekking.
Zaak D
1.
op of omstreeks 15 augustus 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, op de
openbare weg, de Nieuwendijk, althans op een openbare weg, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een batterij van een fiets en/of
een telefoon en/of een fietssleutel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele
aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld
en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 4] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan
het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, door om voornoemde [slachtoffer 4] te gaan staan en/of een of meermalen te
stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen tegen het gezicht en/of
hoofd en/of lichaam van voornoemde [slachtoffer 4] en/of te trekken aan voornoemde
telefoon ( welke door voornoemde [slachtoffer 4] werd vastgehouden) en/of tegen
voornoemde [slachtoffer 4] te duwen en/of een stoel (dreigend) omhoog te houden en/of
te brengen in de richting van voornoemde [slachtoffer 4] ;
2.
op of omstreeks 18 augustus 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, op de openbare weg, de Prins Hendrikkade en/of de Haringpakkersbrug, althans op een openbare weg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een jas ( Parajumpers), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door om voornoemde [slachtoffer 5] te staan en/of tegen voornoemde [slachtoffer 5] te zeggen; : “Jullie zijn in mijn wijk, en nu jullie spullen geven, trek je jas uit, geef je tasje, heb je geld” en/of “Geef je telefoon” en/of “Geef je spullen af, anders slaan we jullie in elkaar”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of zijn, verdachte’s
en/of zijn mededader(s) trui, althans kleding omhoog te brengen/te doen, in elk
geval bij voornoemde [slachtoffer 5] de indruk en/of suggestie te wekken dat hij,
verdachte en/of zijn mededader(s) een wapen bij zich had(den) en/of hiervan
gebruik zou(den) maken en/of (met kracht) voornoemde jas uit de hand(den) van
voornoemde [slachtoffer 5] te trekken en/of te rukken en/of te stompen en/of te slaan
in/tegen het gezicht, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 5] ;
3.
op of omstreeks 18 augustus 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, op de openbare weg, de Prins Hendrikkade en/of de Haringpakkersbrug, althans op een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 6] heeft gedwongen tot de afgifte van een schoudertas (merk Explicit) en/of een jacket/jas (merk Explicit) en/of een rijbewijs en/of een idkaart en/of een telefoon (merk Samsung), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan voornoemde [slachtoffer 6] , toebehoorde door om voornoemde [slachtoffer 6] te gaan staan en/of tegen voornoemde [slachtoffer 6] te zeggen; “Jullie zijn in mijn wijk” en/of “Doe je tas af en trek je jas uit en geef je spullen af, anders slaan we jullie in elkaar” en/of “Als we van de fiets af moeten stappen dan heb je
een probleem”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of de kleding
van voornoemde [slachtoffer 6] te doorzoeken en/of af te tasten;
4.
op of omstreeks 18 augustus 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, op de openbare weg, de Prins Hendrikkade en/of de Haringpakkersbrug, althans op een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 7] heeft gedwongen tot de afgifte van een tasje (met inhoud) en/of een geldbedrag ( van ongeveer 70,- euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan voornoemde [slachtoffer 7] , toebehoorde, door om voornoemde [slachtoffer 7] te staan en/of tegen voornoemde [slachtoffer 7] te zeggen; “Je weet dat je in onze stad bent, je weet dat je in onze wijk bent, heb je geld in je zakken, geef je geld, heb je niet meer in je tasje, beter doe je je tasje af voordat ik naar jou moet komen”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of een of meermalen aan
voornoemde tasje te trekken ( welke voornoemde [slachtoffer 7] om zijn nek/hals droeg) en/of
tegen voornoemde [slachtoffer 7] te duwen en/of voornoemde [slachtoffer 7] vast te pakken en te
houden.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Zaak C
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat geen bewezenverklaring kan volgen ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen van de beroving op 24 juli 2021 op het Amstel station en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de camerabeelden, de herkenningen en de verklaring van [verdachte] in de raadkamer van 3 november 2021 kan worden vastgesteld dat [verdachte] rond het tijdstip van de beroving van aangever [slachtoffer 3] in de buurt van station Amsterdam Amstel was. Daar maakte [verdachte] deel uit van een groep jongens.
Gelet op de aangifte hebben drie van deze jongens, NN1, NN2 en NN3, een wezenlijke betrokkenheid bij de beroving gehad.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of kan worden vastgesteld dat [verdachte] NN1, NN2 of NN3 is geweest.
