5.1.Zaak A
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vindt dat kan worden bewezen dat [verdachte] schuldig is aan het medeplegen van de straatroof op het station Strandvliet.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit aangezien [verdachte] op geen enkele manier heeft bijgedragen aan de feitelijke beroving. Ook is niet gebleken dat er sprake was een gezamenlijk plan of dat [verdachte] wist dat de medeverdachten een mes op zak hadden. [verdachte] heeft enkel de getuige van het spoor willen halen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de beroving van aangever [slachtoffer 1] en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte maakte samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] onderdeel uit van de groep jongens waarover aangever en de getuige verklaren. De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking van deze groep. De groep jongens spreekt aangever aan en loopt hem tegemoet om hem vervolgens als het ware in te sluiten. De getuige komt, uitgaande van zijn eigen verklaring door eigen toedoen, op het spoor terecht. Op de beelden is te zien dat de getuige bij zijn capuchon wordt vastgehouden door [verdachte] . Ook al zou de rechtbank de verklaring van verdachte volgen dat hij aangever van het spoor wilde afhelpen, dan staat dit naar het oordeel van de rechtbank niet aan een bewezenverklaring in de weg. Vervolgens is [verdachte] immers samen met de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] gevlucht en zijn zij in elkaars aanwezigheid en met de spullen van aangever aangehouden.
[verdachte] en zijn medeverdachten hebben het met elkaar mogelijk gemaakt dat [slachtoffer 1] kon worden beroofd en zijn over en weer verantwoordelijk voor elkaars handelingen.
Ten aanzien van de bedreiging met het mes verschillen de verklaringen van aangever en de getuige weliswaar, maar zij spreken beiden over de aanwezigheid van een mes. De rechtbank acht op basis van hun verklaringen in ieder geval bewezen dat verdachte een mes heeft getoond. Van de overige onderdelen met betrekking tot het mes zal [verdachte] worden vrijgesproken.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vindt dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, aangezien [verdachte] niet wist en niet kon weten dat de fiets gestolen was. [verdachte] heeft de fiets voor een redelijke prijs gekocht.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich door zijn handelen heeft schuldig gemaakt aan schuldheling.
[verdachte] kreeg de bijna nieuw uitziende fiets zonder hoefijzerslot op straat van een vreemde aangeboden en heeft de fiets gekocht. Onder deze omstandigheden kon [verdachte] vermoeden dat de fiets niet op een rechtmatige manier was verkregen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vindt dat de tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De enige link naar [verdachte] zijn de herkenningen door verbalisanten. De raadsman stelt zich op het standpunt dat op grond van de beschikbare beelden een herkenning niet mogelijk is, gezien de slechte kwaliteit en de omstandigheid dat de dader een capuchon en pet draagt. In de jurisprudentie ligt de lat ten aanzien van herkenning op basis van camerabeelden erg hoog. Een herkenning dient te worden gedaan aan de hand van kwalitatief goede beelden en onderscheidende kenmerken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de diefstal met geweld en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte is door verbalisant [verbalisant 2] op de camerabeelden herkend als NN3.
Verbalisant [verbalisant 2] herkent [verdachte] aan zijn gezicht en zijn postuur. Zij heeft [verdachte] vanwege een aanhouding eerder gezien.
Verdachte is door verbalisant [verbalisant 1] op de camerabeelden herkend als NN3.
Verbalisant [verbalisant 1] kent [verdachte] ambtshalve van een staande houding op 26 augustus 2021 op de Dam. Toen werd hij staande gehouden samen met medeverdachte [medeverdachte 5] .
Op zondag 5 september 2021, omstreeks 04.15 uur heeft verbalisant [verbalisant 1] samen met andere collega’s [verdachte] en nog drie anderen jongens gevolgd. Na de volgactie zijn alle personen toen gecontroleerd.