De aangever [slachtoffer 3] geeft in zijn aangifte van 24 juli 2021 en in de aanvullende aangifte van 5 augustus 2021 zeer globale en voor een groot deel gelijkluidende signalementen van NN1, NN2 en NN3.
[verdachte] voldoet niet onmiskenbaar aan een van deze signalementen.
De aangever is vervolgens op 22 oktober 2021 geconfronteerd met de camerabeelden van het station Amsterdam Amstel. De aangever wijst dan [verdachte] , medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] aan als respectievelijk NN1, NN2 en NN3.
Ten aanzien van deze (in feite enkelvoudige) herkenningen overweegt de rechtbank dat de verklaring van aangever op punten tegenstrijdig is met de oorspronkelijke aangifte. De aangever beschrijft in de oorspronkelijke aangifte dat de mollige jongen, in donker gekleed, hem een vuurwapen toonde vanuit een heuptasje. De aangever wijst in zijn verklaring in oktober 2021 medeverdachte [medeverdachte 1] , gekleed in een opvallende witte jas en witte broek met een grotere schoudertas en slank postuur aan als degene die hem het wapen zou hebben getoond. De aangever wijst weliswaar in de verklaring van 22 oktober 2021, [verdachte] aan als degene die zijn spullen afpakte. Gelet echter op de hiervoor omschreven tegenstrijdigheid rondom de herkenning van degene met het wapen, vindt de rechtbank deze enkele verklaring, gebaseerd op een enkelvoudige herkenning als de onderhavige, onvoldoende bruikbaar voor het bewijs.
Daar komt nog bij dat op de camerabeelden de daadwerkelijke beroving niet te zien is. Op de camerabeelden is wel te zien dat [verdachte] op het metrostation Amstel (21.24 uur) een telefoon in zijn handen heeft en in zijn zak stopt en op metrostation Wibautstraat (21.28 uur) een telefoon in zijn handen heeft en overgeeft aan medeverdachte [medeverdachte 1] . Niet kan worden vastgesteld dat dit de telefoon van aangever betreft.
Concluderend kan de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen vaststellen dat [verdachte] op het Amstelstation is geweest rondom het tijdstip van de beroving en dat hij mogelijk deel heeft uitgemaakt van een groep jongens waarvan drie jongens de aangever op enig moment hebben beroofd. Gelet op de tegenstrijdigheden in de aangifte, de latere verklaring van aangever en het gebrek aan ander ondersteunend bewijs kan de rechtbank echter niet met zekerheid vaststellen of [verdachte] een rol heeft gehad in de beroving. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan de beroving, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Zaak D feit 2, feit 3 en feit 4
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] als medepleger betrokken is geweest bij de beroving van aangevers [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 5] op 18 augustus 2021, zoals is tenlastegelegd in zaak D onder 2, 3 en 4. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De aangevers verklaren over een groep van vijf tot zeven jongens waarvan een deel een fiets bij zich had. Aangever [slachtoffer 7] noemt daarbij dat het om zogenaamde Swap fietsen zou gaan, zwarte fietsen met blauwe banden. De aangevers geven geen specifieke, onderscheidende signalementen van de daders van de beroving.
Er is gezocht naar camerabeelden van de beroving. De feitelijke beroving staat niet op de camerabeelden. Wel zijn camerabeelden gevonden van de omgeving van de straatroof. Daarop is een groepje van vier jongens te zien, één op een oranje Swap fiets, één op een blauwe fiets en één op een donkere fiets met een passagier achterop.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen is geen opsporingsbericht uitgevaardigd omdat de gezichten vanwege de snelheid waarmee zij passeren niet herkenbaar zijn.
Toch is er één verbalisant die [verdachte] herkent op de beelden. Verbalisant [verbalisant 2] heeft een interne aandachtvestigingsmail gekregen en meent de jongen op de blauwe fiets te herkennen als zijnde [verdachte] . Zij herkent hem aan zijn gezicht, houding en postuur.
De camerabeelden zijn ter terechtzitting getoond en de rechtbank onderschrijft de eerdere vaststelling van de politie dat de gezichten door de snelheid niet goed zichtbaar zijn. De jongen op de blauwe fiets draagt bovendien een capuchon en pet zodat ook geen haar(lijn) of oren zichtbaar zijn.
Daarnaast vindt de rechtbank de zichtbare (oranje) Swap fiets onvoldoende kenmerkend nu de aangevers geen oranje of blauwe fiets benoemen terwijl die nu juist wel opvallend zijn.
De rechtbank overweegt daarbij ten overvloede dat de enkele aanwezigheid in de buurt van de beroving nog niet automatisch leidt naar een feitelijke betrokkenheid bij de beroving.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan de beroving, zodat verdachte van de feiten 2, 3 en 4 dient te worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Zaak A
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vindt dat kan worden bewezen dat [verdachte] schuldig is aan het medeplegen van de straatroof op het station Strandvliet.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit aangezien [verdachte] op geen enkele manier heeft bijgedragen aan de feitelijke beroving. Ook is niet gebleken dat er sprake was een gezamenlijk plan of dat [verdachte] wist dat de medeverdachten een mes op zak hadden. [verdachte] heeft enkel de getuige van het spoor willen halen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de beroving van aangever [slachtoffer 1] en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte maakte samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] onderdeel uit van de groep jongens waarover aangever en de getuige verklaren. De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking van deze groep. De groep jongens spreekt aangever aan en loopt hem tegemoet om hem vervolgens als het ware in te sluiten. De getuige komt, uitgaande van zijn eigen verklaring door eigen toedoen, op het spoor terecht. Op de beelden is te zien dat de getuige bij zijn capuchon wordt vastgehouden door [verdachte] . Ook al zou de rechtbank de verklaring van verdachte volgen dat hij aangever van het spoor wilde afhelpen, dan staat dit naar het oordeel van de rechtbank niet aan een bewezenverklaring in de weg. Vervolgens is [verdachte] immers samen met de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] gevlucht en zijn zij in elkaars aanwezigheid en met de spullen van aangever aangehouden.
[verdachte] en zijn medeverdachten hebben het met elkaar mogelijk gemaakt dat [slachtoffer 1] kon worden beroofd en zijn over en weer verantwoordelijk voor elkaars handelingen.
Ten aanzien van de bedreiging met het mes verschillen de verklaringen van aangever en de getuige weliswaar, maar zij spreken beiden over de aanwezigheid van een mes. De rechtbank acht op basis van hun verklaringen in ieder geval bewezen dat verdachte een mes heeft getoond. Van de overige onderdelen met betrekking tot het mes zal [verdachte] worden vrijgesproken.
Zaak B
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vindt dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, aangezien [verdachte] niet wist en niet kon weten dat de fiets gestolen was. [verdachte] heeft de fiets voor een redelijke prijs gekocht.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich door zijn handelen heeft schuldig gemaakt aan schuldheling.
[verdachte] kreeg de bijna nieuw uitziende fiets zonder hoefijzerslot op straat van een vreemde aangeboden en heeft de fiets gekocht. Onder deze omstandigheden kon [verdachte] vermoeden dat de fiets niet op een rechtmatige manier was verkregen.
Zaak D feit 1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vindt dat de tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De enige link naar [verdachte] zijn de herkenningen door verbalisanten. De raadsman stelt zich op het standpunt dat op grond van de beschikbare beelden een herkenning niet mogelijk is, gezien de slechte kwaliteit en de omstandigheid dat de dader een capuchon en pet draagt. In de jurisprudentie ligt de lat ten aanzien van herkenning op basis van camerabeelden erg hoog. Een herkenning dient te worden gedaan aan de hand van kwalitatief goede beelden en onderscheidende kenmerken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de diefstal met geweld en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte is door verbalisant [verbalisant 2] op de camerabeelden herkend als NN3.
Verbalisant [verbalisant 2] herkent [verdachte] aan zijn gezicht en zijn postuur. Zij heeft [verdachte] vanwege een aanhouding eerder gezien.
Verdachte is door verbalisant [verbalisant 1] op de camerabeelden herkend als NN3.
Verbalisant [verbalisant 1] kent [verdachte] ambtshalve van een staande houding op 26 augustus 2021 op de Dam. Toen werd hij staande gehouden samen met medeverdachte [medeverdachte 5] .
Op zondag 5 september 2021, omstreeks 04.15 uur heeft verbalisant [verbalisant 1] samen met andere collega’s [verdachte] en nog drie anderen jongens gevolgd. Na de volgactie zijn alle personen toen gecontroleerd.
Op donderdag 9 september 2021, bekeek verbalisant [verbalisant 1] de beelden van de straatroof in de McDonalds. Verbalisant [verbalisant 1] herkende de persoon op de beelden direct, als zijnde dezelfde persoon als [verdachte] . Hij herkent hem aan zijn houding, huidskleur, postuur en de vorm en de verhoudingen in zijn gezicht. Ook lijkt [verdachte] dezelfde jas en pet te dragen tijdens de staande houding op 26 augustus en de straatroof in de McDonalds.