Op donderdag 9 september 2021, bekeek verbalisant [verbalisant 1] de beelden van de straatroof in de McDonalds. Verbalisant [verbalisant 1] herkende de persoon op de beelden direct, als zijnde dezelfde persoon als [verdachte] . Hij herkent hem aan zijn houding, huidskleur, postuur en de vorm en de verhoudingen in zijn gezicht. Ook lijkt [verdachte] dezelfde jas en pet te dragen tijdens de staande houding op 26 augustus en de straatroof in de McDonalds.
Betrouwbaarheid herkenningen
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt temeer als deze herkenningen het enige bewijsmiddel zijn waaruit de betrokkenheid van een verdachte kan worden afgeleid.
In de onderhavige zaak is sprake van camerabeelden waarop de daders te zien zijn.
Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenningen aan de hand van camerabeelden is onder meer van belang in hoeverre op deze afbeeldingen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische waarde. Eerst dient te worden onderzocht wat de kwaliteit van de afbeeldingen of bewegende beelden is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische waarde. Voorts is van belang hoe goed de verbalisant de herkende kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Bovendien is het aantal onafhankelijke herkenningen door verbalisanten van belang.
Tot slot kan worden gekeken naar feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken.
Een herkenning door een verbalisant die de verdachte kent heeft aldus een grotere bewijswaarde. In de onderhavige zaken is verdachte herkend door twee verbalisanten die de verdachte van straat kennen.
De advocaat-generaal G. Knigge heeft helder uiteengezetwelke factoren een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van dit soort herkenningen. Deze factoren zijn: de intensiteit en de frequentie van de eerdere contacten met de verdachte, de vraag hoe recent die contacten zijn, de vraag of bewegende beelden dan wel foto’s (stills) zijn bekeken, de kwaliteit van de beelden en wat daarop van de verdachte te zien is en de wijze waarop de herkenning tot stand is gekomen (in onderling overleg of onafhankelijk van elkaar; met of zonder voorinformatie). Daarnaast kan aan de procesopstelling van de verdediging betekenis toekomen. Een herkenning is een “holistisch proces” dat zich moeilijk laat rationaliseren. Dat ongrijpbare, holistische karakter maakt ook dat het enkele feit dat de kwaliteit van de camerabeelden te wensen overlaat of dat de verdachte daarop maar zeer ten dele te zien valt, niet hoeft te betekenen dat de herkenning van de verdachte onbetrouwbaar is. Wie iemand goed kent, heeft soms maar weinig nodig om hem of haar te herkennen. Dat betekent tegelijk dat de betrouwbaarheid van de herkenning voor een belangrijk deel is gelegen in de persoon die herkent. Dat maakt het begrijpelijk dat de rechter zich in dit type zaken verlaat op het oordeel van de verbalisanten en niet zelf beoordeelt of de verdachte de persoon is die op de camerabeelden te zien is. Het is niet zo dat een opsporingsambtenaar beter in staat is om personen te herkennen dan een rechter, het is wel zo dat een opsporingsambtenaar die de verdachte goed kent, een completer herinneringsbeeld heeft van de verdachte dan de rechter die de verdachte alleen op de zitting heeft gezien.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenningen het volgende in aanmerking genomen.
Uit de processen-verbaal van herkenning blijkt dat de desbetreffende verbalisanten [verdachte] hebben herkend op grond van de bewegende beelden.
Hoewel NN3 een capuchon/pet draagt en zijn gezicht dus niet optimaal in beeld komt, is hij wel enige tijd met zijn gehele postuur en houding in beeld. De rechtbank is daarom van oordeel dat een herkenning op grond van persoonskenmerken mogelijk is.
De verbalisanten geven duidelijk de mate van betrokkenheid met [verdachte] aan als ook waaraan zij verdachte herkennen.
Verder stelt de rechtbank vast dat geldt dat er twee onafhankelijke herkenningen zijn.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid/objectiviteit van de herkenningen zoals die door de verbalisanten zijn gedaan.
Nauwe en bewuste samenwerking
De bewijsmiddelen geven naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende blijk van een nauwe en bewuste samenwerking van [verdachte] en de medeverdachten.