Betrouwbaarheid herkenningen
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt temeer als deze herkenningen het enige bewijsmiddel zijn waaruit de betrokkenheid van een verdachte kan worden afgeleid.
In de onderhavige zaak is sprake van camerabeelden waarop de daders te zien zijn.
Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenningen aan de hand van camerabeelden is onder meer van belang in hoeverre op deze afbeeldingen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische waarde. Eerst dient te worden onderzocht wat de kwaliteit van de afbeeldingen of bewegende beelden is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische waarde. Voorts is van belang hoe goed de verbalisant de herkende kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Bovendien is het aantal onafhankelijke herkenningen door verbalisanten van belang.
Tot slot kan worden gekeken naar feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken. [1]
Een herkenning door een verbalisant die de verdachte kent heeft aldus een grotere bewijswaarde. In de onderhavige zaken is verdachte herkend door twee verbalisanten die de verdachte van straat kennen.
De advocaat-generaal G. Knigge heeft helder uiteengezet [2] welke factoren een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van dit soort herkenningen. Deze factoren zijn: de intensiteit en de frequentie van de eerdere contacten met de verdachte, de vraag hoe recent die contacten zijn, de vraag of bewegende beelden dan wel foto’s (stills) zijn bekeken, de kwaliteit van de beelden en wat daarop van de verdachte te zien is en de wijze waarop de herkenning tot stand is gekomen (in onderling overleg of onafhankelijk van elkaar; met of zonder voorinformatie). Daarnaast kan aan de procesopstelling van de verdediging betekenis toekomen. Een herkenning is een “holistisch proces” dat zich moeilijk laat rationaliseren. Dat ongrijpbare, holistische karakter maakt ook dat het enkele feit dat de kwaliteit van de camerabeelden te wensen overlaat of dat de verdachte daarop maar zeer ten dele te zien valt, niet hoeft te betekenen dat de herkenning van de verdachte onbetrouwbaar is. Wie iemand goed kent, heeft soms maar weinig nodig om hem of haar te herkennen. Dat betekent tegelijk dat de betrouwbaarheid van de herkenning voor een belangrijk deel is gelegen in de persoon die herkent. Dat maakt het begrijpelijk dat de rechter zich in dit type zaken verlaat op het oordeel van de verbalisanten en niet zelf beoordeelt of de verdachte de persoon is die op de camerabeelden te zien is. Het is niet zo dat een opsporingsambtenaar beter in staat is om personen te herkennen dan een rechter, het is wel zo dat een opsporingsambtenaar die de verdachte goed kent, een completer herinneringsbeeld heeft van de verdachte dan de rechter die de verdachte alleen op de zitting heeft gezien.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenningen het volgende in aanmerking genomen.
Uit de processen-verbaal van herkenning blijkt dat de desbetreffende verbalisanten [verdachte] hebben herkend op grond van de bewegende beelden.
Hoewel NN3 een capuchon/pet draagt en zijn gezicht dus niet optimaal in beeld komt, is hij wel enige tijd met zijn gehele postuur en houding in beeld. De rechtbank is daarom van oordeel dat een herkenning op grond van persoonskenmerken mogelijk is.
De verbalisanten geven duidelijk de mate van betrokkenheid met [verdachte] aan als ook waaraan zij verdachte herkennen.
Verder stelt de rechtbank vast dat geldt dat er twee onafhankelijke herkenningen zijn.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid/objectiviteit van de herkenningen zoals die door de verbalisanten zijn gedaan.
Nauwe en bewuste samenwerking
De bewijsmiddelen geven naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende blijk van een nauwe en bewuste samenwerking van [verdachte] en de medeverdachten.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
op 23 april 2021 te Amsterdam, op de voor het publiek toegankelijke plaats het metrostation Strandvliet/Arena, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een Moncler bodywarmer met daarin een legitimatiebewijs en 550,- euro,
dat aan [slachtoffer 1] toebehoorde, door opzettelijk dreigend en gewelddadig (met kracht)
-voornoemde [slachtoffer 1] in te sluiten en
-voornoemde [slachtoffer 1] tegen een muur te drukken en
-voornoemde [slachtoffer 1] vast te pakken en
-voornoemde [slachtoffer 1] een mes te tonen en
- voornoemde [slachtoffer 1] (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen:
"Wat zaten jullie net te kijken? Dit is ons blok!” Wat doen jullie hier? “ en “Snel je
jas uit of ik steek je dood” en “Je jas uitdoen”.
Zaak B
In de periode van 5 augustus 2020 tot en met 18 september 2021 te Amsterdam, een fiets (merk Cortina), voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Zaak D feit 1
op 15 augustus 2021 te Amsterdam, op de openbare weg, de Nieuwendijk, tezamen en in
vereniging met anderen, een batterij van een fiets en een telefoon en een fietssleutel, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en zijn
mededaders toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld
van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- om [slachtoffer 4] te gaan staan en
- meermalen te stompen en te slaan en te trappen tegen het gezicht en hoofd en lichaam van [slachtoffer 4] en
- te trekken aan voornoemde telefoon (welke door [slachtoffer 4] werd vastgehouden) en
-tegen [slachtoffer 4] te duwen en
- een stoel (dreigend) omhoog te houden en te brengen in de richting van [slachtoffer 4] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregelen

Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 140 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast vordert de officier van justitie de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (hierna: GBM), voor de duur van een jaar, met vervangende jeugddetentie voor de duur van een jaar.
Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals deze door de Raad (in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel) zijn geformuleerd.
Voorts vordert de officier van justitie dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet aan de orde kan zijn. Er is enkel een psychologisch onderzoek afgenomen waarbij een GBM is geadviseerd. Er is zodoende geen sprake van dubbelrapportage. Het enkele feit dat [verdachte] niet gevoelig lijkt voor detentie en dat daarom volgens de Raad de stok van een voorwaardelijke PIJ-maatregel moet worden ingezet, is ongewenst en daar ook niet voor bedoeld. De raadsman pleit, mede gelet op de leeftijd van [verdachte] , voor afstraffing dan wel voor oplegging van de GBM. Voor het bepalen van de duur van de straf of maatregel dient rekening te worden gehouden met de tijd die [verdachte] heeft vastgezeten in het kader van voorlopige hechtenis.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan het volgende laten meewegen.
[verdachte] heeft zich ten aanzien van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gewelddadige beroving.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] is bedreigd, vastgepakt en hem is een mes getoond, waarop hij zijn bezittingen heeft moeten afgeven.
Het slachtoffer [slachtoffer 4] is belaagd en is daarbij geduwd, geslagen en getrapt tegen zijn hoofd en lichaam. Op het moment dat het slachtoffer veiligheid zocht in de McDonald’s werd hij door [verdachte] en zijn mededaders gevolgd en werd het geweld gecontinueerd.
Deze berovingen hebben grote indruk gemaakt op het slachtoffers, zoals ook blijkt uit de ingediende vorderingen tot schadevergoeding.
Door deze beroving heeft verdachte het gevoel van veiligheid op straat en op een openbare toegankelijke plek, zoals een metrostation en vestiging van McDonald’s, aangetast.
[verdachte] heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan schuldheling van een fiets.
Dit is een feit dat doorgaans naast overlast en ergernis ook financiële schade voor het slachtoffer met zich brengt. Door zo te handelen heeft de verdachte bovendien deel uitgemaakt van een circuit waarin uit misdrijf afkomstige goederen worden verhandeld en heeft aldus indirect het plegen van vermogensmisdrijven bevorderd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 25 januari 2022 waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld onder meer wegens mishandeling en vermogensdelicten.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • Psychologisch onderzoek Pro Justitia van 2 april 2022, opgesteld door dr. S.L. van Woerden, GZ-psycholoog;
  • de adviesrapportage van de Raad van 7 april 2022;
  • het plan van aanpak jeugdreclassering van de WSS, vastgesteld op 22 maart 2022.
De psycholoog komt tot de volgende conclusie:
Er is bij [verdachte] sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een disharmonisch
intelligentieprofiel op laag begaafd niveau, veroorzaakt door een naar in verhouding hoger
verbaal functioneren ten opzichte van het performale functioneren. Tevens is er sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een normoverschrijdend-gedragsstoornis. Deze gedragsstoornis komt voort vanuit een langdurig en herhalend patroon van regel overtredend gedrag, dat zich bij [verdachte] uit in zich in toenemende mate niet houden aan afspraken thuis en binnen de hulpverlening, een dreigende houding naar moeder, opstandig reageren richting autoriteiten, spijbelen, weglopen en meerdere politiecontacten. Tevens is er sprake van een gebrekkige impulsbeheersing en copingvaardigheden en zorgen rond zijn persoonlijkheidsontwikkeling die aan deze stoornis ten grondslag liggen. Deze lagere cognitieve capaciteiten met disharmonisch intelligentieprofiel, lijkt tezamen met het nog onvoldoende verwerkte verlies van zijn vader een rol te spelen in het ontstaan en voortduren van de gedragsproblemen.
Ten tijde van het plegen van het delict was hier ook sprake van.
[verdachte] is weinig open geweest rond zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde, waardoor er geen zicht is op zijn motieven of afwegingen rond ten laste gelegde. [verdachte] is door
bovenstaande stoornis en achterstand in mindere mate in staat om de prikkels om hem heen te verwerken en vooruit te denken. Tevens wordt hij gestuurd door externe (negatieve)
beïnvloeding. Geadviseerd wordt om hem het ten laste gelegde, indien bewezen geacht, in verminderde mate toe te rekenen.
Beschouwend kan worden gesteld dat er bij [verdachte] een matig tot hoog risico is op het opnieuw plegen van een gewelddadig delict wanneer er niet wordt ingestoken op een positieve ontwikkeling van zijn persoonlijkheid en gedrag middels het begeleiden, ondersteunen en stellen van duidelijke kaders. [verdachte] is een jongen die voornamelijk vanuit onderliggende problematiek (disharmonisch intelligentieprofiel op laag gemiddeld niveau, gebrekkige copingvaardigheden, gedragsproblemen en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling) vaak handelt zonder na te denken over de gevolgen van zijn handelen. Hij lijkt vooral in het moment te leven en zich de consequenties van zijn daden niet te realiseren. Er is, mede vanwege zijn ontwikkelingsfase, nog weinig sprake van een duidelijke identiteit en waardoor hij beïnvloedbaar is voor eventuele negatieve invloeden.
Wanneer [verdachte] schuldig wordt bevonden aan het plegen van de ten laste gelegde feiten, wordt geadviseerd om een strak aanbod van behandeling en voorwaardes op te stellen, passend bij een GBM. Dit kader wordt als het meest passend geacht, gezien de sterke behoefte aan externe sturing en externe motivatie.
Dat het om meerdere en ernstige feiten gaat, speelt bij deze overweging een rol. Deze maatregel dient ingevuld te worden met een stevige behandeling, begeleiding en monitoring. [verdachte] lijkt een grote behoefte te hebben aan het weten wat consequenties zijn van zijn handelen en dit ook ervaren. Hij komt weinig in beweging vanuit een inzicht gevende of coachende aanpak. Bij (veelvuldig) overtreden van de voorwaarden lijkt een detentie passend, afhankelijk van zijn ontwikkeling binnen de hulpverlening. De vraag is namelijk in hoeverre [verdachte] bereid en in staat is, om tot verandering te komen. Zijn gedrag vraagt mogelijk wel een passende consequentie. Er wordt geadviseerd om de GBM in eerste instantie voor een jaar op te leggen, met de mogelijk deze met een jaar te verlengen.
De Raad onderstreept het belang van inzetten op het slagen van een ondersteunings- en behandeltraject, waarbij zo goed mogelijk aangesloten wordt bij de motivatie tot verandering bij [verdachte] , al lijkt die motivatie erg gering.
De Raad acht de kans van slagen van een ambulant traject niet heel groot. [verdachte] neigt in het omgaan met problemen en dingen die moeilijk voor hem zijn naar vermijden. Moeder beschrijft het treffend als ‘vluchtgedrag’. Er is sprake van onrijpheid en van een nog zeer beperkt ontwikkelde identiteit en eigenheid. De Raad ziet een beïnvloedbare jongen, wat hem in combinatie met zijn cognitieve capaciteiten en beperkte gewetensfunctie gevoelig maakt om in de problemen te komen en de risico’s op delictgedrag vergroot. De kans op herhaling wordt door rapporteur als matig tot hoog ingeschat, zeker als het hem niet lukt om tot verandering te komen.
De Raad schat het Algemeen Recidive Risico, gebaseerd op gegevens uit het politiedossier, in als hoog. Daarbij is er een grote kans op het mislukken van interventies.
Het is daarom de vraag of [verdachte] bij mislukken van het ambulante traject gebaat is bij detentie of dat een residentiële behandeling meer kans biedt om tot persoonlijke groei en grotere mate van zelfstandigheid te komen.
De Raad ziet gelet op het voorgaande meer mogelijkheden in een voorwaardelijke PIJ-maatregel dan een GBM. Dit wordt ingegeven door het gegeven dat [verdachte] niet gevoelig lijkt te zijn voor een time-out, weinig tot geen lijdensdruk lijkt te ervaren bij detentie en er vanuit het systeem weinig mogelijkheden zijn om het zelfbepalende gedrag van [verdachte] bij te sturen. Daarbij valt te verwachten dat [verdachte] ook binnen een GBM op enig moment zijn eigen plan trekt, uit het zicht raakt en de kans op herhaling zal toenemen. De Raad is dan ook van mening dat de maatschappij tegen [verdachte] beschermd dient te worden en hij tegen zichzelf. [verdachte] wordt verdacht van ernstige feiten en de kans op herhaling en slachtoffers is groot.
Bij het opleggen van een voorwaardelijke PIJ bestaat de hoop dat er een intrinsieke motivatie ontstaat om behandeling te ondergaan en mee te werken aan de bijzondere voorwaarden, omdat [verdachte] gevoelig lijkt te zijn voor de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel die hem dan boven zijn hoofd zal hangen.
De Raad adviseert een voorwaardelijke PIJ-maatregel, onder de algemene voorwaarde dat de meerderjarige zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit, en onder de bijzondere voorwaarden dat [verdachte] :
- Individuele behandeling bij de Waag (Topzorg) of de Bascule of een soort gelijke instelling volgt;
- gedurende de duur van de maatregel een dagbesteding heeft;
- meewerkt aan het hebben van een zinvolle vrijetijdsbesteding;
- meewerkt aan een begeleidings- of coachingstraject vanuit Jongeren die het Kunnen of een vergelijkbare instantie;
- verboden wordt contact te leggen of te laten leggen met medeverdachten en slachtoffers;
- zich houdt aan een avondklok;
- zich houdt aan het locatiegebod conform bijgaand advies.
De WSS sluit zich aan bij het advies van de Raad.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of aan [verdachte] een verplicht hulpverleningskader opgelegd moet worden en zo ja, waar dat traject uit zou moeten bestaan.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] de afgelopen jaren vele hulpverleningstrajecten heeft ondergaan, zowel in strafrechtelijk als in civielrechtelijk kader. Zo is hij in een gesloten jeugdinrichting geplaatst, is hij in het kader van de top-400 begeleid en is hij in het kader van strafzaken diverse malen uit voorlopige hechtenis geschorst met voorwaarden, welke schorsingen telkens zijn opgeheven omdat [verdachte] de voorwaarden heeft overtreden. Ook nu zit [verdachte] weer vast. De hulpverleningsgeschiedenis geeft de rechtbank geen vertrouwen dat [verdachte] bij een volgend traject zich wel aan de voorwaarden zal houden. Ook ter zitting heeft hij laten zien hiervoor niet gemotiveerd te zijn.
De rechtbank komt tot de conclusie dat alle rapportages die thans beschikbaar zijn, laten zien dat [verdachte] zich onvoldoende aan voorwaarden kan houden vanwege het ontbreken van motivatie. Dat maakt de kans groot dat bij oplegging van een voorwaardelijke PIJ maatregel, zoals door de Raad geadviseerd, deze alsnog tenuitvoergelegd zal worden. Dat vind de rechtbank in deze zaak niet passend. Daar komt nog bij dat niet wordt voldaan aan de vereisten voor het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, zoals neergelegd in artikel 77s Wetboek van Strafrecht. Niet wordt voldaan aan het vereiste van een advies van tenminste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater. In raadkamer is immers aan [verdachte] verteld dat geen dubbelrapportage nodig was, waarna hij niet heeft meegewerkt aan het psychiatrisch onderzoek.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of een GBM passend en geboden is. Ook deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Gelet op het gebrek aan motivatie bij [verdachte] om zich aan de voorwaarden te houden en het feit dat er bij de betrokken hulpverlening weinig tot geen vertrouwen bestaat dat een ambulant traject zal slagen, vindt de rechtbank een GBM niet opportuun .
[verdachte] dient zich realiseren dat hij bij een volgend delict, gelet op zijn leeftijd, in beginsel volgens het volwassenen strafrecht berecht zal worden. De rechtbank spreekt de hoop uit dat dit hem weerhoudt van het plegen van een nieuw strafbaar feit.
De rechtbank ziet mede gelet op de proceshouding van [verdachte] geen andere mogelijkheid dan verdachte af te straffen zonder verdere oplegging van voorwaarden. Aan [verdachte] zal een jeugddetentie voor de duur van vier maanden worden opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft verbleven.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
De benadeelde partij
[slachtoffer 1]vordert € 678,- aan materiële schadevergoeding en
€ 500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert hij € 189,- proceskosten.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering materieel voor
€ 64,- (t.a.v. de ID-kaart) en immaterieel voor € 250,- kan worden toegewezen, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft hij verzocht de schadeposten bodywarmer/ID kaart af te wijzen nu deze direct aan het slachtoffer zijn teruggegeven. De posten trein en hotel zijn onvoldoende onderbouwd en daarom ook niet voor toewijzing vatbaar. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman matiging verzocht.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 64,- zal worden toegewezen, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Dit zijn de kosten voor de niet geretourneerde ID-kaart, die in de bodywarmer zat die benadeelde bij de afpersing heeft afgegeven.
De bodywarmer à € 490,- is onder verdachte in beslag genomen. Blijkens het dossier heeft hij daar afstand van gedaan en is beslist dat deze kan worden teruggegeven aan benadeelde. Indien benadeelde deze nog niet heeft ontvangen, gaat de rechtbank er vanuit dat hij deze alsnog spoedig terug krijgt. Hoe dan ook kan verdachte niet langer verantwoordelijk worden gehouden voor deze schadepost. Dat deel van de vordering wordt afgewezen.
De kosten met betrekking tot de trein à € 55,- en het hotel à € 69,- acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Niet is gebleken dat deze kosten rechtstreeks verband houden met het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij zal ten aanzien daarvan niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien
de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen. Verdachte is immers als willekeurig slachtoffer van een beroving met een mes bedreigd.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 250,-. Voor het overige is de benadeelde niet-ontvankelijk.
De gevorderde proceskosten van totaal € 189,-, waarbij ook weer de posten ‘trein’ en ‘hotel’ zijn opgevoerd, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd zodat niet is gebleken dat deze kosten zijn gemaakt in het kader van deze vordering. De benadeelde partij zal ten aanzien daarvan niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Voor zover de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, kan hij dat deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht – hoofdelijk – aansprakelijk is voor de schade die door het primair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 314,- (driehonderd veertien euro).
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
De benadeelde partij
[slachtoffer 3]vordert € 550,30 aan materiële schadevergoeding en € 1.850,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
De benadeelde partij
[slachtoffer 4]vordert € 1810,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de gevorderde materiële schade toe te wijzen voor een bedrag van €960,- (€300,- ten aanzien van de fietsbatterij, €50,- ten aanzien van de fietssleutel en €400,- ten aanzien van de telefoon en 210,- ten aanzien van het fiets abonnement) inclusief de wettelijke rente. De officier van justitie heeft daarbij verzocht de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheid op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak. De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het bedrag van de telefoon dient te worden gematigd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks
materiële schadeis toegebracht doordat de fietsbatterij, de fietssleutel en de telefoon van de benadeelde partij zijn weggenomen. Ten aanzien van het fiets abonnement staat onvoldoende vast dat deze schade in rechtstreeks verband staat met het delict, zodat deze schadepost niet-ontvankelijk is.
De rechtbank volgt ten aanzien van de overige schadeposten de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank concludeert dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van
€750,- (zevenhonderd en vijftig euro)(€300,- ten aanzien van de fietsbatterij, €50,- ten aanzien van de fietssleutel en €400,- ten aanzien van de telefoon) alsmede de wettelijke rente.
Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijk rechter aanbrengen.
Veroordeelt verdachte het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal de hierna te noemen
schadevergoedingsmaatregelopleggen, aangezien verdachte jegens [slachtoffer 4] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 750,- (zevenhonderd en vijftig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling.
Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77gg en 312, 317, 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder zaak C en in zaak D onder feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder zaak A, onder zaak B en in zaak D onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder zaak A bewezen verklaarde:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder zaak B bewezen verklaarde:
schuldheling
Ten aanzien van het in zaak D onder feit 1 bewezenverklaarde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot een bedrag van
€ 314,- (driehonderd veertien euro)(€64,- materiële schade en €250,- immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 april 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan
[slachtoffer 1]voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de bodywarmer (à € 490,-) af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1], te betalen de som van € 314,- (driehonderd veertien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 april 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen. Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
de benadeelde partij [slachtoffer 3]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer 4]toe tot een bedrag van
€ 750,- (zevenhonderd en vijftig euro)aan materiele schade, (€300,- ten aanzien van de fietsbatterij, €50,- ten aanzien van de fietssleutel en €750,- ten aanzien van de telefoon), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan
[slachtoffer 4]voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[slachtoffer 4]ter hoogte van € 750,- (zevenhonderd en vijftig euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E. Dinjens en M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Nijland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2022.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.ECLI:RBAMS:2019:1517